Ministerie van Justitie

Antwoorden van minister Verdonk eenmalige regeling en plan van aanpak terugkeer asielzoekers

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

1. Inleiding

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Vraag:
Kunt u aangeven of lange duur van verblijf een rol heeft gespeeld bij het in voorkomende gevallen (alsnog) verlenen van een verblijfsvergunning op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid of discretionaire bevoegdheid?

Antwoord:
De lange duur van het verblijf kan in een individueel geval een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of het niet verlenen van een verblijfsvergunning onevenredig bezwarend is, maar het is zeker geen exclusieve of doorslaggevende factor in mijn beoordeling. Deze factor maakt dan deel uit van een samenstel van factoren, waardoor de conclusie gerechtvaardigd is dat afwijking van het beleid nodig is.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Vraag:
Hoe en wanneer zijn de vreemdelingen, die een verblijfsvergunning op basis van de eenmalige regeling hebben gekregen, hierover geïnformeerd? Op welke wijze en wanneer zijn de 14-1 briefschrijvers op de hoogte gesteld van de uitkomst van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning? Kunt u deze vraag ook beantwoorden voor de mensen die op de zogenaamde Stari Most lijst staan?

Antwoord:
De vreemdelingen, die na onderzoek door de IND onder de eenmalige regeling vielen, hebben vóór 31 december 2003 daarover bericht gekregen.
De brief, die als 14-1 brief is aangemerkt, is niet te beschouwen als een aanvraag. Een antwoord op die brief is dus niet aan te merken als een "uitkomst op hun aanvraag". Alle briefschrijvers hebben een schriftelijk antwoord gekregen. Voor een deel betrof het brieven van niet-gemachtigden, die geen inhoudelijk antwoord kregen. En voor een deel betrof het brieven van vreemdelingen of hun gemachtigden. In de laatste gevallen is ofwel bericht dat betrokkene wel of niet alsnog in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, of is gemeld, dat de brief werd betrokken bij een nog lopende toelatingsprocedure. Ik heb gemeend daarmee te kunnen volstaan om het antwoord niet het karakter van een besluit te geven.
Voor de personen op de zogenaamde Stari Most- lijst geldt dat ik de 17 personen heb bericht dat zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.

2. De eenmalige regeling

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Vraag:
Op basis van welke invoergegevens heeft het geautomatiseerde systeem van de IND de selectie gemaakt waarmee zicht kan worden verkregen op het aantal individuele gevallen die mogelijk onder de criteria van de eenmalige regeling gebracht zouden kunnen worden?

Antwoord:
Uit de geautomatiseerde systemen van de IND is een bestand gegenereerd met alle asielaanvragen ingediend op of voor 27 mei 1998. Hierna zijn uit dit bestand de gegevens gehaald waarvan duidelijk was dat die statusverlening op grond van de eenmalige regeling in de weg stonden, zoals verleende vergunningen en verwijderingen.

Vraag:
Kunt u specificeren op welke gronden de 3703 personen, die eerder wel door het IND systeem waren geselecteerd, toch niet in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsvergunning?

Antwoord:
Op basis van de geautomatiseerde IND registratie is een ruime groep geselecteerd voor onderzoek naar de toepasselijkheid van de eenmalige regeling. Bij de uiteindelijke beoordeling zijn het fysieke
---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

dossier en de uitkomsten van eventuele aanvullende onderzoeken leidend geweest. Op deze wijze kon besluitvorming op basis van volledige en actuele informatie worden gegarandeerd. Uit die selectie kwam een aantal niet in aanmerking voor vergunningverlening onder de eenmalige regeling. Zo bleek bij 1130 personen er geen procedure meer open te staan, omdat bijvoorbeeld de rechterlijke uitspraak in die procedure nog niet in het IND-systeem was verwerkt. 808 personen waren reeds in het bezit van een verblijfsvergunning die niet direct herleidbaar was uit het IND-systeem, bijvoorbeeld een vergunning op grond van het driejarenbeleid. Bij 552 personen was sprake van openbare orde contra-indicaties en bij 611 personen was er sprake van contra-indicaties verband houdend met twijfel aan de identiteit of het verstrekken van onjuiste gegevens. Bij 602 personen is gebleken, dat bij bestudering van de fysieke dossiers de betrokken vreemdelingen niet voldeden aan de criteria van de eenmalige regeling.

Vragen van de leden van de SP-fractie

Vraag:
Krijgt een ieder, die op u beroep deed, antwoord?
Waarom heeft u uitsluitend gekozen voor juridische criteria voor de beoordeling van de vraag of een asielzoeker in aanmerking komt voor de eenmalige regeling? Gelden deze criteria ook voor de beoordeling van een dossier op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid of gebruikt u dan andere maatstaven? Zo ja, welke? Zo neen, welke criteria heeft u gebruikt? Is de eis dat de asielzoeker alle lopende procedures tegen de Staat intrekt om in aanmerking te komen voor de eenmalige regeling niet in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur (detournement de pouvoir)? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
Een ieder die een beroep op de Minister heeft gedaan krijgt ook antwoord. Er is niet specifiek gekozen voor juridische criteria maar voor objectief toetsbare criteria op basis waarvan individuele gevallen geselecteerd konden worden die mogelijk voor vergunningverlening onder de eenmalige regeling in aanmerking zouden kunnen komen.
Conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht dien ik gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid indien de toepassing van een beleidsregel in een individueel geval onevenredig nadeel met zich mee zou brengen. Er is ook geen algemene definitie van het begrip "schrijnend" te geven, aangezien het gaat om een samenstel c.q. combinatie van bijzondere factoren, die in hun onderlinge samenhang bezien, ertoe leiden dat alsnog in het verblijf moet worden berust. Een aantal van 220 personen op 9800 brieven is zeker een reëel percentage. Bij een eerdere beoordeling zijn immers alle toen bekende omstandigheden reeds meegenomen.


---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Vraag:
U spreekt over 2097 gevallen in het kader van de eenmalige regeling. Hoeveel van deze mensen hebben lopende procedures tegen de Staat ingetrokken? Hadden deze gevallen niet in ieder geval zicht op een verblijfstitel via juridische wegen en wordt het getal 2097 niet onzuiver beïnvloed?

Antwoord:
In alle gevallen, waarin een vreemdeling in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de eenmalige regeling, is gevraagd de lopende procedure in te trekken. Het was aan de vreemdeling om een afweging te maken tussen de - onzekere - kansen op verblijf op grond van de openstaande procedure en de zekere kans op een verblijfsvergunning op grond van de eenmalige regeling.

Vragen van de leden van de Groen Links-fractie

Vraag:
Is in alle 2097 gevallen, die onder de eenmalige regeling vielen, vastgehouden aan de voorwaarde dat het eerste asielverzoek vóór of op 27 mei 1998 moet zijn ingediend?

Antwoord:
Ja, met dien verstande dat gekozen is voor de datum van aanmelding en niet de datum van ondertekening van de asielaanvraag. De datum van aanmelding betreft een hard criterium.

Vraag:
Heeft u gebruik gemaakt van uw afwijkingsbevoegdheid in gevallen waarin betrokkenen enkele dagen of enkele weken na 27 mei 1998 een eerste asielverzoek hebben ingediend? Zo neen, vindt u het niet van ongekende hardheid getuigen indien betrokkenen voor de toepassing van de eenmalige maatregel worden uitgesloten als ze slechts enkele dagen of weken tekort komen voor de gestelde verblijfsperiode?

Antwoord:
Nee, ik ben soepel geweest door te kiezen voor de datum van aanmelding in plaats van de datum van de ondertekening van de asielaanvraag. De datum van 27 mei 1998 is een bewuste keuze, omdat de doelgroep voor deze regeling met het aantreden van het kabinet op 27 mei 2003 reeds (langer dan) vijf jaar in Nederland verbleef. Overigens merk ik op, dat bij iedere andere gekozen datum er eveneens sprake zou zijn van een groep vreemdelingen die niet voldoet aan een dergelijke voorwaarde.

Vraag:
Is in alle gevallen vastgehouden aan de voorwaarde dat betrokkenen op 27 mei 2003 nog in afwachting moesten zijn van een definitieve beslissing op de eerste asielaanvraag?

Antwoord:
Ja, deze voorwaarde is een objectief en hard criterium, aan welke in alle gevallen is vastgehouden. Zoals in het beleid (TBV 2003/38) staat aangegeven kunnen hier twee situaties worden onderscheiden:
a. op de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel is nog geen beslissing genomen, of de beslissing is nog niet in rechte onaantastbaar geworden; b. de voorwaardelijke vergunning tot verblijf is ingetrokken dan wel de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de voorwaardelijk vergunning tot verblijf is afgewezen, en deze beslissing is nog niet in rechte onaantastbaar geworden. Aan deze twee situaties heb ik vastgehouden.
Vraag:
Heeft u uw afwijkingsbevoegdheid aangewend in gevallen waarin enkele dagen vóór 27 mei 2003 een definitieve afwijzende beslissing op het eerste asielverzoek is gevallen?

Antwoord:
Nee, in gevallen waarin een vreemdeling enkele dagen voor 27 mei 2003 een definitieve afwijzende beslissing heeft gekregen, is geen gebruik gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid.

Vraag:

---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Heeft de voorwaarde dat betrokkenen vanaf de indiening van de eerste asielaanvraag tot en met 27 mei 2003 onafgebroken in Nederland moeten hebben verbleven tot afwijzingen geleid? Zo ja, in welke gevallen?

Antwoord:
In 323 van de gevallen is vastgesteld, dat niet voldaan is aan de voorwaarde dat de vreemdelingen vanaf de indiening van de eerste asielaanvraag tot en met 27 mei 2003 onafgebroken in Nederland moet hebben verbleven. Hierbij kan gedacht worden aan vreemdelingen die zich gedurende de peilperiode hebben onttrokken aan toezicht, uit Nederland zijn vertrokken, teruggekeerd zijn naar het land van herkomst, doorgemigreerd zijn naar een derde land, verwijderd, uitgezet of uitgeleverd zijn.

Vraag:
In hoeveel gevallen heeft u afgezien van het verlenen van verblijfsvergunningen op basis van de eenmalige regeling door de aanwezigheid van contra-indicaties? Kunt u specificeren in hoeveel gevallen en onder welke omstandigheden contra-indicaties zijn aangenomen betreffende: (1) verdenking van schending van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, (2) strafrechtelijke antecedenten, met name het aanvaarden van een transactieaanbod wegens misdrijven en (3) gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid, goede internationale betrekkingen of ongewenste politieke activiteiten?

Antwoord:
In 1163 van de gevallen is niet overgegaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning wegens de aanwezigheid van contra-indicaties. In 552 van de gevallen is er sprake van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. In de registratie is geen onderscheid gemaakt tussen een verdenking van schending van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, strafrechtelijke antecedenten in de zin van het aanvaarden van een transactieaanbod wegens misdrijven en gevaar voor de openbare orde. Deze aspecten vallen allemaal onder het openbare orde beleid.

Vraag:
Heeft u bij de toepassing van de voorwaarde, dat er geen contra-indicaties aanwezig mogen zijn, afgezien van het verlenen van verblijfsvergunning vanwege het nog niet verstreken zijn van de termijn waarbinnen begane misdrijven aan vreemdelingen kunnen worden tegengeworpen? Zo ja, in hoeveel en wat voor gevallen?

Antwoord:
Bij de beoordeling van dossiers is gekeken naar termijnen in het kader van het openbare orde beleid. Ingeval van een veroordeling of transactie wegens drugs- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt die termijn tien jaren. Ingeval van een veroordeling of transactie wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaar. De gevallen waarin de termijn nog niet verstreken was, zijn niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Deze voorwaarde is strict toegepast.

Vraag:
Heeft er met betrekking tot het tegenwerpen van het gebruik van onjuiste gegevens een nieuwe toets plaatsgevonden in de gevallen waarin de door betrokkenen overlegde documenten door de IND als `niet-authentiek' zijn afgedaan? Zo ja, hoe zag deze toets eruit? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
Nee, in het beleid is bepaald dat indien eerder in de procedure is vastgesteld dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel gegevens zijn achtergehouden, niet voldaan wordt aan de criteria die gelden in het kader van de eenmalige regeling. Gebruikmaking of het in bezit hebben van valse of vervalste document wordt tegengeworpen indien dat is vastgesteld in een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, de Koninklijke Marechaussee, een proces-verbaal of een veroordeling. Er heeft geen nieuw onderzoek plaatsgevonden, aangezien dit reeds eerder heeft plaatsgevonden.

Vraag:
In hoeveel gevallen is afgezien van het verlenen van verblijfsvergunningen omdat er ernstig getwijfeld werd aan de identiteit van betrokkenen? Hoe is de identiteit van betrokkenen onderzocht en welke argumenten geven hierbij de doorslag om deze voorwaarde tegen te werpen?


---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Antwoord:
In 156 van de gevallen is afgezien van het verlenen van een verblijfsvergunning omdat er ernstig getwijfeld werd aan de identiteit van de betrokken vreemdeling. Indien eerder in de procedure is vastgesteld dat er ernstige twijfels bestaan over de identiteit van de vreemdeling, wordt niet voldaan aan de criteria. De grond is bijvoorbeeld van toepassing indien de vreemdeling zich heeft bediend van verschillende personalia (pseudoniemen) en ten aanzien van geen van deze personalia authentieke documenten heeft overgelegd. Een andere grond is bijvoorbeeld dat uit onderzoek door de Minister van Buitenlandse Zaken is gebleken dat er aanleiding bestaat om ernstig te twijfelen aan de gestelde identiteit van de betrokken vreemdeling.

Vraag:
Op welke wijze zijn de verzoekschriften, brieven en andere stukken van vreemdelingen betrokken bij het fysieke (dossier-)onderzoek en de toetsing aan de voorwaarden voor de eenmalige maatregel? Heeft u in enigerlei zin de mogelijkheid geboden aan betrokkenen om materiaal en/of argumenten aan te dragen die van invloed konden zijn op de uiteindelijke beslissing om al dan niet een verblijfsvergunning te verlenen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
De ambtshalve beoordeling in het kader van de eenmalige regeling is geschied op grond van het fysieke dossier, bestaande uit de dossierstukken die op dat moment in het dossier aanwezig waren. Vreemdelingen is niet de gelegenheid geboden om materiaal en/of argumenten aan te dragen, omdat deze niet invloed kunnen zijn op de uiteindelijke beoordeling. De voorwaarden die gelden in het kader van de eenmalige regeling zijn objectief en beslaan de gehele peilperiode.


---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Vragen van de leden van de D66-fractie

Vraag:
Aan de hand van welke criteria heeft u de individuele dossiers beoordeeld op de mate van schrijnendheid? Welke factoren waren doorslaggevend voor het beoordelen of iemand al dan niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning?

Antwoord:
Criteria voor de beoordeling van de individuele zaken zijn niet te geven. Het gaat om uitzonderingsgevallen, die juist niet in criteria onder zijn te brengen. In de beantwoording van de vragen van Groen Links hierna, ga ik dieper op de materie in.

3. Behandeling 14-1 brieven

Vragen van de leden van de Groen Links-fractie

Vragen:
Hoe is de beoordeling van de 14-1 brieven concreet in zijn werk gegaan? Wat maakte het relaas van de 220 personen aan wie thans een verblijfsvergunning wordt verleend `schrijnend'? Om hoeveel gezinnen gaat het bij de 220 personen? Zijn er onder de 220 personen dossiers die óók met succes onder de toepassing van de eenmalige maatregel vallen?

Om hoeveel personen gaat het in totaal bij de ruim 9800 brieven? Wat maakte het relaas van de overigen `niet-schrijnend'?

Klopt het dat u in een interview met het programma Netwerk op 23 januari 2004 het navolgende heeft gezegd: "Dan zeg je goh, ach, kan die nou niet blijven? En dan zegt de IND, ja maar minister dáár heb je dat geval ook, en dáár heb je dat geval ook, en als we dat nou zo doen, dan moeten al die gevallen ook... En dan ga je nog eens kijken, en soms zeg je, ja ik vind toch dat dat moet en in andere gevallen zeg je, nee...?" Kunt u uw uitlatingen toelichten? Bent u niet van mening dat hieruit geconcludeerd mag worden dat de uitleg van het begrip `schrijnend' hoogstwaarschijnlijk niet in overeenstemming is met de beginselen van behoorlijk bestuur? Kunt u een algemene uitleg geven van het begrip rechtsgelijkheid? Voldoet de toepassing van uw afwijkingsbevoegdheid in schrijnende gevallen aan het rechtsgelijkheidsbeginsel?

Volgt uit het interview met Netwerk niet dat er wel degelijk criteria door u en/of de IND zijn ontwikkeld ter beoordeling van de 14-1 brieven? Zo ja, hoe zien die criteria eruit? Zo neen, waarom niet?

In hoeveel van de 220 gevallen heeft u gebruik gemaakt van uw discretionaire afwijkingsbevoegdheid? En in hoeveel gevallen heeft u uw inherente afwijkingsbevoegdheid gehanteerd? Wat waren uw doorslaggevende argumenten om hetzij van uw discretionaire, hetzij van uw inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken? Hoe heeft u hierbij invulling gegeven aan uw toezegging om met uw hart te beslissen op de 14-1 brieven?

Klopt het dat u in uw interview met Netwerk impliciet heeft gezegd dat u zelfstandig het advies c.q. oordeel van de IND over sommige 14-1 brieven heeft heroverwogen? Zo ja, in hoeveel gevallen heeft u een dergelijke heroverweging gemaakt of laten maken? Ging het hierbij ook om zaken waarin wellicht reeds eerder een afweging was gemaakt ten aanzien van de toepassing van de eenmalige maatregel of betrof het een extra onderzoek naar de schrijnendheid van het geval? Hebben de betrokken vreemdelingen hierbij de mogelijkheid gehad hun inbreng te leveren? Zo neen, waarom niet?

Is bij de beoordeling van de schrijnende omstandigheden van de betrokkenen ook de contra- indicatieregeling toegepast? Zo ja, hoe is concreet de afweging gemaakt tussen de schrijnendheid van het geval en het tegenwerpen van contra-indicaties?

Hebben de 220 personen die vanwege schrijnende omstandigheden een verblijfsvergunning krijgen inmiddels hun verblijfsvergunning gekregen? Zo neen, op welke termijn gebeurt dat?


---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Hebben de betrokkenen die niet voor een verblijfsvergunning wegens schrijnende omstandigheden in aanmerking komen inmiddels allen bericht gehad? Zo neen, waarom niet? Zo ja, klopt het dat in uw afwijzingsbrief op geen enkele wijze wordt ingegaan op de reden van afwijzing?

Kunt u meer specifiek aangeven waaruit uw bezwaren bestaan tegen de uitspraak van de Almelose rechtbank (11 november 2003, awb 01/13400) waarin beslist is dat, nu een inhoudelijke motivering van de afwijzing van het verzoek ontbreekt, bij dergelijke afwijzingsbrieven geen sprake is van een beslissing, dus dat aan dergelijke brieven ook geen (rechts)gevolgen zoals opzegging van het recht op opvang kan worden verbonden? Acht u het vanuit het oogpunt van de beginselen van behoorlijk bestuur verdedigbaar dat, ondanks de vaak zeer uitgebreide argumentaties van verzoekers, volstaan wordt met een summiere afwijzingsbrief? Zo ja, waarom?

Klopt het dat er mogelijk reeds personen zijn uitgezet terwijl de 14-1 brieven in deze zaken slechts gedeeltelijk waren beantwoord (vgl. Voorzieningenrechter Alkmaar 10 november 2003, awb 03/40000)? Hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging geen onomkeerbare stappen te nemen?

Op welke wijze betrekt u de 14-1 brieven in de gevallen waarin er nog lopende procedures zijn? Kunnen betrokkenen erop rekenen dat u inhoudelijk motiveert en inzage geeft in uw manier van beoordeling wat hun brieven hebben bijgedragen aan de nog te nemen beslissingen?

Bent u bereid bij afwijzingen van de nog lopende verblijfsprocedures alsnog de schrijnendheid van deze bij de procedures betrokken brieven afzonderlijk vast te stellen? Zo neen, waarom niet en mogen betrokkenen er dan op rekenen uw oordeel over de schrijnende omstandigheden waarin ze verkeren (uiteindelijk) aan de rechter te kunnen voorleggen? In hoeverre belemmert artikel 83 Vreemdelingenwet 2000 adequate rechterlijke toetsing in deze gevallen?

Heeft u bij de toepassing van uw afwijkingsbevoegdheid bij schrijnende omstandigheden een noodzakelijk (causaal) verband geëist tussen deze omstandigheden en het asielverzoek? Zo ja, waarom?

Op welke manier kunnen 14-1 brieven een rol spelen in nog lopende reguliere verblijfsprocedures? Kunnen betrokkenen ingevolge artikel 3.100 Vreemdelingenbesluit geconfronteerd worden met de eis om een nieuwe verblijfsaanvraag in te dienen omdat de grondslag van het verzoek door de 14-1 brief veranderd is? Zo ja, bent u bereid af te zien van het leges-vereiste?

Maakte de mate van integratie onderdeel uit van uw beoordeling van de schrijnende omstandigheden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Maakte de gezinssamenstelling onderdeel uit van uw beoordeling van de schrijnende omstandigheden? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Klopt het dat de IND brieven heeft verstuurd waarin betrokkenen is gezegd niet inhoudelijk op de zaak te kunnen ingaan in verband met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, kunt u aangeven wat de daadwerkelijke rechtsgrond hiervan is? Kan niet verondersteld worden dat in de meeste gevallen betrokken vreemdelingen daadwerkelijk achter de 14-1 brieven staan? Mag niet van de IND verwacht worden dat ze betrokkenen in staat stellen te voorzien in een persoonlijke machtiging van betrokken vreemdelingen, zodat alsnog op de 14-1 brieven beslist kan worden?

Op welke wijze heeft u uw toezegging gestand gedaan dat in gevallen waarin de beslissing reeds in rechte is vastgesteld tóch onderzocht wordt of u van uw discretionaire of inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik kan maken (TK 23 september 2003, p. 4-191)? Hoeveel gevallen betrof dit en hoeveel personen hebben hierdoor uiteindelijk een verblijfsvergunning gekregen?

Antwoord:
Om aan te geven hoe de werkwijze bij de beoordeling is geweest zal ik de vragen niet afzonderlijk beantwoorden, maar aangeven hoe te werk is gegaan: De beoordeling van de 14-1 brieven is als volgt gegaan. De ingekomen brieven zijn gesplitst in brieven van (gemachtigden van) de vreemdelingen en niet-gemachtigden. De niet-gemachtigden kunnen geen inhoudelijke reactie krijgen vanwege de privacybescherming van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ik kan en mag geen persoonsgegevens verstrekken aan personen, die niet
---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

expliciet gemachtigd zijn door de betrokken vreemdeling. De wet staat mij niet toe de in de vraag aangedragen veronderstelling als machtiging te zien. Gelet op de zeer grote aantallen is er niet voor gekozen om de personen alsnog in staat te stellen zich te voorzien van een machtiging van de betrokken vreemdeling. De vreemdelingen of hun gemachtigden hebben ofwel de boodschap gekregen dat de ingezonden brief zou worden betrokken bij een nog te nemen beslissing, als er nog een procedure openstond, of de ingezonden brief is beoordeeld op elementen die eventueel afwijking van het beleid zouden rechtvaardigen.

De zaken, waarin een 14-1 brief is geschreven, zijn tevens beoordeeld op de criteria voor de eenmalige regeling. Als de vreemdeling op het eerste gezicht daaraan leek te voldoen, vormde dat aanleiding om het dossier ter hand te nemen en de criteria nogmaals langs te lopen. Zaken, waarin voldaan werd aan de criteria, zijn dus onder de eenmalige regeling gebracht.

In de toezegging van mijn ambtsvoorganger is gesproken over "schrijnende gevallen". Zoals reeds is aangegeven in de brief van 2 april 2003, heb ik in een aantal gevallen besloten gebruik te maken van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid naar aanleiding van een 14-1 brief aan de hand van een samenstel c.q. combinatie van factoren, die in hun onderlinge samenhang bezien ertoe hebben geleid dat ik in een individueel geval toestemming verleen in het verblijf hier te lande te berusten. Het gaat hierbij met name om een combinatie van bijzondere factoren ­ die op zichzelf geen reden vormen om verblijf in Nederland toe te staan - zoals een zeer lange verblijfsduur in Nederland, medische factoren, gezinsomstandigheden en overige klemmende redenen van humanitaire aard. De mate van inburgering is op zich evenmin een doorslaggevende factor. Het gaat dus om een samenstel van factoren, dat het geval uniek maakt, en leidt tot de slotsom dat de handhaving van het beleid onevenredig nadelig uitpakt.

De inherente afwijkingsbevoegdheid is, zoals ook in uw Kamer reeds eerder aangegeven, bedoeld voor de uitzonderingen, en leent zich derhalve niet voor het formuleren van criteria. Zou de situatie waarin afwijking geïndiceerd is zich vaker dan in een enkel individueel geval voordoen, dan ligt het formuleren van beleid terzake - met criteria - in de rede. Dat is overigens de discretionaire bevoegdheid: de bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen. Daarbij spelen uiteraard weer andere afwegingen een rol. Het is dus ondoenlijk om aan te geven wat het relaas van een vreemdeling, in wiens geval ik niet van het beleid ben afgeweken, niet schrijnend maakt, anders dan het oordeel dat ik geen nieuwe omstandigheden zag om van het eerdere, afwijzende, oordeel af te wijken .

Bij het beoordelen van de individuele omstandigheden horen uiteraard ook de contra-indicaties. In voorkomende gevallen kan het zijn dat een individuele afweging ertoe leidt dat de contra-indicatie - voorzover die terug te voeren is op een beleidsregel - niet langer wordt tegengeworpen. Dat is juist een onderdeel van het hele proces van afwegingen, waaruit de conclusie kan volgen dat handhaving van de beleidsregel onevenredig nadeel voor de betrokken vreemdeling kan opleveren.

Met betrekking tot de 9.800 ingekomen 14-1 brieven kan gemeld worden, dat er soms meerdere brieven met betrekking tot een persoon zijn ontvangen alsmede dat er brieven zijn ontvangen over gezinnen. Ik heb niet geregistreerd hoeveel individuele personen het uiteindelijk betroffen. Ik heb ten aanzien van 220 personen toestemming gegeven om een verblijfsvergunning te verstrekken.

Daar waar er sprake was van een uitgeprocedeerde, heb ik die persoon de gelegenheid geboden om alsnog een aanvraag in te dienen voor een verblijfsvergunning, waarop ik dan weer met gebruik van de inherente afwijkingsbevoegdheid kon beslissen. Het betrof in totaal 52 personen, die op het moment dat ik de beslissing nam, uitgeprocedeerd waren. Van de overige personen was er wel aanvraag om een verblijfsvergunning in behandeling op dat moment. In vrijwel alle gevallen betrof het hier niet de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning, maar ging het om een tweede of een derde ­ soms zelfs een vierde of vijfde ­ aanvraag.

In alle gevallen waarin ik heb ingestemd met het verlenen van een verblijfsvergunning naar aanleiding van een `14-1' brief, werd mij gevraagd om betrokkenen permanent in Nederland verblijf toe te staan. De lopende procedure bood hier niet in alle gevallen ruimte toe, bijvoorbeeld omdat het gevraagde verblijfsdoel naar zijn aard tijdelijk was. Hierdoor was het niet altijd mogelijk om in het kader van de lopende procedure een verblijfsvergunning te verstrekken. Aan 70 van de 220 personen zal wel (of is reeds) een verblijfsvergunning worden verstrekt in het kader van de lopende procedure. De 220 personen, die alsnog een verblijfsvergunning krijgen, omvatten 50 gezinnen.
---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Nog niet alle personen ten aanzien van wie ik heb besloten dat zij naar aanleiding van een zogenaamde `14-1' brief in Nederland mogen blijven, hebben reeds een verblijfsvergunning ontvangen. Wel hebben vrijwel al deze personen reeds bericht ontvangen dat ik voornemens ben een verblijfsvergunning te verstrekken. De noodzakelijke administratieve handelingen vergen in een aantal gevallen enige tijd. Zo betreft het deels personen die een nieuwe aanvraag in moeten dienen op grond waarvan een verblijfsvergunning verstrekt zal worden.

Al diegenen die een zogenaamde `14-1' brief hebben geschreven, hebben inmiddels antwoord gehad, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 23 januari 2004 (kenmerk 5263431/DVB/04). Een deel van deze brieven - namelijk 3.108 - betrof personen waarvan een aanvraag voor een verblijfsvergunning in behandeling is. Om een zorgvuldig oordeel te kunnen vellen over de door de briefschrijvers in deze gevallen aangegeven omstandigheden, is het nodig om de gehele aanvraag, dan wel het bezwaarschrift, te beoordelen. Aan de briefschrijvers is gemeld dat wat zij in hun brief naar voren brengen, zal worden betrokken bij de behandeling van de openstaande procedure.

Voor de volledigheid wil ik opmerken dat de briefschrijver niet noodzakelijk de betrokken vreemdeling zelf was. In die gevallen waarin de briefschrijver niet de betrokken vreemdeling zelf was, is geen bericht aan de vreemdeling gezonden indien er geen reden was om in verband met de aangevoerde omstandigheden een verblijfsvergunning te verstrekken.

In de brieven, waarin een antwoord is gegeven op de ingekomen brief, is niet expliciet aangegeven wat de reden is waarom betrokkene niet alsnog op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt. Dit is gedaan om de brief niet het karakter van een besluit te geven. Zoals ik ook in uw Kamer heb aangegeven, is het antwoord geen besluit, en heb ik het daarom ook niet gemotiveerd op de wijze als ik een beschikking zou motiveren. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 16 januari 2004 uitspraak gedaan over de vraag of een ingezonden brief is te beschouwen als een aanvraag, en deze in het algemeen ontkennend beantwoord. Dat houdt tevens in, dat het antwoord op een dergelijke brief niet te beschouwen is als een beslissing. De hoogste rechter in vreemdelingenzaken steunt daarmee mijn visie, zoals ik die ook in uw Kamer heb gegeven. Slechts indien in een brief expliciet wordt aangegeven van welke beleidsregel zou moeten worden afgeweken, ziet de Raad van State wellicht ruimte om de brief als een aanvraag te beschouwen. In de mij toegezonden brieven is overigens niet vaak expliciet aangegeven van welke beleidsregel zou moeten worden afgeweken.
Ik meen dan ook dat ik terecht heb kunnen overgaan tot het beëindigen van voorzieningen en verwijderingen, nadat het antwoord was verzonden.

In de lopende procedures zullen de elementen, die in de ingezonden brief staan, op de gebruikelijke wijze worden meegewogen. Ook vóór 14 januari 2003, dan wel los van de toezegging van mijn ambtsvoorganger, werden in lopende procedures - zowel asielzaken als reguliere zaken - brieven ingebracht. Die brieven maken gewoon deel uit van de besluitvorming. Indien er aanleiding bestaat om in te gaan op de inherente afwijkingsbevoegdheid, dan wordt daar in de beschikking expliciet een overweging aan gewijd. De beschikking moet immers de rechterlijke toets kunnen doorstaan. Uw vraag naar de toepassing van artikel 83 Vreemdelingenwet 2000 laat zich niet in algemene zin beantwoorden: het is uiteindelijk de rechter die bepaalt of in de beroepsfase ingebrachte informatie kan worden meegewogen. Als de rechter meent dat het verantwoord is om de informatie mee te wegen, dan zal hij het standpunt van het bestuur daarover vragen. Dan kan de IND aangeven of de nieuwe informatie invloed heeft op de genomen beslissing en deze zonodig terugnemen.

Ten aanzien van de vraag naar het causale verband tussen de schrijnende omstandigheden en het asielverzoek het volgende. Het betreft hier voornamelijk personen, die eerst één of meerdere asielprocedure(s) hebben gevoerd, en nadien een aanvraag hebben ingediend voor een verblijfsvergunning regulier. In die gevallen is alleen gekeken naar de huidige omstandigheden, gerelateerd aan de in behandeling zijnde aanvraag. Zo kunnen aangevoerde medische omstandigheden worden betrokken bij een aanvraag om verblijf wegens medische behandeling. Heeft de vreemdeling echter gevraagd om verblijf voor arbeid in loondienst, dan zouden de aangevoerde omstandigheden reden kunnen vormen om verandering van verblijfsdoel voor te stellen.
---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Vraag:
Kunt u aangeven om hoeveel individuele gevallen het ging in de ruim 9800 14-1 brieven?

Antwoord:
Er werden in totaal 9800 brieven in INDIS geregistreerd. Zoals reeds hiervoor aangegeven kan ik geen totaal aantal personen aangeven.

Vraag:
Hoeveel van de 9800 zaken waarover u bent aangeschreven waren ook reeds door het geautomatiseerde systeem van de IND geselecteerd en vielen dus ook onder die 5800 dossiers die mogelijk onder de criteria van de eenmalige regeling gebracht zouden kunnen worden? In hoeveel van deze gevallen bent u overgegaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning? In hoeveel van deze gevallen heeft u mensen op grond van de regeling een vergunning verstrekt en in hoeveel gevallen op grond van `schrijnendheid'?

Antwoord:
Circa 700 van de 9800 14-1 brieven hebben betrekking op vreemdelingen die ook op de criteria van de eenmalige regeling werden beoordeeld. Er is aan 193 personen die ook een 14-1 brief gezonden hadden een aanbod gedaan om een verblijfsvergunning te aanvaarden op grond van de eenmalige regeling.

Vraag:
Moet u in alle 3108 zaken (van de 9800 brieven), waar het personen betreft waarvan een aanvraag voor een verblijfsvergunning nog in behandeling is, nog een beslissing nemen?

Antwoord:
In het merendeel van de gevallen is nog geen beslissing op de openstaande aanvraag genomen. In de maand december is besloten om aan deze nog openstaande vragen prioriteit toe te kennen bij de afdoening van aanvragen.

Vraag:
Welke criteria zijn voor u leidend geweest bij het verstrekken van een vergunning aan 220 personen?

Antwoord:
Criteria voor de beoordeling van de individuele zaken zijn niet te geven. Het gaat om uitzonderingsgevallen, die juist niet in criteria onder zijn te brengen.

Vraag:
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen u op grond van uw discretionaire bevoegdheid een vergunning heeft verleend en in hoeveel gevallen aan de hand van uw inherente afwijkingsbevoegdheid?

Antwoord:
Zie beantwoording van de vragen van de fractie van Groen Links. 10

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Vraag:
In hoeveel van de 220 gevallen betrof het mensen die reeds uitgeprocedeerd waren? Hoeveel van deze mensen hebben in hun lopende procedure een verblijfsvergunning gekregen?

Antwoord:
Betreffende 52 personen was er geen aanvraag om een verblijfsvergunning in behandeling op het moment waarop ik toestemming heb verleend om een verblijfsvergunning te verstrekken naar aanleiding van een `14-1' brief. Van de overige personen was er wel aanvraag om een verblijfsvergunning in behandeling op dat moment. In vrijwel alle gevallen betrof het hier niet de eerste aanvraag om een verblijfsvergunning, maar ging het om een tweede of een derde ­ soms zelfs een vierde of vijfde ­ aanvraag.

In alle gevallen waarin ik heb ingestemd met het verlenen van een verblijfsvergunning naar aanleiding van een `14-1' brief, werd mij gevraagd om betrokkenen permanent in Nederland verblijf toe te staan. De lopende procedure bood hier niet in alle gevallen ruimte toe, bijvoorbeeld omdat het gevraagde verblijfsdoel naar zijn aard tijdelijk was. Hierdoor was het niet altijd mogelijk om in het kader van de lopende procedure een verblijfsvergunning te verstrekken. Aan 70 van de 220 personen zal wel (of is reeds) een verblijfsvergunning worden verstrekt in het kader van de lopende procedure.

Vraag:
Kunt u aangeven aan hoeveel gezinsleden van asielzoekers, die in aanmerking komen voor de eenmalige regeling en korter dan drie jaar in Nederland verblijven, is gemeld dat ze een aanvraag kunnen indienen voor een vergunning voor verblijf bij echtgenoot? Op welke termijn zal aan hen ook daadwerkelijk een vergunning zijn verleend?

Antwoord:
Aan 19 vreemdelingen die op een later tijdstip dan de hoofdaanvrager Nederland zijn binnen gekomen en op de peildatum korter dan 3 jaar in Ned. verbleven, is op aanvraag een vergunning verleend op grond van de eenmalige regeling.

Vraag:
Weegt het tegengeworpen krijgen van een contra-indicatie in het specifieke geval zwaarder dan `schrijnendheid'?

Antwoord:
Een contra-indicatie heeft zwaar meegewogen in mijn uiteindelijke beslissing. In enkele individuele gevallen, waarbij er slechts sprake was van een zeer geringe contra-indicatie gesteld tegenover een zeer schrijnende humanitaire omstandigheid, heb ik de humanitaire omstandigheid zwaarder laten wegen.

Vraag:
In hoeverre hebben de omstandigheden, die door uw ambtsvoorganger zijn genoemd in zijn brief van 2 april 2003 aan de Kamer (19 637, nr. 733), voor u een rol gespeeld bij het toepassen van uw inherente afwijkingsbevoegdheid en uw discretionaire bevoegdheid? Hij stelde toen immers: met betrekking tot de vraag welke criteria een geval `schrijnend' maken, wil ik volstaan met de algemene notie dat het gebruik van de discretionaire bevoegdheid gebeurt daar waar het gaat om een samenstel c.q. combinatie van bijzondere factoren, die in hun onderlinge samenhang bezien, ertoe leiden dat ik in een individueel geval alsnog toestemming verleen in het verblijf hier te lande te berusten. Het gaat hierbij met name om de combinatie van bijzondere factoren, zoals een zeer lang verblijfsduur in Nederland, medische factoren, gezinsomstandigheden en overige klemmende redenen van humanitaire aard.

Antwoord:
Hiervoor verwijs ik graag naar de beantwoording van de vragen van de fractie van Groen Links. In de toezegging van mijn ambtsvoorganger is gesproken over "schrijnende gevallen". Zoals reeds is aangegeven in de brief van 2 april 2003, heb ik in een aantal individuele gevallen besloten toestemming te verlenen in het verblijf hier te lande. Dit is gebeurd naar aanleiding van een zogenaamde `14-1' brief en aan de hand van een samenstel c.q. combinatie van factoren, die in hun onderlinge samenhang bezien tot die beslissing hebben geleid. Het gaat hierbij met name om een combinatie van bijzondere factoren ­ die op zichzelf geen reden vormen om verblijf in Nederland toe
---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

te staan - zoals een zeer lange verblijfsduur in Nederland, medische factoren, gezinsomstandigheden en overige klemmende redenen van humanitaire aard. De mate van inburgering is op zich evenmin een doorslaggevende factor.
Het gaat dus om een samenstel van factoren, dat het geval uniek maakt, en leidt tot de slotsom dat de handhaving van het beleid onevenredig nadelig uitpakt.

Vraag:
In veel gevallen heeft u lange brieven ontvangen, waarin tal van schrijnende omstandigheden zijn aangevoerd. In geval van een afwijzing volgt echter slechts het bericht dat de minister geen aanleiding ziet om een verblijfsvergunning te verlenen. Zou het alleen al om redenen van bestuurlijke zorgvuldigheid niet beter zijn om betrokkenen een gemotiveerde beslissing te doen toekomen?

Antwoord:
In de brieven, waarin een antwoord is gegeven op de ingekomen brief, is niet expliciet aangegeven wat de reden is waarom betrokkene niet alsnog op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt. Dit is gedaan om de brief niet het karakter van een besluit te geven. Zoals ik ook in uw Kamer heb aangegeven, is het antwoord geen besluit, en heb ik het daarom ook niet gemotiveerd op de wijze als ik een beschikking zou motiveren.

Vraag:
In een interview dat Netwerk op 23 januari 2003 uitzond, gaf u aan niet nader in te willen gaan op vraag wat een zaak `schrijnend' of `niet schrijnend' maakt. U zei onder andere: "...dat is echt een samenspel...van allerlei omstandigheden. Daar kan ik ook geen uitspraak over doen, want op het moment dat ik daar één voorbeeld van noem, is de kans groot dat er advocaten... zijn die zeggen: oh, maar die zaak lijkt wel op de mijne, laat ik nog maar een briefje schrijven..." Acht u dit in overeenstemming met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en met name het beginsel dat beleid en/of beslissingen transparant moeten zijn ter voorkoming van arbitraire beslissingen?

Vraag:
Uit datzelfde interview bleek dat u een aantal gevallen wel schrijnend vond, maar dat u desondanks geen verblijfsvergunning verleende. Dit omdat anderen in vergelijkbare omstandigheden dan ook een verblijfsvergunning zou moeten worden verleend. U zei: "Dan zeg je goh, ach, kan die nou niet blijven? En dan zegt de IND, ja maar minister, kijk, dáár hebben we dat geval ook, en dáár hebben dat geval ook, en als we dat nou zo doen, dan moeten al die gevallen ook...en dan ga je nog eens kijken, en soms zeg je, ja ik vind toch dat dat moet en in andere gevallen zeg je, nee..." Kunt u dit toelichten? Is dit te verenigen met het doel van de beoordeling van 14-1 brieven die een oplossing beoogt te bieden voor de situatie van personen die in schrijnende omstandigheden verkeren?

Vraag:
Ten aanzien van de 14-1-brieven zei u in het interview: "...Je leest het dossier van de IND en dan denk je, ja, dat zegt de IND nou wel, maar er moet toch nog maar eens even naar gekeken worden..." Kunt u dit toelichten? Betreft het hier een herbeoordeling van het IND-dossier in zaken waar al definitief op was beslist, of een extra onderzoek in het kader van de 14-1 brieven? Heeft u bij dit onderzoek het beginsel van 'hoor en wederhoor' toegepast?

Antwoord:
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van de vragen van de fractie van Groen Links.

Vragen van de leden van de SP-fractie

Vraag:
Is er een algemene definitie van `schrijnend' gebruikt bij de beoordeling van de 14-1 brieven? Welke maatstaven heeft u gebruikt?

Vraag:
In hoeverre speelt het hebben van schoolgaande kinderen een rol?

12

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Antwoord:
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van de vragen van de fractie van Groen Links.

Vraag:
Hoe komt het dat van de circa 10.000 brieven slechts 2% (220) als schrijnend is aangemerkt? Waren de andere 98% van de gevallen niet schrijnend? Kunt u de garantie geven dat de Staat in deze kwestie niet het algemene beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden?

Antwoord:
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van de vragen van de fractie van de PvdA.

5. Stari Most

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Vraag:
Op welke gronden heeft u besloten om juist deze 17 personen die op de Stari Mostlijst voorkomen alsnog een vergunning te verlenen?

Antwoord:
In deze dossiers heb ik gebruik gemaakt van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid omdat deze personen, hoewel zij niet conform het Nederlandse asielbeleid in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning, gelet op de individuele omstandigheden die naar voren zijn gekomen uit de desbetreffende dossiers, niet verwacht kan worden een naar lokale maatstaven redelijk bestaan op te kunnen bouwen bij terugkeer naar Bosnië-Herzegovina. Zie hiertoe ook mijn beantwoording van de vraag van de Groen Links fractie in deze.

Vraag:
Hebt u de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) bij de herbeoordeling van de dossiers betrokken? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
Deze vraag heb ik reeds beantwoord bij de vraag van de Groen Links fractie alsmede van de D66 fractie in deze.

Vragen van de leden van de SP-fractie

Vraag:
Wat is uw oordeel over de reactie van Stari Most op de uitvoering van de Motie Lambrechts c.s., namelijk "De selectie van 17 wordt niet met feiten onderbouwd. Er lijkt geen sprake te zijn van een objectief medisch oordeel naar de aanwezigheid van traumata. Evenmin heeft de minister de UNHCR, de expert op dit vlak, bij de herbeoordeling betrokken. Wij concluderen dat een willekeurige groep van 17 mensen geluk heeft. De anderen, evenzeer getraumatiseerd, moeten terug. Dit heeft veel weg van symboolpolitiek. Een schaamlap is nog teveel gezegd, het is een schandaal"?

Antwoord:
Zoals reeds eerder is opgemerkt in beantwoording van vragen van de fracties van Groen Links, D66 en de PvdA, is aan deze 17 personen een verblijfsvergunning verleend op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid omdat deze personen, hoewel zij niet conform het Nederlandse asielbeleid in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning, gelet op de individuele omstandigheden die naar voren zijn gekomen uit de desbetreffende dossiers, niet verwacht kan worden een naar lokale maatstaven redelijk bestaan op te kunnen bouwen bij terugkeer naar Bosnië-Herzegovina. Voorts dient in dit kader nog te worden opgemerkt dat het overleggen van medische bewijzen geen voorwaarde vormt voor de vraag of er sprake is van trauma dan wel voor de verlening van een vergunning op grond van het traumatabeleid. Er is vastgesteld dat de val van Srebrenica als zodanig 13

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

als traumatiserend moet worden bestempeld en dit is dus een gegeven bij Bosnische moslims die de val van Srebrenica hebben meegemaakt waaraan niet wordt getornd. Het is derhalve niet noodzakelijk dat door een arts wordt vastgesteld dat er sprake is van trauma. Het Nederlandse beleid inzake trauma stelt, naast een limitatieve opsomming van gebeurtenissen die als traumatiserend worden beschouwd, tevens als vereiste dat men in beginsel binnen 6 maanden na de traumatiserende gebeurtenis moet zijn vertrokken om in aanmerking te komen voor een vergunning op grond van het traumatabeleid. Naarmate de periode tussen de traumatiserende gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst langer duurt, wordt de bewijslast naar de vreemdeling zwaarder. Daarnaast wens ik nog op te merken dat de UNHCR wel degelijk in de analyse is meegenomen en hiertoe verwijs ik naar de brief aan de Tweede Kamer van 10 oktober 2003 en de antwoorden op gelijksoortige vragen van de fracties van Groen Links, D66 en de PvdA.

Vragen van de leden van de Groen Links-fractie

Vraag:
Hoeveel dossiers heeft u uiteindelijk inhoudelijk herbeoordeeld? Om hoeveel personen en gezinnen ging het?

Vraag:
Hoe zag uw toetsingskader eruit? Heeft u daarbij de inhoud van de gesprekken met Politiek Comité Stari Most betrokken? Zo ja, wat was de invloed daarvan op het uiteindelijke resultaat? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
Op de Stari Mostlijst staan 116 dossiers van personen genoemd maar 13 hiervan bleken dubbel op de lijst te staan dan wel geen naam te bevatten. De lijst van Stari Most behelst daarom 103 dossiers van personen (families inbegrepen) welke zijn geanalyseerd. Van de in totaal 103 dossiers was in 5 dossiers reeds een vergunning verleend. Daarnaast zijn 52 dossiers niet aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen omdat niet is voldaan aan de criteria. De overige 46 dossiers hebben voldaan aan de criteria en zijn inhoudelijk beoordeeld. Van deze 46 worden thans in 4 dossiers (met een totaal van 17 personen) een vergunning verleend. Een verdere uitsplitsing naar personen en gezinnen heb ik niet gemaakt.
Het toetsingskader bestond uit een vijftal criteria waaraan diende te worden voldaan voordat aan de inhoudelijke analyse werd toegekomen. Deze objectieve criteria zijn: het betreft een Bosnische moslim die persoonlijk de val van de enclave Srebrenica heeft meegemaakt, het betreft een (ex) asielzoeker, het betreft een asielprocedure waarbij sprake is van een geloofwaardig en consistent relaas, er is geen sprake van contra-indicaties en er dient sprake te zijn van ononderbroken verblijf in Nederland al dan niet in de opvang. Naar aanleiding van de gesprekken, die mijn voorganger heeft gevoerd met het Politiek Comité Stari Most, is de lijst van dossiers overgelegd. Deze lijst is leidend geweest voor de uitvoering van de analyse alsmede de uitvoering van de motie van het lid Lambrechts c.s.. De gesprekken hebben geen rol gespeeld bij de uitkomsten van de analyse omdat de individuele omstandigheden van de casuïstiek van de dossiers dienen te worden bezien voordat ik kan besluiten gebruik te maken van mijn bevoegdheid om gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid.

Vraag:
Op welke wijze heeft u het advies van de UNHCR geïmplementeerd?

Antwoord:
Zoals is toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 10 oktober 2003, is de nadere analyse -naar aanleiding van de motie Lambrechts c.s.- uitgevoerd met inachtneming van de door de UNHCR genoemde risicogroepen, te weten getuigen van oorlogsmisdaden en zeer ernstig getraumatiseerde individuen. Het UNHCR uitgangspunt van terugkeer naar de plaats van herkomst heeft bij de nadere analyse geen rol gespeeld. Dit standpunt heb ik tevens in de brief van 10 oktober 2003 uiteengezet.

Vraag:
Kunt u aangeven om hoeveel gezinnen het gaat die thans een verblijfsvergunning hebben gekregen? Onder welke schrijnende omstandigheden verkeerden deze 17 personen waardoor ze een verblijfsvergunning hebben gekregen? Kunt u concreet aangeven waarom de overigen zijn afgewezen?
14

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Antwoord:
Het betreft een viertal dossiers, hetgeen in dit geval ook neerkomt op een viertal gezinnen met een totaal van 17 personen. In deze dossiers heb ik gebruik gemaakt van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid omdat deze personen, hoewel zij niet conform het Nederlandse asielbeleid in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning, gelet op de individuele omstandigheden die naar voren zijn gekomen uit de desbetreffende dossiers, niet verwacht kan worden een naar lokale maatstaven redelijk bestaan op te kunnen bouwen bij terugkeer naar Bosnië-Herzegovina. Het gaat om een samenstel van factoren dat het geval uniek maakt en leidt tot de slotsom dat de handhaving van het beleid onevenredig nadelig uitpakt. De rechten voor het individu die de Wet bescherming Persoonsgegevens beoogt te beschermen, belet mij verder in te gaan op de details van de individuele zaak. In de andere dossiers was geen sprake van een dergelijk samenstel van factoren waardoor het niet heeft geleid tot gebruikmaking van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid. De bevoegdheid is, zoals ook in uw Kamer reeds eerder aangegeven, bedoeld voor uitzonderingen en leent zich derhalve niet voor het formuleren van criteria.

Vraag:
Acht u het aangewezen om omwille van de rechtsgelijkheid personen uit de voormalige enclave Srebrenica, die niet op de Stari Most-lijst stonden maar die wel voldoen aan de criteria die u heeft toegepast op de 17 personen die nu een verblijfsvergunning hebben gekregen, opnieuw te beoordelen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
Nee, de analyse heeft zich beperkt tot de lijst van dossiers van Stari Most. Zoals eerder ook is kenbaar gemaakt, ook aan Stari Most, worden geen nieuwe gevallen aan de lijst toegevoegd en wordt hiermee de rechtsgelijkheid gewaarborgd. Dit betekent dat de toezegging enkel gold voor de dossiers, vermeld op de Stari Most lijst, waardoor Bosnische moslims -die niet op de lijst staan en zich thans nog in Nederland bevinden- niet apart zullen worden bezien.

Vraag:
Op welke wijze gaat u de terugkeer van de afgewezen betrokkenen regelen? Onderschrijft u de uitlatingen van de UNHCR dat het nog steeds levensgevaarlijk is voor betrokkenen om terug te keren naar Srebrenica? Vloeit uit uw beslissing niet voort dat u er voor in staat dat deze personen veilig kunnen terugkeren naar hun herkomstgebied en dat u dientengevolge dient te voorzien in monitoring? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
Ten aanzien van deze groep als zodanig worden geen aparte terugkeermaatregelen getroffen. Op de terugkeer van deze vreemdelingen is het gebruikelijke terugkeerbeleid van toepassing. Hierbij wordt opgemerkt dat, al naar gelang de datum van de asielaanvraag, het daaraan gelieerde terugkeerbeleid wordt uitgevoerd of van kracht is.
In een voorkomend geval betekent dit dat de terugkeer onder begeleiding zal plaatsvinden. Voor de afgewezen betrokkenen geldt, indien zij niet (langer) rechtmatig in Nederland verblijven, zij Nederland zelf dienen te verlaten. De door de UNHCR gedocumenteerde terugkeerincidenten moeten vooral bezien worden in relatie tot problemen die Bosniërs hebben ondervonden bij terugkeer naar hun oorspronkelijke woonplaats. Zoals ook reeds is toegelicht aan de brief aan de Tweede Kamer van 10 oktober 2003, gaat het Nederlandse beleid ervan uit dat terugkerende Bosniërs zich ook kunnen vestigen in plaatsen vanwaar zij niet afkomstig zijn en is derhalve terugkeer naar Bosnië-Herzegovina in beginsel niet onverantwoord te achten. Omdat de Nederlandse asielprocedure met waarborgen is omkleed en zorgvuldig wordt geacht, is er geen sprake van (noodzaak tot) monitoring bij terugkeer, zie tevens de brief van mijn ambtsvoorganger van 22 januari 1999, TK 1998-1999, 19 637, nr. 414.

Vragen van de leden van de D66-fractie

Kunt u ingaan op de redenen waarom slechts aan 17 mensen van de Stari Most lijst een verblijfsvergunning is verleend?
Is bij de herbeoordeling van de Stari Most dossiers het advies van de UNHCR, in het bijzonder met inachtneming van de criteria dat kwetsbare vluchtelingen, niet gedwongen worden teruggestuurd en het criterium dat slechts wordt beoordeeld of terugkeer naar de oorspronkelijke woonplaats mogelijk is, gevolgd? Graag ontvangen deze leden een toelichting. Welke maatregelen worden genomen om 15

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

de terugkeer van deze mensen te faciliteren? Kunt u garanderen dat deze mensen in ieder geval begeleid en op een humanitair verantwoorde wijze terugkeren?

Antwoord:
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn reactie op de vragen van de Groen Links fractie inzake Stari Most.

6. Terugkeer van de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers die niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning

a. Facilitering

Vraag van de leden van de CDA-fractie
De minister merkt vervolgens op dat ter bevordering van de zelfstandige terugkeer van deze groep wordt bezien of een REAN-plus regeling kan worden getroffen. Kunt u nu al aangeven aan welke bedragen u denkt? Wanneer kunt u daarover meer uitsluitsel geven?

Vraag van de leden van de PvdA-fractie
In uw brief kondigt u aan dat u de mogelijkheden beziet een REAN-plus regeling te treffen. Kunt u ons informeren over de inhoud en voorwaarden van deze REAN-plus regeling? Zo ja, op welke termijn? Voor wie zal deze regeling gaan gelden?

Vraag van de leden van de D66-fractie
Heeft u al inzicht in welke mogelijkheden er zijn om de zelfstandige terugkeer te bevorderen door gebruik te maken van de zogenaamde REAN-plus regeling?

Antwoord:
De zogenoemde REAN + plus regelingen zijn landgebonden terugkeer ondersteunende regelingen. Op grond van de regeling ontvangen personen die terugkeren vliegtuigtickets en een vergoeding voor de kosten van het eerste verblijf. Die laatste component is afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst. Om te bepalen of een REAN+ regeling van toepassing kan zijn op de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers zal ik eerst in kaart brengen uit welke de nationaliteiten deze groep is samengesteld. Vervolgens kan worden bezien welke vormen van ondersteuning bij terugkeer gewenst en mogelijk zijn. Ik merk in dit verband op dat door het Minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het kader van de terugkeernota binnen haar begroting geld is gereserveerd voor terugkeerondersteunende activiteiten. Dit tegen de achtergrond van de kabinetsopvatting dat terugkeer van bijzondere groepen een benadering vergt waarbij rekening wordt gehouden met individuele omstandigheden van de uitgeprocedeerde asielzoeker.

Vragen van de leden van de CDA-fractie
Hoe denkt u het met onbekende bestemming vertrokken zijn c.q. het in de illegaliteit belanden van deze groep tegen te gaan?

In een vertrekcentrum zal het feitelijke vertrek dan wel de uitzetting van de vreemdeling intensief verder worden voorbereid. Wat houdt deze intensiviteit in?

De minister stelt dat "het voornemen is voor bovengenoemde doelgroep over te gaan tot intensieve facilitering van de terugkeer vanuit de gemeentelijke woning of COA-voorziening." Wie worden hiermee bedoeld? De eerdergenoemde 26.000 personen?

Vraag van de leden van de SP-fractie
Wat gaat u doen om het percentage personen, dat met onbekende bestremming is vertrokken, te verlagen?

Vragen van de leden van de Groen Links-fractie
Hoe gaat de extra inspanning van het kabinet eruit zien om de terugkeer van deze groep asielzoekers te realiseren?

16

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Op welke wijze worden gemeenten betrokken bij de afweging of betrokkenen uit hun woonruimte worden gezet? Bestaat daarbij ruimte om af te zien van ontruiming van de woonruimte in het geval dat onttrekking van het vreemdelingentoezicht niet te verwachten valt en het gaat om kwetsbare personen, zoals gezinnen met minderjarige kinderen?

Vragen van de leden van de D66-fractie
Waaruit bestaat de intensieve facilitering van de terugkeer van langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers? Kunt u daarbij met name ingaan op de facilitering ten aanzien van de vreemdeling? Met andere woorden op welke wijze wordt de vreemdeling gestimuleerd mee te werken aan zijn of haar vertrek?

Wat gebeurt er met vreemdelingen die na de gestelde termijn van acht weken Nederland nog niet hebben (kunnen) verlaten?

Antwoord:
Het betreft inderdaad de groep van 26.000 vreemdelingen die onder de oude Vreemdelingenwet, dus voor 1 april 2001, een aanvraag hebben ingediend. De vreemdelingen zijn al uitgeprocedeerd of zijn nog in procedure.

De gekozen aanpak van de intensieve voorbereiding van het feitelijk vertrek van betrokkenen moet bijdragen aan het tegengaan van het zogenoemde "MOB gaan". Dit alles laat overigens onverlet dat personen hun eigen verantwoordelijkheid behouden en uiteindelijk ook zelf zullen moeten werken aan het vertrek.

De extra inspanning die het kabinet voorstelt komen in het kort op het volgende neer. Wanneer de groep asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet is ingestroomd is uitgeprocedeerd, wordt de terugkeer intensief gefaciliteerd. Dat gebeurt in eerste instantie vanuit de opvang waar de uitgeprocedeerde asielzoekers zich bevindt, bijvoorbeeld vanuit de gemeentelijke woning.

Dit betekent dat er herhaaldelijk terugkeergesprekken gevoerd worden. Daarin komen de mogelijkheden van ondersteuning bij terugkeer door IOM of andere organisaties, praktische kwesties en eventuele belemmeringen aan de orde. Tevens zal, indien nodig, door de VD intensief onderzoek naar nationaliteit en identiteit worden uitgevoerd. Tegelijk zal de IND een presentatie op de ambassade ten behoeve van de afgifte van de Laisser-Passer regelen. Deze presentaties zullen bovendien begeleid worden door IND-medewerkers. Dit alles vindt plaats in nauw overleg met de gemeente waar de betrokkene verblijft. Indien deze inspanning na ongeveer acht weken nog niet heeft geleid tot het vertrek van de betrokkene wordt deze overgeplaatst met medewerking van de gemeente. Met het oog op de verwijdering van de betrokkene vervolgens een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Van laatstgenoemde maatregel is sprake wanneer er na ommekomst van de eerste periode van acht weken zicht op uitzetting van de vreemdeling bestaat. Op grond van de maatregelen wordt in het onderdak van de vreemdeling voorzien, hetzij in een vertrekcentrum, hetzij in een locatie voor vreemdelingenbewaring. Daarmee wordt dus voorkomen dat er uitgeprocedeerden vanuit gemeentelijke woningen op straat worden gezet.

Gedurende de tweede periode van 8 weken wordt verder gewerkt aan de terugkeer. Indien aan het einde van die acht weken de terugkeer nog niet gerealiseerd is, kan betrokkene ­ wanneer er wel zicht op uitzetting bestaat - in vreemdelingenbewaring genomen worden.

Vraag van de leden van de CDA-fractie
De Vreemdelingendienst verricht op aanwijzing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) intensief onderzoek in het kader van identiteits- en nationaliteitsbepaling. Wat houdt dit in en wat is de werkwijze?

Antwoord:
In gezamenlijke inspanning van met name de Vreemdelingendiensten en IND wordt gewerkt aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Zo wordt in vertrekgesprekken met de vreemdeling getracht om informatie te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit, voor zover dat nodig is voor de realisatie van de terugkeer. Hiertoe kan ook gebruik worden gemaakt van verklaringen die de betrokken vreemdeling gedurende de toelatingsprocedure omtrent zijn identiteit en nationaliteit heeft afgelegd, alsmede van resultaten van een eventuele taalanalyse of een andersoortig onderzoek 17

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

door Vreemdelingendienst of IND. Tevens wordt, zoals in de Terugkeernota is aangekondigd, onderzocht of bij het achterhalen van de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling gebruik gemaakt kan worden van gegevens die verkregen zijn door toepassing van de afschriftplicht voor luchtvaartmaatschappijen in combinatie met biometrie. Tenslotte kan van de vreemdeling verlangd worden dat hij inspanningen verricht om bescheiden te verkrijgen die zijn gestelde nationaliteit en identiteit onderbouwen.

Vragen van de leden van de CDA-fractie
Aanvragen voor een laissez-passer worden in een vroegtijdig stadium ingediend bij de betreffende landenvertegenwoordigingen. Moet de vreemdeling dat zelf doen, of doet de IND c.q. de Vreemdelingendienst dat, eventueel samen met de vreemdeling?

Hoe denkt u het "black-box"-vraagstuk voor deze groep aan te pakken?

Antwoord:
Aanvragen voor laissez-passers zullen voor wat betreft de onderhavige groep uitgeprocedeerde asielzoekers door tussenkomst van de IND worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordigingen. De IND begeleidt de vreemdeling door feitelijk aanwezig te zijn bij de presentatie op de ambassade. Door de vreemdeling intensief te assisteren bij het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten, verwacht ik het vraagstuk te reduceren.

Vragen van de leden van de CDA-fractie
Is met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de G4 afgesproken dat degenen die aantoonbaar terugkeerinspanningen verrichten, ook wat betreft het verkrijgen van laissez-passers, opvang behouden?

De minister stelt "als gedwongen uitzetting niet gerealiseerd kan worden en ook overigens het zicht op uitzetting ontbreekt, zal de vrijheidsbeperkende dan wel de vrijheidsbenemende maatregel alsnog worden opgeheven en het verblijf in het vertrekcentrum of penitentiaire inrichting worden beëindigd. Met de G4 en de VNG is afgesproken dat wanneer het bovenstaande proces is gevolgd, door gemeenten vervolgens geen noodopvang meer wordt geboden aan deze asielzoekers." Hoe hard is deze afspraak? Gaat u gemeenten daarop aanspreken als zij zich er niet aan houden?

Vraag van de leden van de SP-fractie
Is het waar dat gemeenten toch zullen overgaan tot het opvangen van asielzoekers als gedwongen uitzetting niet gerealiseerd kan worden?

Vragen van de leden van de D66-fractie
Is uit de gesprekken tussen de minister, de VNG en de G4 gebleken dat gemeenten bereid zijn mee te werken aan de ontruimingsprocedures die noodzakelijk zijn voor het uitzetten van asielzoekers in gemeentelijke woningen?

Welke afspraken heeft u met de gemeenten gemaakt over het beleid inzake uitgeprocedeerden die buiten hun schuld niet terug kunnen keren? Wanneer is er sprake van dat iemand buiten zijn schuld niet kan terugkeren?

Kunt u een reactie geven op de uitlatingen van onder andere wethouder Spekman uit Utrecht, die hij heeft geuit tijdens het rondetafelgesprek van 28 januari 2004, over de afspraken tussen u en de gemeenten?

Antwoord:
Er is door mij inmiddels tweemaal bestuurlijk overleg gevoerd met de VNG en de G4 over de aanpak van de terugkeer van de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers. Naar aanleiding van het eerste overleg op 9 januari 2004 zijn bij de VNG en de G4 nog een aantal vragen over mogelijke open einden in de voorgestelde aanpak in de brief van 23 januari (Kamerstukken 2003/2004, 19 637, nr. 793) gerezen. Uw Kamer heeft een brief van VNG aan mij daarover in afschrift ontvangen.

Naar aanleiding van dit schijven heb ik op 4 februari j.l. opnieuw overleg gevoerd. In dat overleg zijn de afspraken die wij op 9 januari maakten, en die als beleid zijn opgenomen in de brief aan uw Kamer 18

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

van 23 januari, herbevestigd. Daarnaast heb ik vragen van de VNG/G4 over de toepassing van het zogeheten buiten schuld criterium beantwoord. Samengevat komen de gemaakt afspraken op het volgende neer. Het rijk levert een extra inspanning om de daadwerkelijke terugkeer van de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers te realiseren. Deze extra inspanning vindt plaats in beginsel in een periode van twee maal 8 weken op de wijze zoals omschreven in de brief aan uw Kamer van 23 januari. De eerste 8 weken vinden plaats in de bestaande asiel opvangvoorziening, de tweede, na ontruiming van de asielopvang, in een vertrekcentrum. Tijdens deze periode wordt de terugkeer intensief gefaciliteerd. Die facilitering bestaat onder meer uit het bieden van ondersteuning bij de terugkeer maar ook uit het begeleiden van en aanwezig zijn door de IND bij presentaties op diplomatieke vertegenwoordigingen ten behoeve van een LP- aanvraag. Indien deze aanpak na twee maal 8 weken geen resultaat heeft wordt, indien er nog zicht op uitzetting bestaat, vreemdelingenbewaring opgelegd in een uitzetcentrum of een locatie voor vreemdelingenbewaring tot het moment dat de uitzetting kan worden gerealiseerd. Indien er na de twee maal 8 weken geen zicht op uitzetting bestaat, zal de vreemdeling de verdere toegang tot het vertrekcentrum worden ontzegd. Indien gedurende dit intensieve proces blijkt dat het ontbreken van zicht op uitzetting objectief aantoonbaar buiten de schuld van de vreemdeling ligt, zal alsnog een verblijfsvergunning worden verleend.
Indien op deze wijze is gewerkt, is er alles aan gedaan te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat terecht komen en is er voor de gemeenten niet langer een reden aanwezig om deze vreemdelingen noodopvang te verlenen, zo is door de G4 en VNG gesteld. Bovendien zijn VNG en G4 bereid medewerking aan de uitvoering van dit plan te verlenen ondermeer door mee te werken aan het beëindigen van de asielvoorzieningen van betrokkenen.

Vraag van de leden van de CDA-fractie
Worden, met het oog op terugkeer, de diplomatieke vertegenwoordigingen van de landen van herkomst voor deze groep intensiever en indringender benaderd?

Antwoord:
De terugkeerinspanningen ten aanzien van de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers zullen worden geïntensiveerd. Waar nodig zullen hiertoe extra inspanningen richting de betreffende diplomatieke vertegenwoordigingen ondernomen worden.

Vragen van de leden van de SP-fractie
Welke ambassades werken aantoonbaar niet mee aan de terugkeer van hun onderdanen?

Zijn er gevallen bekend van ambassades die weigeren hun onderdanen te woord te staan bij het regelen van laissez-passers? Zo ja, hoeveel?

Komt het voor dat ambassades de ene keer wel en de andere keer geen laissez-passers verlenen? Zo ja, welk belang hebben zij daarbij?

Antwoord:
Het komt voor dat ambassades belemmeringen opwerpen bij de terugkeer van een vreemdeling. De factoren die hieraan ten grondslag liggen zijn divers en niet zonder meer te herleiden tot de houding van de ambassade ten aanzien van de terugkeer van de onderdaan. Hiermee is evenwel niet gezegd dat er ambassades zijn die in het algemeen, aantoonbaar niet meewerken aan de (zelfstandige) terugkeer van hun onderdanen

b. Toezicht

Vraag van de leden van de SP-fractie
Uitgangspunt voor de resterende groep uitgeprocedeerde asielzoekers is een intensivering van de inspanningen om hen te laten terugkeren naar het land van herkomst. In hoeverre is er sprake van oude wijn in nieuwe zakken? Waarom ontbreken cijfermatige gegevens over het rendement van de terugkeerinterventies? Wat is uw oordeel over het door de Universiteit van Tilburg uitgevoerde onderzoek naar de terugkeerbevorderende en terugkeerbelemmerende factoren van illegale vreemdelingen? Gaat u de uitkomsten van dit onderzoek gebruiken als basis voor beleidskeuzes? Zo neen, op welke wetenschappelijke en cijfermatige gegevens baseert u de stelling dat er binnen drie jaar 26.000 illegale vreemdelingen worden uitgezet? Hoeveel uitzetplaatsen zijn daarvoor nodig? 19

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Vraag van de leden van de D66-fractie
Kunt u aangeven welk percentage van de mensen in vreemdelingenbewaring daadwerkelijk Nederland wordt uitgezet? Kunt u tevens een overzicht geven van het percentage uitzettingen na vreemdelingenbewaring van de afgelopen tien jaar? Kunt u een reactie geven op de uitspraken van Van Kalmthout van de Universiteit van Tilburg, die hij heeft gedaan tijdens het rondetafelgesprek van 28 januari 2004, dat de vreemdelingenbewaring in zijn algemeenheid minder effectief zou zijn geworden?

Antwoord:
Het is zeer moeilijk vast te stellen wat uiteindelijk de reden voor een vreemdeling is om mee te werken aan zijn terugkeer. Dit betreft hier meestal een aantal gecompliceerde factoren die zich moeilijk in cijfers laten vatten.
Het onderzoek waar de heer Van Kalmthout op doelt is nog niet afgerond. Naar verwachting zal in september van dit jaar het eindrapport klaar zijn. Ik acht het niet opportuun te reageren op voorlopige conclusies.
Nadat ik kennis heb genomen van de inhoud van het rapport zal ik mij beraden over verdere stappen. Daarbij ga ik er van uit dat in het rapport aanbevelingen worden gedaan over oplossingsrichtingen voor geconstateerde knelpunten in de terugkeer van vreemdelingen. Ik wijs er wel op dat vreemdelingenbewaring slechts een onderdeel van het hier gepresenteerde terugkeerproces is.

Vraag van de leden van de PvdA-fractie
Uit uw brief blijkt dat van gemeenten wordt verwacht dat de vreemdeling, die na de faciliteringsfase van maximaal acht weken niet is vertrokken, door of met medewerking van de gemeenten uit de opvangvoorziening wordt gezet. Op grond van de huidige Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) kan de gemeente een beslissing tot beëindiging van de ROA-voorzieningen van een asielzoeker, die onder de werking van het herziene stappenplan III valt nemen, als de IND of Vreemdelingendienst heeft vastgesteld dat betrokkene niet meewerkt aan het verkrijgen van reis- identiteitsdocumenten. Blijft deze regeling van kracht?
In dat geval zal de gemeente na vaststelling van het niet-meewerken door de IND of Vreemdelingendienst en het nemen van een beslissing tot beëindiging van de voorzieningen, een bevel tot ontruiming moeten vragen aan de rechter, alvorens ze deze personen kan en mag verwijderen uit de woonruimte. Is daarmee rekening gehouden in de gemaakte afspraken?

Vraag van de leden van de Groen Links-fractie
Op welke wijze wordt het Stappenplan in de plannen geïmplementeerd?

Vragen van de leden van de PvdA-fractie
Hoe verhoudt deze regelgeving zich tot het voornemen om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in een vertrekcentrum als de periode van acht weken facilitering niet heeft geleid tot vertrek?

De politie kan asielzoekers, die onder de Vreemdelingenwet 2000 zijn uitgeprocedeerd, op grond van de meeromvattende beslissing, onder dwang het huis uit zetten. Daarna staan ze feitelijk op straat. Op welke wijze wordt hen vervolgens onderdak geboden in een vertrekcentrum?

Ook asielzoekers die zich in een COA-centrum bevinden, kunnen pas uit de opvang worden gezet, indien het herziene stappenplan III van toepassing is, als het COA beschikt over een ontruimingsbevel.

Na ontruiming uit de opvangvoorziening wordt, indien er (nog) geen gronden zijn voor vreemdelingenbewaring een toezichtmaatregel of vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekoppeld aan plaatsing in een vertrekcentrum. Welke juridische basis is er voor plaatsing in een vertrekcentrum als er geen gronden zijn voor vrijheidsbeperking ex artikel 56 of 57 Vw 2000?

Antwoord:
In mijn brief van 23 januari 2004 is er van uitgegaan dat degenen die nog onder de werking van een stappenplan vallen pas ontruimd kunnen worden uit de opvang nadat conform het stappenplan het niet meewerken is vastgesteld. Dat betekent in de praktijk voor diegenen dat voordat plaatsing in een vertrekcentrum aan de orde kan zijn een ontruimingsvordering door de civiele rechter zal moeten zijn toegewezen. Het ligt voor de hand de in de brief van 23 januari genoemde aanpak eerst toe te passen 20

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

op de groep waarvan de ontruimbaarheid conform het stappenplan al is vastgesteld en waarvoor reeds een ontruimingstitel is verkregen of die titel aanstaande is. Voor diegenen die inmiddels onder de toepassing van de Vw 2000 vallen geldt de vertrektermijn van 28 dagen voordat ontruiming kan plaatsvinden. Na ontruiming van de asielopvang kan bij deze personen een toezichtsmaatregel worden opgelegd.
Als er ten tijde van de ontruiming zicht is op uitzetting van de vreemdeling, kan vervolgens vreemdelingenbewaring worden toegepast.

Vraag van de leden van de PvdA-fractie
Nadat de asielzoeker door de gemeente of COA is ontruimd uit de opvangvoorziening, volgt blijkens uw brief, vreemdelingenbewaring indien de uitzetting op korte termijn mogelijk is en overigens aan de voorwaarden van artikel 59 is voldaan. Betekent dit dat ook kinderen aan vreemdelingenbewaring zullen worden onderworpen? Zo ja, op welke wijze wordt getoetst of dit niet in strijd is met artikel 37 sub b van het Verdrag inzake de rechten van het kind?

Antwoord:
Vreemdelingenbewaring is een ingrijpende maatregel. De toepassing ervan moet tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven, zeker wanneer het gaat om kinderen. Voordat tot vrijheidsontneming wordt overgegaan, zal dan ook altijd worden bezien of met een lichter middel kan worden volstaan. Niet uit te sluiten valt echter dat het in voorkomende gevallen tot vreemdelingenbewaring zal komen. De Vreemdelingenwet 2000 kent een stelsel van rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen. Als de vreemdeling niet zelf beroep heeft ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel, dient de minister een kennisgeving aan de rechtbank te zenden. Deze wordt behandeld als een door de vreemdeling ingesteld beroep. Overigens is een voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de wijziging van het stelsel van rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen in behandeling is bij het Parlement.

Vraag van de leden van de CDA-fractie
Indien objectief is vast komen te staan dat vertrek niet mogelijk is buiten de schuld van de betrokken vreemdeling, kan op grond van het buiten schuld- criterium een verblijfsvergunning worden afgegeven? Krijgt de onderhavige groep extra handreikingen ten behoeve van het aantonen van dit criterium?

Vraag van de leden van de SP-fractie
Uit welke cumulatieve onderdelen bestaat het buiten schuld- criterium? Bij wie ligt de bewijslast? In hoeveel gevallen van de laatste tien jaar toont de asielzoeker met succes aan dat hij/zij niet kan terugkeren en in hoeveel gevallen leidde dat tot een verblijfsvergunning?

Vraag van de leden van de Groen Links
Kunt u al iets zeggen over hoe u het buiten schuld- criterium objectiveert? Vindt u ook niet dat in de gevallen waarin u er niet in slaagt mensen te laten terugkeren naar het land van herkomst een verblijfsvergunning geïndiceerd is?

Antwoord:
Over verleningen van vergunningen op grond van het buiten schuld criterium zijn over een periode van drie jaar de gevraagde gegevens beschikbaar. In de afgelopen drie jaar is in negen gevallen een verblijfsvergunning regulier verleend op grond van het feit dat betrokkene Nederland niet kon verlaten. Deze vergunning zijn verleend op basis van het huidige beleid (Staatlozen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten).

Ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 blijft de vreemdeling zonder verblijfsrecht zelf verantwoordelijk voor zijn terugkeer. Als de betrokkene niet zelfstandig terugkeert heeft de overheid de bevoegdheid uit te zetten. Nu het vertrek van een vreemdeling uit Nederland primair afhangt van hem of haar zelf, is het van essentieel belang dat objectief kan worden vastgesteld dat het niet aan de vreemdeling zelf te wijten is als hij of zij stelt Nederland niet te kunnen verlaten. Dat betekent dat in de gevallen dat een vreemdeling stelt niet terug te kunnen, de bewijslast bij hem dient te liggen. De overheid heeft immers niet kunnen controleren of de gestelde belemmeringen zich daadwerkelijk hebben voorgedaan.

21

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Bij de groep van de langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers is het denkbaar dat de onmogelijkheid van terugkeer buiten de schuld van betrokkene blijkt tijdens het proces van intensieve facilitering van de terugkeer.

Vraag van de leden van de CDA-fractie
Welke (beperkte) faciliteiten genieten betrokkenen in een vertrekcentrum en hoe verhouden die zich ten opzichte van die in de reguliere opvangcentra? Krijgen (leerplichtige) kinderen onderwijs?

Vraag van de leden PvdA-fractie
Hoe gaat u de nieuwe vertrekcentra vormgeven? Waar gaat u deze centra vestigen en kunnen dit ook oude COA-centra zijn? Welk regime zal daar gaan gelden?

Vraag van de leden van de SP-fractie
Wat is precies het regime in de vertrekcentra? Worden er ook kinderen geplaatst? Zo ja, krijgen zij onderwijs?

Vraag van de leden van de Groen Links fractie
Wat betekent het begrip `beperkte faciliteiten'?

Antwoord:
Om verwarring te voorkomen volgt hieronder een korte toelichting toelichting op een aantal begrippen uit het opvang- en terugkeerbeleid afzonderlijk toe te lichten. Het betreft hier de begrippen oriëntatielocatie, terugkeerlocatie, vertrekcentrum en uitzetcentrum.

In de Terugkeernota van november jl. heb ik aangekondigd te komen tot een nieuwe structuur voor de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. De huidige opvanglocaties worden daarbij opgesplitst in oriëntatielocaties en terugkeerlocaties.
Orientatielocaties zijn bedoeld voor de opvang van asielzoekers die nog in afwachting zijn van de beslissing op de asielaanvraag en voor asielzoekers met een verblijfsvergunning die in afwachting zijn van reguliere huisvesting in een gemeente.
Terugkeerlocaties zijn bedoeld voor asielzoekers die een afwijzing op hun asielaanvraag hebben ontvangen, maar nog in afwachting zijn van de uitkomsten van de eventuele rechtsmiddelen die tegen de afwijzing zijn ingesteld.

Uitgangspunt bij de inrichting van de terugkeerlocatie is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande COA-accommodaties. In materieel opzicht behoeven deze terugkeerlocaties niet te verschillen van de oriëntatiecentra. Het bestaande programma van eisen voor de inrichting van opvangcentra blijft ook voor deze locaties van toepassing. De zorgen van VluchtelingenWerk Nederland op dit punt kunnen worden weggenomen: de aangekondigde maatregelen ter verbetering van de veiligheid van vrouwen en meisjes in de opvang gelden ook voor de in te richten terugkeerlocaties. De richtlijn voor de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers is ook bij deze vorm van opvang van toepassing.
In de terugkeerlocaties zullen alle activiteiten gericht zijn op de aanstaande terugkeer van de vreemdeling naar het land van herkomst. Gespecialiseerde teams zullen op locatie werken aan het bevorderen van de zelfstandige terugkeer en aan het verkrijgen van de juiste nationaliteits- en identiteitsgegevens.
Hoe de terugkeerlocaties er precies uit komen te zien en waar die gevestigd zullen worden is momenteel onderwerp van overleg tussen Justitie en het COA.

In mijn brief van 23 januari jl. heb ik u mijn voornemen gemeld om vertrekcentra in te richten. Deze centra zijn bestemd om uitgeprocedeerde asielzoekers, die onder de oude wet zijn ingestroomd, onder te brengen gedurende de laatste fase van het traject waarin aan de terugkeer van deze vreemdelingen wordt gewerkt. Aan de uitgeprocedeerde asielzoeker is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die maakt dat hij op verblijf in het vertrekcentrum is aangewezen.

De in te richten vertrekcentra zijn bedoeld voor uitgeprocedeerde asielzoekers, die ons land moeten verlaten. De maximale duur van het verblijf in het vertrekcentrum is 8 weken. Het vertrekcentrum zal qua verstrekkingen sober van karakter zijn, te vergelijken met een TNV- voorziening. In de vertreklocaties zullen indien geïndiceerd ook gezinnen met kinderen worden geplaatst. Leerplichtige kinderen zullen overeenkomstig onze onderwijswetgeving in staat worden
---

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

gesteld basisonderwijs te volgen. Het verblijf in deze centra zal gericht zijn op vertrek. Ook hiervoor worden gespecialiseerde teams aangesteld. In overleg tussen Justitie en het COA en de DJI wordt momenteel bezien hoe de vertrekcentra worden vormgegeven en waar die worden gevestigd.

Het vertrekcentrum moet tenslotte worden onderscheiden van het uitzetcentrum. De uitzetcentra (locaties Zestienhoven en Schiphol) zijn plaatsen bestemd voor de tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring, met name in die gevallen waarin het daadwerkelijke vertrek van de vreemdeling op kortere termijn kan worden gerealiseerd. Het kan voorkomen dat een vreemdeling na verblijf in een vertrekcentrum in een uitzetcentrum wordt geplaatst, wanneer gedurende het verblijf in het vertrekcentrum het vertrek ­ op korte termijn ­ van de vreemdeling naar het land van herkomst georganiseerd is kunnen worden.

Vragen van de leden van de Groen Links-fractie
Bent u bereid af te zien van vrijheidsbeperkende maatregelen indien voldoende gegarandeerd is dat mensen zich niet aan het vreemdelingentoezicht zullen onttrekken? Onder welke omstandigheden acht u een vrijheidsbeperkende maatregel geïndiceerd?

Kunt u aangeven wat vrijheidsbeperkende maatregelen bijdragen aan de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen?

Antwoord:
Bovenstaande intensieve begeleiding is alleen mogelijk wanneer de betrokkene daadwerkelijk beschikbaar is. De ervaring leert dat om dit te bewerkstelligen een vrijheidsbeperkende maatregel nuttig c.q. nodig is. Het verhoogt de kans op beschikbaarheid van de betrokkene en het verkleint de kans op MOB gaan zodat de kans op daadwerkelijk vertrek naar het land van herkomst groter wordt.

In alle gevallen geldt dat het opleggen van een toezichtsmaatregel zoals voorgesteld in de brief van 23 januari op grond van de omstandigheden van het geval en gemotiveerd wordt genomen.

Vraag van de leden van de SP-fractie
Wat is het rendement van Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV)­interventies over het jaar 2002?

In 2002 zijn in het kader van het MTV 6.890 vreemdelingen zonder geldige verblijfsdocumenten aangetroffen in het grensgebied. Deze vreemdelingen is de toegang tot het Nederlands grondgebied onthouden.

Vraag van de leden van de Groen Links-fractie
Hoeveel extra menskracht wordt bij de IND ingezet ter uitvoering van uw plannen?

Antwoord:
Op dit moment wordt door uitvoeringsorganisaties gewerkt aan gedetailleerde plannen voor de uitvoering van de voornemens uit de brief van 23 januari 2004.

Vraag van de leden van de CDA-fractie
Worden ook andere dan de in het plan van aanpak genoemde instanties betrokken bij de uitvoering van het plan van aanpak? Krijgt bijvoorbeeld de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) een intensievere rol, worden NGO's, kerkelijke organisaties, Bureau Maatwerk van Cordaid ingeschakeld?

Antwoord:
Een nader plan van aanpak voor de gekozen werkwijze wordt op dit moment uitgewerkt daarbij zal in ieder geval samenwerking met IOM een plaats krijgen. Ook andere organisaties kunnen daarbij worden ingeschakeld.

Vraag van de leden van de CDA-fractie
Wordt bij de gefaseerde uitvoering van het plan van aanpak gewerkt met prioritaire doelgroepen, zoals gezinnen met kinderen, of bepaalde nationaliteiten?

Vraag van de leden van de Groen Links-fractie
23

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Hoe gaat u concreet de uitzetting van ruim 26.000 personen vormgeven? Wie worden er het eerst uitgezet: personen die in de centrale of in de decentrale opvang verblijven? Waarom kiest u voor deze volgorde?

Antwoord:
Bij de uitvoering van het plan van aanpak zal prioriteit toegekend worden aan de langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers. Bij de uitvoering van het plan van aanpak zal prioriteit toegekend worden aan de langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers die direct verwijderbaar zijn. Voor het overige geldt dat thans, in nauw overleg met de ketenpartners, in projectmatig verband een uitwerking van procedurele maatregelen wordt ontwikkeld. De uitwerking van maatregelen worden met de VNG en de G4 besproken.

Vraag van de leden van de CDA-fractie
Wat zijn de kosten van de uitvoering van het plan van aanpak?

Antwoord:
Uw Kamer zal hierover in het kader van de Voorjaarsnota 2004 worden geïnformeerd.

24

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Vraag van de leden van de D66-fractie
Kunt u een indicatie geven van het aantal malen dat vreemdelingen, die vallen onder de groep langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers, in bewaring zullen worden gesteld? Wat zijn de verwachte kosten hiervan?

Antwoord:
Vreemdelingenbewaring wordt afhankelijk van de omstandigheden van het geval opgelegd. Het is onmogelijk vooraf aan te geven in hoeveel gevallen vreemdelingen bewaring aan de orde kan zijn. Dit aantal is ondermeer afhankelijk van het aantal zelfstandige vertrekken, van het aantal uitzettingen dat plaats vindt vanuit de vertrekcentra en van het zicht op uitzetting in een concreet geval.

c: Overige vragen inzake terugkeer

Vraag van de leden van de PvdA-fractie
Kunt u van de groep van 9000 asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet een aanvraag hebben ingediend, maar pas na 1 april 2001 een beschikking hebben ontvangen, aangeven hoeveel personen nog enige vorm van opvang genieten? Zitten er onder deze groep van 9000 asielzoekers ook mensen die met onbekende bestemming zijn vertrokken? Zo ja, hoeveel?

Antwoord:
De groep van 9.000 asielzoekers bestaat uitsluitend uit personen die door het rijk gefinancierde asielopvang genieten. Onder deze groep bevinden zich derhalve geen personen die met onbekende bestemming zijn vertrokken.

Vraag van de leden van de SP-fractie
Wiens belang is er bij gediend om asielzoekers met schoolgaande kinderen na jaren ineens op te sluiten en uit te zetten? Verwacht u maatschappelijk verzet tegen dit voornemen?

Antwoord:
Ondanks de maatschappelijke reacties op mijn plannen voor de terugkeer van de groep mensen die uitgeprocedeerd is maar al langdurig in Nederland verblijft, ben ik ervan overtuigd dat er in Nederland breed draagvlak bestaat voor de terugkeer van mensen die geen recht hebben op een verblijfstitel. Er bestaat bij de bevolking begrip voor het feit dat Nederland niet aan iedereen die zich aan de grens meldt een toekomst kan bieden.

Er blijft natuurlijk altijd ruimte voor opvang van echte vluchtelingen. Door het relaas van asielzoekers op juistheid te controleren wordt dat vastgesteld. En wanneer het asielrelaas beoordeeld is en er geen grond blijkt om bescherming te bieden dan is terugkeer de enige mogelijkheid die rest. Zonder die optie van terugkeer is er geen reden meer om na te gaan of iemand een vluchteling is. Dan kan iedereen blijven onafhankelijk van de reden van vertrek uit het land van herkomst. Hetzelfde geldt voor grenscontrole. Wanneer terugkeer geen optie meer is dan wordt grenscontrole zinloos.

Ik voel mij verantwoordelijk voor het behoud van het draagvlak in de Nederlandse samenleving voor de opvang van de echte vluchtelingen. En overigens ook voor het behoud van draagvlak voor de aanwezigheid van legale immigranten. Ik ben ervan overtuigd dat met de terugkeer van diegenen die niet zijn toegelaten de acceptatie, het draagvlak en de integratie van diegenen die wel legaal in Nederland wordt vergroot.

Vraag van de leden van de SP-fractie
Welke factoren belemmeren vreemdelingen om terug te keren?

Antwoord:
Voor veel vreemdelingen geldt dat zij naar Nederland zijn gekomen met de intentie hier te blijven en een bestaan op te bouwen. De verwachtingen en de kansen die zij hieromtrent hebben, kunnen redegevend zijn om niet de benodigde medewerking te verlenen aan de realisatie van hun terugkeer. .
Vraag van de leden Groen Links-fractie
25

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Kunt u een vergelijking geven met vergelijkbare eenmalige maatregelen in de rest van Europa, bijvoorbeeld met Groot-Brittannië?

Vraag van de leden D66 fractie
Kunt u aangeven hoe andere Europese landen omgaan met het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers?

Antwoord:
Binnen de door uw Kamer gestelde termijn is het mij niet mogelijk gebleken de gevraagde informatie op deze vragen te verzamelen.

Vraag van de leden van de Groen Links Fractie
Zijn er mogelijk reeds personen uitgezet terwijl de 14-1 brieven in deze zaken slechts gedeeltelijk beantwoord waren (vgl. Voorzieningenrechter Alkmaar 10 november 2003, awb 03/40000) Tevens is gevraagd hoe zich dat verhoudt tot uw toezegging geen onomkeerbare stappen te nemen?

Antwoord:
Dergelijke gevallen hebben zich niet voorgedaan. In mijn antwoorden van 1 augustus 2003 op de vragen die door Kamerlid De Vries (PvdA) en in mijn antwoorden van 9 september 2003 op de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van de bekendmaking van de criteria voor de eenmalige regeling, heb ik aangegeven dat vanaf het moment dat de Kamer heeft ingestemd met de wijze waarop aan de eenmalige regeling uitvoering wordt gegeven, de eerder aan de Kamer gedane toezegging geen onomkeerbare stappen te nemen in beantwoordde 14-1 brieven komt te vervallen.

Vraag van de leden D66-fractie
Worden er bijzondere maatregelen genomen voor de humanitaire terugkeer van personen van de "groep Stari Most"

Antwoord:
Ten aanzien van deze groep als zodanig worden geen aparte terugkeermaatregelen getroffen. De terugkeer van deze vreemdelingen geschiedt op de gebruikelijke, humanitair verantwoorde, wijze.

Vraag van de leden D66-fractie
Wat gebeurt er met vreemdelingen die na de gestelde termijn van acht weken Nederland nog niet hebben (kunnen) verlaten

Antwoord:
Onderscheid dient gemaakt te worden tussen hen die Nederland niet hebben kunnen verlaten en degenen die Nederland niet hebben verlaten ondanks dat hiervoor de mogelijkheden zijn aangereikt. Voor de eerste groep geldt dat, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, bezien moet worden of het buiten schuld criterium van toepassing is. Indien dat het geval is, zal de consequentie daarvan zijn dat betrokkenen een verblijfsvergunning zullen krijgen. Dit kan echter geenszins betekenen dat er een premie wordt gezet op het niet meewerken aan terugkeer. De inzet van de regering tijdens de periode van intensieve begeleiding is daadwerkelijke terugkeer. Betrokkenen zullen overtuigd moeten worden van de noodzaak daaraan mee te werken. Intensieve begeleiding, wegnemen van blokkades en het mogelijk bieden van perspectief zijn de middelen die daarvoor ingezet moeten worden. Toch geldt dat met het beëindigen van de opvang de kans bestaat dat vreemdelingen zich alsnog onttrekken aan terugkeer. Op dat moment geldt dat alle betrokken actoren, opvang, gemeenten, rijk, enzovoorts een gemeenschappelijke lijn kiezen en dienen uit te dragen dat terugkeer de enige resterende optie is.

Vraag van de leden van de D66-fractie
Kunt u aangeven hoeveel langdurig in Nederland verblijvende gezinnen alsnog worden uitgezet? Kunt u tevens aangeven hoeveel ouders van Nederlandse kinderen alsnog worden uitgezet?

Antwoord:
Niet aan te geven is hoeveel vreemdelingen, waaronder langdurig in Nederland verblijvende gezinnen, in de toekomst alsnog worden uitgezet. Dit is immers afhankelijk van meerdere factoren, waaronder
- het aantal vreemdelingen dat uiteindelijk Nederland zelfstandig verlaat;
- het aantal vreemdelingen dat in aanmerking komt voor een vergunning, bijvoorbeeld op grond van het `buiten schuld''-criterium;
26

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB


- het aantal vreemdelingen dat tijdens of na beëindiging van alle toelatingsprocedures zelfstandig uit de locatie vertrekt.

Vraag van de leden van de fractie van Groen Links
Gelooft u dat u met de uitvoering van de eenmalige maatregel recht heeft gedaan aan de breed levende maatschappelijke onvrede hoe langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers thans behandeld worden?

Antwoord:
Er bestaat bij de bevolking begrip voor het feit dat Nederland niet aan iedereen die zich aan de grens meldt een toekomst in Nederland kan bieden. Er bestaat begrip voor het feit dat alleen op die manier mogelijkheden kunnen blijven bestaan voor bescherming van echte vluchtelingen. Er bestaat begrip voor het feit dat wanneer de overheid afziet van de noodzaak van terugkeer er geen reden meer bestaat voor asielprocedures en grensbewaking. Er is dan ook alle reden om aan te nemen dat ondanks de maatschappelijke reacties op de plannen voor de terugkeer van de groep mensen die uitgeprocedeerd is maar al langdurig in Nederland verblijft, in Nederland breed draagvlak bestaat voor de terugkeer van mensen die geen recht hebben op een verblijfstitel. Omdat de regering de verantwoordelijkheid moet nemen voor het behoud van draagvlak in de Nederlandse samenleving voor de opvang van echte vluchtelingen en de verantwoordelijkheid om draagvlak te behouden voor de aanwezigheid van legale immigranten, is terugkeer van diegenen die niet zijn toegelaten een noodzakelijke voorwaarde. De reden hiervoor is dat de acceptatie en de integratie van diegenen die wel legaal in Nederland zijn daardoor wordt vergroot.

27

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

Vraag van de leden van de fractie van D66
Welke acties worden in Europees verband genomen om te komen tot een Europees terugkeerbeleid?

Antwoord:
Het Ierse voorzitterschap heeft de versterking van de operationele samenwerking tussen lidstaten op het gebied van terugkeerbeleid geagendeerd. De Europese Raad van 12 en 13 december 2003 heeft opgeroepen tot snellere vooruitgang op het gebied van terugkeer, nadat eerder de Europese Raad van Thessaloniki de Commissie had verzocht om begin 2004 een voorstel in te dienen voor een Gemeenschapsinstrument voor financiële steunverlening aan het Europese terugkeerbeleid. Dit voorstel wordt op korte termijn verwacht. Mogelijk kan de behandeling ervan worden voltooid tijdens de Europese Raad van juni 2004. Ook zal komend half jaar een voorstel voor de harmonisatie van een aantal minimumnormen op het gebied van terugkeer dor de commissie worden gepresenteerd. Behandeling hiervan onder Nederlands Voorzitterschap ligt voor de hand.

In november 2002 heeft de JBZ-Raad een voorstel voor een Europees "actieplan terugkeer" goedgekeurd. Dit programma vloeide voort uit het in februari 2002 aangenomen actieplan ter bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel. Een van de belangrijke onderdelen van het "actieplan terugkeer" is de versterking van de operationele samenwerking tussen lidstaten op het gebied van terugkeer. Aan deze versterking is invulling gegeven door middel van een richtlijn inzake de wederzijdse erkenning van verwijderingsbesluiten. Ook is er een politiek akkoord bereikt over een richtlijn inzake de ondersteuning van transit bij verwijdering door de lucht. Verder is er een beschikking inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten van twee of meer lidstaten voor de verwijdering van onderdanen van derde landen. Dit laatste voorstel is aangenomen op de JBZ-Raad van 6 november 2003. Op dezelfde Raad is een beschikking inzake financiële lastenverdeling bij wederzijdse erkenning van terugkeerbesluiten aangenomen. Het centrale beginsel van de beschikking is dat de lidstaat die het verwijderingsbesluit uitvaardigt de werkelijke kosten (zoals reis- en verblijfskosten) aan de uitvoerende lidstaat terugbetaalt. Daarnaast heeft het agentschap voor buitengrensbewaking, waarover op 27 november 2003 een politiek akkoord op hoofdlijnen is bereikt, ook een taak toebedeeld gekregen in het faciliteren van de operationele samenwerking tussen lidstaten bij terugkeer. Een financieel gemeenschapsinstrument zal tot doel hebben deze operationele afspraken met de benodigde middelen te ondersteunen. Gedurende de afgelopen JBZ-raad is terugkeer uitgebreid gesproken aan de hand van operationele vragen van het Ierse voorzitterschap.

Vraag van de leden van de D66-fractie
Bent u bereid in kaart te brengen waar de mensen naartoe zijn gegaan, die met onbekende bestemming zijn vertrokken?

Antwoord:
Het ligt in de aard van het zogenoemde MOB dat de verblijfplaats van de betrokken vreemdelingen bij de overheid niet bekend is. Vreemdelingen kunnen uit het zicht van de overheid vertrekken door zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst of door te reizen naar een derde land. Ook kan de vreemdeling trachten illegaal (in Nederland) te verblijven. Illegaliteit maakt individuen en de maatschappij kwetsbaar. Dit is de reden waarom het kabinet heeft besloten om parallel aan het terugkeerbeleid ook verder vorm te geven aan het beleid op het terrein van illegaliteit. Naast de intensivering van de inzet op vreemdelingentoezicht, ter bestrijding van illegaliteit, zal worden ingezet op de aanpak van hen die van illegaliteit profiteren. Gedacht moet worden aan huiseigenaren en werkgevers. Hierover zal in het voorjaar door het kabinet een nota worden uitgebracht.

Vraag van de leden van de D66-fractie
Bent u bereid mensen te monitoren die worden uitgezet? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord:
De asielprocedure die in Nederland wordt gevolgd is zorgvuldig. In de asielprocedure is vastgesteld, of mensen bescherming behoeven op grond van het Vluchtelingenverdrag. Tevens wordt beoordeeld of mensen waarvan is vastgesteld dat zij geen bescherming behoeven en die derhalve moeten terugkeren geen behandeling in strijd met art. 3 EVRM te vrezen hebben. Monitoring van de uitgewezen asielzoekers ondermijnt de geloofwaardigheid van de eigen asielprocedure en de beslissing die daaruit voortvloeit. Personen die terugkeren krijgen evenwel in voorkomende geval de 28

Bijlage bij brief van 5 februari 2004, kenmerk 5267682/04/DVB

gegevens van de Nederlandse ambassade zodat, wanneer daar aanleiding toe is zij daarmee in contact kunnen treden.

Vraag van de leden van de D66-fractie
Waarom is het terugkeerbeleid tot op heden geen succes gebleken? Wat zijn daarvoor de redenen? Verwacht u dat dit beleid wel succesvol zal zijn? Kunt u aangeven wat het nieuwe element is in het voorgestelde terugkeerbeleid?

Antwoord:
In het verleden is de indruk ontstaan dat het terugkeerbeleid het sluitstuk zou zijn van het vreemdelingenbeleid. Dat kan gedeeltelijk ingegeven zijn door het relatieve taboe dat op dit onderwerp heeft gerust. De onderkenning van het feit dat terugkeer voorwaarde is voor asielbeleid en voorwaarde is voor zinvolle grenscontrole maakt dat terugkeer nu een centralere plaats verdient in het vreemdelingenbeleid. Dat maakt terugkeer tot de noodzakelijke tegenhanger van het integratiebeleid. Zij die toelating krijgen zullen moeten integreren, zij die dat niet krijgen moeten daadwerkelijk terugkeren.
Een tweede constatering is dat vele instanties betrokken zijn bij de terugkeer. In de terugkeernota worden deze opgesomd. Het gaat om onder andere de Vreemdelingendiensten, de KMar, de IND, DJI, Buitenlandse Zaken, het COA, de gemeenten, enzovoorts. Dat betekent soms misverstanden, problemen in de communicatie en afstemmingsvraagstukken. De terugkeernota biedt voorstellen om deze vraagstukken op te lossen. Een derde belangrijke constatering is dat er in de keuzes die gemaakt zijn op het terrein van het Nederlands buitenlandsbeleid tot voor kort weinig of geen verbinding is gelegd met het vreemdelingenbeleid. Ondanks het feit dat er aandacht is geweest voor visaverlening, consulaire taken, personenverkeer, ambtsberichten, enzovoorts, heeft dat niet geresulteerd in een directe verbinding tussen de keuzes op het terrein van het Nederlandse vreemdelingenbeleid en het buitenlands beleid. Het kabinet heeft er daarom nu uitdrukkelijk voor gekozen om die verbinding te expliciteren.

Het kabinet heeft zich gerealiseerd dat een nieuw terugkeerbeleid langs bovenstaande lijnen geen kans van slagen heeft wanneer niet een extra inspanning wordt geleverd om de problematiek van de langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers op te lossen.

Vraag van de leden van de D66-fractie
Welke maatregelen neemt de regering om het maatschappelijke verzet tegen de uitzetting van langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen te keren?

Antwoord:
Reeds in de terugkeernota is aangegeven dat intensivering van communicatie op dit punt van belang is. Belangrijk is om in gesprek te zijn met maatschappelijke actoren en (lagere) overheden. Dat gebeurt en zal in de toekomst ook voortgezet worden.

Vraag van de leden van de D66-fractie
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de mogelijkheden de Wav zo aan te passen dat goed opgeleide en in Nederland ingeburgerde asielzoekers in aanmerking kunnen komen voor een tewerkstellingsvergunning voor die vacatures waarvoor geen prioriteitgenietend aanbod.

Antwoord:
Naar aanleiding van de motie Santi (Kamerstukken II 2001/02, 19 637, nr. 646) heeft het onderzoeksbureau Regioplan in opdracht van de Minister van Sociale Zaken een evaluatie uitgevoerd naar de arbeidspraktijk en geneigdheid om te gaan werken onder asielzoekers. Het kabinet onderzoekt thans in hoeverre dit evaluatie-rapport aanleiding geeft om de huidige kaders aan te passen. Naar verwachting wordt het onderzoek voor de zomer afgerond. In dit kader zullen ook de arbeidsmarktmogelijkheden voor hoogopgeleide en in Nederland ingeburgerde asielzoekers worden meegenomen.

29


---- --