Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO1503 Zaaknr: 38599
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 9-01-2004
Datum publicatie: 9-01-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.599
9 januari 2004
fp
gewezen op het beroep in cassatie van X Beheer B.V. te Z tegen de
uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 juni 2002, nr.
P00/2990, betreffende na te melden naheffingsaanslagen in de
loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslagen, beschikkingen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn over het tijdvak 1 januari 1991 tot en met 31
december 1996 naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie
volksverzekeringen, waarin begrepen verhogingen, opgelegd. De
naheffingsaanslagen en de beschikkingen inzake kwijtschelding van de
verhogingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke
uitspraak van de Inspecteur verminderd, respectievelijk aangepast.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de zaken ter behandeling gevoegd.
Het Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van het
Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat tussen
partijen een compromis tot stand is gekomen dat tevens de met de bij
de aanslagoplegging aangebrachte correcties verband houdende
verhogingen omvat. Dit brengt mee, aldus het Hof, dat die verhogingen
niet meer getoetst kunnen worden aan de mate van schuld
respectievelijk opzet van belanghebbende, de verhouding tussen de
hoogte van de verhogingen en de ernst van de gedraging, en evenmin aan
de redelijke termijn van artikel 6 EVRM.
3.2. Middel I betoogt dat, nu op geen enkel moment bij de
totstandkoming van het compromis de schuldvraag, de strafmaat en de
redelijke termijn uitdrukkelijk aan de orde zijn gesteld, het in
strijd is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang
tot de rechter dat de genoemde aspecten niet meer in de procedure voor
de rechter aan de orde kunnen worden gesteld.
3.3. Gelijk de Hoge Raad in zijn arrest van 9 oktober 1996, nr. 30872,
BNB 1997/53, heeft overwogen, staat geen rechtsregel, met name ook
niet het bepaalde in artikel 6 EVRM, eraan in de weg dat de
belastingplichtige aan wie door de inspecteur is medegedeeld dat een
verhoging zal worden opgelegd, gebonden wordt geacht aan een door hem,
al dan niet door tussenkomst van een gemachtigde, met die inspecteur
aangegane overeenkomst, waarbij deze verhoging wordt vastgesteld op
een lager bedrag dan het aanvankelijk bepaalde. Die gebondenheid
brengt mee dat de desbetreffende verhoging niet meer afzonderlijk door
de rechter kan worden getoetst. Middel I, dat niet mede betrekking
heeft op de termijn van berechting van het voor het Hof bestaande
geschil omtrent het al dan niet gesloten zijn van een compromis of
omtrent de rechtsgeldigheid van het compromis, faalt derhalve.
3.4. Middel II kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien
artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere
motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
rechtsontwikkeling (vgl. HR 14 juni 2000, nr. 33557, BNB 2000/266).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot,
P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 9 januari 2004.
Hoge Raad der Nederlanden