LJN-nummer: AO0932 Zaaknr: 03/943 BC
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 28-11-2003
Datum publicatie: 23-12-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak BC 03/943 NIF
Uitspraak
in het geding tussen
(X), wonende te (Y), eiser,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 8 mei 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hem
een boete wordt opgelegd van EUR 3.150,- omdat:
- de bedrijfsruimte niet schoon was,
- in de bedrijfsruimte geen adequate middelen waren getroffen teneinde
ongedierte uit deze ruimte te weren,
- oppervlakten in bedrijfsruimten, waaronder oppervlakten van
apparatuur, die in aanraking kunnen komen met eet- en drinkwaren, niet
in een deugdelijke en goed onderhouden staat verkeerden,
- materiaal dat of apparatuur die met levensmiddelen in aanraking kon
komen niet voldoende schoon was,
- de temperatuur van de niet-voorverpakte eet- of drinkwaar welke
gekoeld moet worden bewaard, teneinde microbiologisch bederf of de
uitgroei van pathogene micro-organismen tegen te gaan, tijdens de
bewaring of het in voorraad hebben hoger was dan 7 graden Celsius,
- de temperatuur van de voorverpakte eet- of drinkwaar welke gekoeld
moet worden bewaard, teneinde microbiologisch bederf of de uitgroei
van pathogene micro-organismen tegen te gaan, hoger was dan de door de
bereider aangegeven temperatuur.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 juni 2002 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft verweerder het bezwaar
ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 21 maart 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 18 april 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2003.
Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. F. Drop.
2. Overwegingen
Bij de beoordeling van het geding gaat de rechtbank uit van de
volgende feiten en omstandigheden.
Eiser exploiteert chinees-indisch restaurantbedrijf China (hierna: het
restaurant) te (Y).
Op 8 februari 2002 heeft inspectie van de bedrijfsruimten van het
restaurant plaatsgevonden, waarvan de controleambtenaar op 21 maart
2002 proces-verbaal heeft opgemaakt en waarbij de controle-ambtenaar
heeft geconstateerd dat zich op de vloer en op de wanden van de keuken
oude aangekoekte, deels ingedroogde etensresten bevonden, vooral rond
de au-bain-marie en het fornuis. In het magazijn heeft de
controleambtenaar geconstateerd dat zich op de vloer oude aangekoekte,
deels ingedroogde etensresten bevonden, alsmede muizenuitwerpselen en
een dode muis. In een opslagplaats werden eveneens oude aangekoekte
etensresten gevonden, alsmede muizenuitwerpselen en een dode muis.
Bij de inspectie is voorts geconstateerd dat er gaten zaten in de
buitenmuur van het stookhok en in plafonds en dat de buitendeur van
het magazijn niet goed sloot, zodat muizen toegang hadden tot het
pand. De controleambtenaar heeft een vleeswarensnijmachine
aangetroffen waarvan het mes totaal was aangetast door roest.
Geconstateerd is dat een vleeswarensnijmachine bezet was met oude
aangekoekte en deel verdroogde etensresten. Op de houten schappen van
een koelcel en van een koelkast in het magazijn zijn oude
productresten en lagen witte schimmel aangetroffen. De verf van het
plafond in de keuken bladderde, waarbij grote verfbladders los aan het
plafond hingen. Buiten de koeling heeft de controleambtenaar een emmer
met voorgesneden warmtebehandelde champignons aangetroffen met de
aanduiding dat de champignons koel dienen te worden bewaard bij
maximaal 4 graden Celsius. Bij meting van de temperatuur van de
champignons is gebleken dat deze 10,1 graden Celsius bedroeg. Buiten
de koeling bevond zich ook een aluminium bak met voorgekookte gesneden
babi-pangangvlees, waarvan de temperatuur bij meting 13,1 graden
Celsius bedroeg.
In het verhoor van 21 maart 2002, waarvan de controleambtenaar op 21
maart 2002 proces-verbaal heeft opgemaakt, heeft eiser meegedeeld dat
hij geen verklaring wenst af te leggen.
In een brief van 9 april 2002 heeft verweerder aangegeven dat hij
voornemens is voor de hiervoor genoemde feiten een boete op te leggen
van EUR 3.150,-. In de brief is vermeld dat eiser binnen twee weken,
bij voorkeur schriftelijk, zijn zienswijze naar voren kan brengen.
Aangegeven is dat, indien niet binnen twee weken is gereageerd, wordt
aangenomen dat eiser van die gelegenheid geen gebruik wenst te maken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 32a, eerste lid, van de Warenwet luidt als volgt. Ter zake van
de in de bijlage omschreven overtredingen kan de minister een boete
opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan welke de
overtreding kan worden toegerekend.
Ingevolge het tweede lid van artikel 32a van de Warenwet wordt de
hoogte van de boete bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage.
In artikel 32a, derde lid, van de Warenwet is bepaald dat de minister
de boete lager kan stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het
bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere
omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.
In artikel 32e, eerste lid, van de Warenwet is bepaald dat indien de
minister voornemens is een boete op te leggen, hij de persoon, bedoeld
in artikel 32a, eerste lid, van de Warenwet daarvan kennisgeeft onder
vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.
Ingevolge het tweede lid van artikel 32e van de Warenwet stelt de
minister de persoon in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn
naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te
brengen voordat de boete wordt opgelegd.
In artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit bereiding en
behandeling van levensmiddelen is bepaald dat het verboden is eet- en
drinkwaren te bereiden, te behandelen, te verpakken, te bewaren of te
vervoeren, anders dan met inachtneming van de bij of krachtens het
Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen gestelde
voorschriften.
In artikel 6, eerste lid, van de Warenwetregeling hygiëne van
levensmiddelen (hierna: de regeling) is bepaald dat bedrijfsruimten
schoon dienen te zijn.
Ingevolge het tweede lid, van artikel 6 van de regeling moeten in
bedrijfsruimten adequate maatregelen zijn getroffen teneinde
ongedierte uit deze ruimten te weren.
Op grond van artikel 19, aanhef en onder a, van de regeling moeten
oppervlakten in bedrijfsruimten, waaronder oppervlakten van
apparatuur, die in aanraking kunnen komen met eet- en drinkwaren in
deugdelijke en goed onderhouden staat verkeren.
In artikel 25, aanhef en onder a, van de regeling is bepaald dat
materiaal en apparatuur die met levensmiddelen in aanraking kunnen
komen, worden schoongehouden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van het
Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen moeten
eet- of drinkwaren die gekoeld moeten worden bewaard teneinde
microbiologisch bederf of de uitgroei van pathogene bacteriën tegen te
gaan, voor zover het betreft voorverpakte eet- of drinkwaren of
grondstoffen, zodanig worden vervoerd of in voorraad worden gehouden
dat de temperatuur van de waar ten hoogste de door de bereider
aangegeven temperatuur bedraagt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het
Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen moeten
eet- of drinkwaren die gekoeld moeten worden bewaard teneinde
microbiologisch bederf of de uitgroei van pathogene bacteriën tegen te
gaan, voor zover de waar niet is voorverpakt, zodanig in voorraad
worden gehouden dat de temperatuur van de waar ten hoogste 7 °C
bedraagt.
In artikel 2 van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, in
verbinding met onderdeel D-63.5.4, onderdeel D-63.5.5, onderdeel
D-63.5.27, onderdeel D-63.5.40 en onderdeel D-63.1.18 van de bijlage
van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, is bepaald dat de te
betalen boeten voor hiervoor genoemde overtredingen omschreven in
artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit bereiding en
behandeling van levensmiddelen in verbinding met artikel 6, eerste en
tweede lid, van de regeling, artikel 19, aanhef en onder a, van de
regeling, artikel 25, aanhef en onder a, van de regeling en artikel
15, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Warenwetbesluit
bereiding en behandeling van levensmiddelen, respectievelijk EUR
900,-, EUR 900,-, EUR 450,- , EUR 450,- en EUR 450,- bedragen.
Eiser heeft gesteld dat hij voordat hij de boete ontving niet de
mogelijkheid heeft gehad te reageren op de bevindingen van verweerder.
De rechtbank stelt vast dat eiser deze stelling noch in zijn
bezwaarschrift, noch ter hoorzitting naar voren heeft gebracht en dat
dit hem verwijtbaar is. Dit betekent dat de stelling niet in de
onderhavige beroepsprocedure kan worden betrokken. Ten overvloede
merkt de rechtbank op dat zij niet inziet dat, nu eiser in de
bezwaarprocedure in de gelegenheid is geweest om zijn bezwaren zowel
schriftelijk als mondeling voor het voetlicht te brengen en hij van
die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt, eiser in zijn procedurele
belangen zou zijn geschaad doordat het boetevoornemen hem niet ter
kennis is gekomen - zo dit al zou komen vast te staan.
Eiser heeft de bij de hiervoor vermelde inspecties gedane
constateringen van de controle-ambtenaar niet betwist. Niet gebleken
is dat de door de controle-ambtenaar geconstateerde feiten onjuist
zouden zijn.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft
kunnen besluiten van zijn bevoegdheid tot oplegging van een boete
gebruik te maken.
Verweerder heeft op schrift gesteld beleid ontwikkeld voor de
beoordeling van de vraag welke maatregel dient te worden ingezet in
een specifieke overtredingsituatie. Bij geringe overtreding wordt
volstaan met een waarschuwing. Van een geringe overtredingsituatie is
sprake bij geringe overschrijding van een wettelijk gestelde norm,
waarbij geen sprake is van gezondheids- of veiligheids-risico, grove
misleidingen of vervalsingen waarbij maatschappelijke relevantie niet
of nauwelijks kan worden onderbouwd. Bij ernstige of herhaalde
overtreding alsmede bij onwil van de overtreder wordt proces-verbaal
opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd
dat het hiervoor weergegeven beleid de grenzen van een redelijke
beleidsbepaling te buiten gaat.
Ingevolge dit beleid van verweerder leidt gemiddeld ernstige
vervuiling tot een schriftelijk waarschuwing, tenzij al eerder is
gewaarschuwd wegens een soortgelijke overtreding. In geval eerder een
soortgelijke overtreding heeft plaatsgevonden wordt proces-verbaal
opgemaakt van elke overschrijding van de norm, hoe klein ook. Na
vaststelling van een meer dan gemiddeld ernstige vervuiling van een of
meer bedrijfsruimten of apparatuur die met levensmiddelen in aanraking
kunnen komen, wordt geen waarschuwing gegeven, maar direct
proces-verbaal opgemaakt. Ook het niet voldoende weren van ongedierte
en de vaststelling van een bewaartemperatuur van meer dan vier graden
Celsius boven de wettelijke norm worden als meer dan gemiddeld
ernstige overtreding beschouwd. Geen sprake is van kennelijk
onredelijk beleid.
Eiser heeft gesteld dat hem ten onrechte zonder waarschuwing een boete
is opgelegd. De boete is bedoeld voor mensen die, anders dan eiser,
niet willen meewerken.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van zodanige
overschrijdingen van de voorschriften dat hij niet meer met
waarschuwingen kon volstaan, maar het opmaken van een boeterapport
geboden was.
De rechtbank ziet, mede gelet op het gevoerde beleid, ten aanzien van
het niet schoonhouden van de bedrijfsruimte, het weren van ongedierte,
het schoonhouden van materiaal of apparatuur, de staat van onderhoud
van oppervlakten van apparatuur en het overschrijden van de
bewaartemperatuur geen grond te twijfelen aan de vaststelling van
verweerder dat sprake is van ernstige overtredingen. Verweerder heeft
derhalve terecht ervan afgezien om te volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing.
Eiser heeft gesteld dat het niet zijn bedoeling is geweest de
voorschriften te overtreden. Hij heeft de voorschriften niet bewust
overtreden. Eiser heeft bijna twintig jaar een zaak gehad. Het is
eiser tegenwoordig niet meer duidelijk welke eisen verweerder stelt.
Oudere ondernemers kunnen de wetgeving niet meer bijhouden.
Verweerder heeft gesteld dat gebrekkige kennis van de voorschriften,
onwetendheid, onvoldoende inzicht van de zijde van eiser als excuus
voor de overtredingen niet kan worden aanvaard. Eiser had voor het
bijspijkeren van de nodige kennis hulp kunnen zoeken van bijvoorbeeld
de Kamer van Koophandel of het Bedrijfschap Horeca en catering.
De rechtbank begrijpt dat eiser in de bijna twintig jaar dat hij zijn
bedrijf uitoefende gaandeweg meer moeite heeft gekregen om de
voorschriften na te leven. Met verweerder is de rechtbank echter van
oordeel dat het restaurant moet voldoen aan de wettelijke
voorschriften. Eiser heeft moeten begrijpen dat hij door de hiervoor
vermelde feiten in overtreding was met de voorschriften. De
overtreding is aan eiser toerekenbaar. Verweerder was derhalve in
beginsel bevoegd tot het opleggen van een boete voor de geconstateerde
overtredingen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat
verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten van zijn
bevoegdheid tot oplegging van een boete gebruik te maken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de hoogte van de boete als
volgt.
Verweerder heeft het bedrag van de boete in overeenstemming met de
regelgeving bepaald. Eiser heeft gesteld dat de boete voor hem
onbetaalbaar is. Eiser heeft het restaurant inmiddels overgedragen aan
een nieuwe eigenaar.
De rechtbank constateert dat eiser de stelling dat de boete
onbetaalbaar is, niet heeft geadstrueerd en ook niet met bewijsstukken
heeft onderbouwd. Alle relevante feiten en omstandigheden in
aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van de
boete in dit geval niet onevenredig hoog is.
Uit het voorgaande volgt dat bij het bestreden besluit het bezwaar
terecht ongegrond is verklaard. Het bestreden besluit houdt in rechte
stand, zodat het beroep ongegrond wordt verklaard.
Van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan
hebben, is de rechtbank niet gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 28 november 2003.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA
's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift
bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop
het afschrift van deze uitspraak is verzonden.