Ministerie van Financiën

Samenvatting:
vaste commissie voor Justitie van uw kamer mij om een reactie Brief aan de vaste commissiebvoor Justitie over de BTW-heffing ten aanzien van de verkoop van weed door coffeeshops.

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-

Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum

Uw brief (Kenmerk)

Ons kenmerk

23 december 2003

5-12-2003/Just-03-1170

DGB 2003-7258

Onderwerp

BTW-heffing softdrugs

In bovenvermelde brief heeft de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie van uw kamer mij om een reactie gevraagd op de brief van de Werkgroep Parkstraat Terugdringen Drugs Gebruik te Zaandam (de Werkgroep) over de BTW-heffing ten aanzien van de verkoop van weed door coffeeshops. In dit verband bericht ik u het volgende.

Op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG vindt de levering van verdovende middelen plaats buiten het bereik van de omzetbelasting. Een uitzondering geldt voor de levering van verdovende middelen die deel uitmaken van het streng bewaakte handelsverkeer ten behoeve van het gebruik voor medische en wetenschappelijke doeleinden. Het vorenstaande geldt zowel voor de levering van harddrugs als voor de levering van softdrugs. Ik verwijs in dit verband naar de arresten van het Hof van Justitie van 5 juli 1988, nr. 269/86 en van 5 juli 1988, nr. 289/86. Coffeeshops die zich bezighouden met de verkoop van weed, zoals bedoeld in de brief van de Werkgroep, kunnen terzake gelet op deze jurisprudentie dan ook niet in de BTW-heffing worden betrokken.

Door een wijziging van de Opiumwet kunnen sinds 17 maart 2003 patiënten via een arts of apotheek cannabis aanvragen. Deze zogenoemde medicinale cannabis moet aan dezelfde eisen voldoen als andere geneesmiddelen. Het Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC), ondergebracht bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, controleert de kwaliteit van de cannabis en organiseert de distributie. Het BMC heeft op de handel in cannabis een monopolie en levert de cannabis voor medicinale doeleinden uitsluitend aan apotheken, apotheekhoudende artsen en dierenartsen en voor wetenschappelijk onderzoek. Gelet op de jurisprudentie van het EG-Hof is de levering van medicinale cannabis wél aan de BTW-heffing onderworpen, nu een dergelijke levering deel uitmaakt van een streng bewaakt handelsverkeer en geschiedt ten behoeve van medische en/of wetenschappelijke doeleinden.

Anders dan de Werkgroep meent, is de verkoop van weed door coffeeshops naar mijn oordeel niet op één lijn te stellen met de levering van medicinale cannabis binnen het hiervoor omschreven streng bewaakte handelsverkeer. Dit betekent dat voor coffeeshops geen verandering optreedt. De verkoop en de levering van weed door coffeeshops blijft ook na de wijziging van de Opiumwet per 17 maart 2003 nog buiten het bereik van de BTW-heffing.

Tenslotte merk ik nog op, dat de Werkgroep ten onrechte de suggestie wekt dat de handel in drugs evenmin in de heffing van de inkomstenbelasting wordt betrokken. Voor de heffing van inkomstenbelasting van de exploitant van een coffeeshop is het echter niet relevant of hij handelt in drugs. Aangezien ook anderszins geen vrijstelling van toepassing is, worden de inkomsten van de exploitant van een coffeeshop mitsdien op de normale wijze voor de inkomstenbelasting belast.

De staatssecretaris van Financiën,

Mr.drs. J. Wijn.