Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 25 november 2003, nr. W&B/URP/2003/87935a, houdende nadere regels inzake de berekening van de uitkeringen aan de gemeenten, bedoeld in artikel 50 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Regeling uitkeringen gemeenten Bbz 2004)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 50, tweede lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

BESLUIT:

Artikel 1 Begripsbepaling
In deze regeling wordt verstaan onder de uitkering Bbz 2004: de uitkering, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 2 Berekening uitkering Bbz 2004 voor gemeenten Voor gemeenten wordt de uitkering Bbz 2004 berekend aan de hand van de volgende formule

UG BBZ = (KBBZ : TKBBZ ) x TBBBZ

waarbij:
a. UG BBZ de uitkering Bbz 2004 aan de gemeente is; b. KBBZ de gemeentelijke uitkeringsuitgaven Bbz in het uitvoeringsjaar 2001 zijn; c. TKBBZ het totaal is van de gemeentelijke uitkeringsuitgaven Bbz in het uitvoeringsjaar 2001;
d. TBBBZ het totale bedrag is dat beschikbaar is voor de uitkeringen Bbz aan gemeenten in het uitvoeringsjaar 2004.

Artikel 3 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 4 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Regeling uitkeringen gemeenten Bbz 2004.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 25 november 2003
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)

2

Toelichting

Inleiding
Op grond van artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Invoeringswet WWB) worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan zelfstandigen. Het gaat hierbij tevens om personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden. Hierbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1, 6.4 en 7.1 van de WWB.

Met het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) is invulling gegeven aan artikel 7 van de Invoeringswet WWB. In artikel 50, eerste lid, van het Bbz 2004 is geregeld dat voor de ten laste van de gemeente gebleven kosten, bedoeld in artikel 48 Bbz 2004, die op grond van het eerste lid van dat artikel niet voor vergoeding in aanmerking komen het Rijk jaarlijks een uitkering aan de gemeente verstrekt, met dien verstande dat geen uitkering wordt verstrekt voor op grond van artikel 52 van de WWB verleende algemene bijstand. Op grond van artikel 50, tweede lid, van het Bbz 2004 wordt de berekeningswijze van het bedrag van de uitkering vastgelegd in een ministeriële regeling.

WFA-financieringssystematiek
De Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ (WFA) komt met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) te vervallen. Dit vanwege het feit dat voor de WWB een andere financieringssystematiek geldt dan voor de Algemene bijstandswet. Hiermee is de WFA niet meer van toepassing op de WWB. De financiering van de WWB wordt nu nader uitgewerkt in de WWB zelf. De van toepassing zijnde artikelen uit de WFA zijn opgenomen in de IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 zelf in een apart hoofdstuk "Financiering".

Tijdelijke regelingen
Het kabinet gaat er vanuit dat de regelingen op het gebied van de IOAZ en het Bbz 2004 in hun huidige vorm een tijdelijk karakter hebben. In de toekomst wordt de bijstandsverlening aan zelfstandigen neergelegd in een aparte wet, waarvan het voornemen is om het wetsvoorstel in 2004 ter behandeling aan de Tweede Kamer aan te bieden. Deze zelfstandigenwet gaat in elk geval gelden voor de huidige doelgroepen van het Bbz 2004, met uitzondering van degenen die nog in een oriëntatiefase zijn ter voorbereiding op hun bestaan als zelfstandige. Het is de bedoeling dat de zelfstandigenwet ook gaat gelden voor de IOAZ-doelgroepen. Het kabinet is van oordeel dat het beoogde tijdelijke karakter van deze regelingen en de mogelijkheid dat in de toekomstige regelingen geen sprake zal zijn van volledige budgettering voldoende reden is om vast te houden aan de financiële verhouding Rijk/gemeenten van 75/25.

Verdeelsystematiek Bbz 2004
Het uitkeringsbedrag Bbz 2004 voor het uitvoeringsjaar 2004 is berekend als het procentuele aandeel van de gemeente in de totale landelijke uitkeringsuitgaven Bbz in het uitvoeringsjaar 2001, vermenigvuldigd met het macrobudget Bbz 2004. De gegevens over de uitkeringsuitgaven 2001 zijn afkomstig uit de gemeentelijke jaaropgaven over 2001. Voor de verdeelmaatstaf wordt uitgegaan van de BBZ-uitkeringsuitgaven die over heel 2001 zijn gedeclareerd ten laste van de volgende codes in de kwartaaldeclaratieformulieren: · bijstand om niet (code 501)
· uitgaven m.b.t. renteloze lening (code 511)
· uitgaven m.b.t. bedrijfskapitaal (code 521)

· uitgaven m.b.t. voorbereidingskrediet renteloos (code 531) De op uitgavencode 532 verantwoorde uitgaven met betrekking rentedragende voorbereidingskredieten blijven buiten beschouwing omdat op deze code geen nieuwe uitgaven worden aangegeven, doch uitsluitend de omzetting van voorbereidingskredieten van renteloos naar rentedragend wordt verantwoord.

Binnen de verdeelsystematiek voor de Bbz 2004 wordt derhalve geen gebruik gemaakt van het objectief verdeelmodel. In 2003 werd in het kader van de WFA nog één budget verstrekt ten behoeve van de Abw, IOAW, IOAZ en Bbz. Dit budget was gebaseerd op een objectief verdeelmodel voor deze regelingen samen.
Met de invoering van de WWB en het vervallen van de WFA wordt de financiering van de algemene periodieke bijstand, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 weer gescheiden. Het objectief verdeelmodel dat onder de WFA gebruikt werd kan daarom niet meer gebruikt worden.

Ten behoeve van de verdeling van het inkomensdeel WWB 2004 is een aangepast objectief verdeelmodel ontwikkeld, gebaseerd op de uitkeringslasten in verband met bijstandsuitkeringen aan personen jonger dan 65 jaar. Uitkeringslasten in verband met bijstandsuitkeringen aan personen vanaf 65 jaar alsmede uitkeringen krachtens de IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 zijn bij de selectie van de verdeelkenmerken en de bepaling van de gewichten van deze verdeelkenmerken buiten beschouwing gelaten. Gezien de inspanning die hiermee gemoeid is, in combinatie met het beoogde tijdelijke karakter van deze regelingen in hun huidige vorm, zijn voor de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 geen afzonderlijke objectieve verdeelmodellen ontwikkeld. Op grond van statistische wetmatigheden is het aanmerkelijk moeilijker om een separaat objectief verdeelmodel te ontwikkelen voor regelingen met een zeer specifieke doelgroep en relatief beperkte uitgaven, zoals de IOAW, IOAZ en Bbz 2004, dan voor regelingen als de WWB of de WFA.

Een logisch gevolg is dat er ­ in tegenstelling tot de verdeelsystematiek WFA 2003 - bij de verdeelsystematiek voor het Bbz 2004 geen rekening wordt gehouden met drie gemeentegrootteklassen. De opdeling in drie gemeentegrootteklassen binnen de verdeelsystematiek WFA 2003 is gehanteerd in verband met de toepassing van het objectief verdeelmodel. De verdeelmaatstaf op basis van de historische kostenaandelen 2001 werkt voor alle gemeenten op dezelfde manier, ongeacht de gemeentegrootte.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)

2