LJN-nummer: AO0937 Zaaknr: 03/486 BC
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 28-11-2003
Datum publicatie: 23-12-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak BC 03/486 NIF
Uitspraak
in het geding tussen
(X), wonende te (Y), eiser,
gemachtigde mr. P.F. Passchier, werkzaam bij de Nederlandse Brood- en
Banketbakkers Ondernemersvereniging
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 15 maart 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld dat
hem een boete wordt opgelegd van EUR 450,- omdat aanduidingen,
vermeldingen of voorstellingen zijn gebezigd die, doordat zij onjuist
of onvolledig zijn of een onjuiste indruk wekken, misleidend zijn met
betrekking tot de kenmerken van de betrokken eet- of drinkwaar.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 april 2002 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 2 januari 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 12 februari 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2003.
Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. F. Drop.
2. Overwegingen
Bij de beoordeling van het geding gaat de rechtbank uit van de
volgende feiten en omstandigheden.
Eiser exploiteert de eenmanszaak (Z).
Op 16 oktober 2001 heeft opnieuw inspectie van de bedrijfsruimten
plaatsgevonden, waarvan de controleambtenaar op 29 januari 2002
proces-verbaal heeft opgemaakt. De controleambtenaar heeft bij de
inspectie uit de voorraad roggebrood, op de verpakking waarvan was
vermeld "roggebrood Docus van der Zande 500 gram" een verpakking als
monster meegenomen.
In de verklaring van 7 november 2001 van een medewerker van het
laboratorium Chemie bij de Keuringsdienst van Waren, onderdeel Oost,
is vermeld dat op 23 oktober 2001 onderzoek op het monster is
uitgevoerd, waarbij is gebleken dat de nettohoeveelheid van het
monster 367 gram bedroeg.
In het verhoor van 18 december 2001, waarvan een controleambtenaar op
28 januari 2002 proces-verbaal heeft opgemaakt, heeft eiser verklaard
dat eiser van plan is met een andere medewerker van de Keuringsdienst
van Waren contact op te nemen voor het geven van een mondelinge
toelichting en dat hij voor het overige geen uitspraken wenst te doen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 32a, eerste lid, van de Warenwet luidt als volgt. Ter zake van
de in de bijlage omschreven overtredingen kan de minister een boete
opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan welke de
overtreding kan worden toegerekend.
Ingevolge het tweede lid van artikel 32a van de Warenwet wordt de
hoogte van de boete bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage.
In artikel 32a, derde lid, van de Warenwet is bepaald dat de minister
de boete lager kan stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het
bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere
omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van het
Warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen (hierna: het
Warenwetbesluit etikettering) moet bij de verhandeling van
voorverpakte eet- of drinkwaren onder meer de volgende vermelding
worden gebezigd de netto-hoeveelheid.
In artikel 29, eerste lid, van het Warenwetbesluit etikettering is
bepaald dat aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen die doordat
zij onjuist of onvolledig zijn of een onjuiste indruk wekken,
misleidend zijn met betrekking tot de kenmerken van de betrokken eet-
of drinkwaar, en met name tot de aard, identiteit, hoedanigheden,
samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze
van vervaardiging of verkrijging, bij het verhandelen van eet- en
drinkwaren, en bij de aanprijzing ervan, niet mogen worden gebezigd.
In artikel 2 van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, in
verbinding met onderdeel D-5.18.1 van de bijlage van het
Warenwetbesluit bestuurlijke boeten, is bepaald dat de te betalen
boete voor de hiervoor genoemde overtreding omschreven in artikel 2,
eerste lid, van het Warenwetbesluit bereiding en behandeling van
levensmiddelen in verbinding met artikel 29 van de regeling EUR 450,-
bedraagt.
Eiser heeft niet betwist dat de nettohoeveelheid roggebrood in de door
controleambtenaar als monster meegenomen verpakking waarop was vermeld
"roggebrood Docus van der Zande 500 gram" 367 gram bedroeg. Niet
gebleken is dat verweerder zich op onjuiste feiten heeft gebaseerd.
Eiser heeft gesteld dat de vermelding van 500 gram op de verpakking
niet opzettelijk is gedaan. Opzet is volgens eiser een wezenlijk
kenmerk van misleiding.
Verweerder heeft gesteld dat voor vaststelling van overtreding van
artikel 29, eerste lid, van het Warenwetbesluit etikettering de
aanwezigheid van opzet niet behoeft te worden bewezen.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet wordt tegengeworpen dat hij de
vermelding van 500 gram opzettelijk op de verpakking die door de
controleambtenaar als monster is meegenomen, heeft aangebracht. In de
omschrijving van artikel 29, eerste lid, van het Warenwetbesluit is
niet de dader maar de aanduiding subject van de misleiding en buiten
beschouwing gelaten of die aanduiding opzettelijk dan wel niet
opzettelijk is gebezigd. Naar het oordeel van de rechtbank levert het
hiervoor genoemde feit een overtreding op van het bepaalde in artikel
29, eerste lid, van het Warenwetbesluit etikettering van
levensmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat eiser heeft moeten begrijpen dat hij
door het hiervoor vermelde feit in overtreding was met het hiervoor
aangehaalde voorschrift. De overtreding was aan eiser toerekenbaar.
Verweerder was derhalve in beginsel bevoegd tot het opleggen van een
boete voor de geconstateerde overtredingen.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of verweerder in redelijkheid
heeft kunnen besluiten van zijn bevoegdheid tot oplegging van een
boete gebruik te maken.
Eiser heeft betoogd dat hij naar aanleiding van de inspectie de pakken
roggebrood van 250 gram heeft voorzien van een sticker met de
aanduiding van 250 gram.
De rechtbank overweegt dat de beoordeling of verweerder redelijkerwijs
tot boeteoplegging heeft mogen overgaan, dient plaats te vinden op
grond van de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van de
overtreding hebben voorgedaan. Derhalve kan de omstandigheid dat eiser
de verpakkingen nadien alsnog van stickers heeft voorzien, niet
meewegen in deze beoordeling.
Verweerder heeft op schrift gesteld beleid ontwikkeld voor de
beoordeling van de vraag welke maatregel dient te worden ingezet in
een specifieke overtredingsituatie. Bij geringe overtreding wordt
volstaan met een waarschuwing. Van een geringe overtredingsituatie is
sprake bij geringe overschrijding van een wettelijk gestelde norm,
waarbij geen sprake is van gezondheids- of veiligheids-risico, grove
misleidingen of vervalsingen waarbij maatschappelijke relevantie niet
of nauwelijks kan worden onderbouwd. Bij ernstige of herhaalde
overtreding alsmede bij onwil van de overtreder wordt proces-verbaal
opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd
dat het hiervoor weergegeven beleid de grenzen van een redelijke
beleidsbepaling te buiten gaat.
Het weergegeven beleid is door verweerder nader uitgewerkt in de
zogeheten Regels voor het direct op maken van
proces-verbaal/boeterapport. In die Regels is vermeld, hetgeen door
verweerder ter zitting nader is toegelicht, dat direct een
proces-verbaal of boeterapport wordt opgesteld indien de inhoud van
een enkelvoudige e-verpakking of een niet-e-verpakking een afwijking
vertoont van 9% ten opzichte van de op de verpakking vermelde inhoud,
indien die vermelding 200 tot 300 gram is. Indien de vermelde inhoud
300 tot 500 gram is, wordt direct een proces-verbaal of boeterapport
opgemaakt indien de inhoud van de verpakking een afwijking vertoont
van 6%. Ook ten aanzien van dit beleid kan naar het oordeel van de
rechtbank niet worden gezegd dat het de grenzen van een redelijke
beleidsbepaling te buiten gaat.
In het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van de
commissie is overwogen dat gezien de in de onderneming aangetroffen
situatie het terstond opmaken van een boeterapport was geboden.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de boete geen redelijk
doel dient. Aangevoerd is dat consumenten door de vermelding feitelijk
niet zijn benadeeld. Er heeft bij kopers noch verkopers
onduidelijkheid bestaan over de inhoud van de pakken roggebrood. De
pakjes van 250 gram werden verkocht voor EUR 0,57, terwijl die van 500
gram voor EUR 1,02 werden verkocht.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het toevallig was dat de
verpakking die als monster is meegenomen 367 gram bevatte. De grote
verpakkingen bevatten veertien plakken en de kleine verpakkingen zeven
plakken. Indien een verpakking toevallig zeven bovengemiddeld zware
plakken bevat, ontstaat een gewicht dat aanzienlijk meer is dan 250
gram. Voorts heeft eiser toegelicht dat zowel de pakjes van 250 gram
als die van 500 gram achter de toonbank lagen. In de winkel stond een
bord waarop de juiste gewichten en prijzen waren vermeld. Klanten
moesten vragen naar een grote of kleine verpakking.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat tegen elke afwijking wordt
opgetreden met een maatregel. Onder een maatregel verstaat verweerder
onder meer het geven van een schriftelijke waarschuwing en het
opleggen van een boete. Verweerder heeft afgezien van het geven van
een waarschuwing omdat het verschil van 133 gram tussen het op de
verpakking vermelde gewicht en het werkelijke gewicht groter was dan
9%.
De rechtbank constateert dat in het advies van de commissie is
nagelaten aan te geven op welke grond van het geven van een
schriftelijke waarschuwing is afgezien. De rechtbank stelt voorts vast
dat de door verweerder ter zitting gegeven nadere motivering het
bestreden besluit niet kan dragen, reeds omdat geen sprake is van een
verpakking waarop een gewicht in de categorie van 200 tot 300 gram is
vermeld, maar een gewicht in de categorie van 300 tot 500 gram.
Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens
strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, in welk artikel is bepaald dat het bestreden besluit
dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Voorts overweegt de rechtbank dat de commissie, hoewel zij verwijst
naar de in de onderneming aangetroffen situatie, in haar advies in het
geheel is voorbijgegaan aan de hiervoor vermelde en door verweerder
niet betwiste omstandigheden. De omstandigheden dat de grote
verpakkingen ten opzichte van de kleine verpakkingen tweemaal zoveel
sneden bevatten, dat de verpakkingen achter de toonbank lagen en dat
in de winkel een bord met aanduiding van het gewicht en de prijs van
de verpakkingen stond, diende verweerder - gelet op zijn
discretionaire bevoegdheid tot boeteoplegging - in zijn beoordeling te
betrekken. Ten onrechte heeft verweerder deze omstandigheden bij
afweging van de bij het bestreden besluit betrokken belangen buiten
beschouwing gelaten. Het bestreden besluit komt eveneens voor
vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in artikel
3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep wordt
gegrond verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten
die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze
uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de
proceskosten op EUR 644,- aan kosten van door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling
in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet
gebleken.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde
griffierecht van EUR 116,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van EUR 644,-
en wijst Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze
kosten aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Vos als griffier,
uitgesproken in het openbaar op 28 november 2003.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA
's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift
bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop
het afschrift van deze uitspraak is verzonden.