LJN-nummer: AO3175 Zaaknr: 03/1054 WVG
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 13-01-2004
Datum publicatie: 6-02-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak WVG 03/1054-FRC
Uitspraak
in het geding tussen
(belanghebbende), wonende te (woonplaats), eiseres,
en
het bestuur van het gemeenschappelijk orgaan Regionale Organisatie
Gehandicaptenvoorzieningen Nieuwe Waterweg Noord (hierna: ROG),
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 5 december 2002 heeft verweerder aan eiseres
meegedeeld dat de aan haar verstrekte vervoersvoorziening in de vorm
van een scootermobiel nog éénmaal gerepareerd zou worden, waarna
verweerder het onderhoudscontract zou opzeggen en de scootermobiel aan
eiseres in eigendom zou overdragen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 december 2002 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 26 maart 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij
brief van 1 april 2003, aangevuld bij brief van 15 juli 2003, beroep
ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2003.
Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door M.E.C. Ouwerkerk-Clerkx.
2. Overwegingen
2.1 Feiten die als vaststaand worden aangenomen
Bij besluit van 15 mei 1996 heeft verweerder aan eiseres een
scootermobiel verstrekt.
Op 18 februari 2002 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het
verstrekken van een elektrische rolstoel.
Bij besluit van 14 juni 2002 is aan eiseres een elektrische rolstoel
voor binnen- en buitengebruik verstrekt. Tegen dit besluit heeft
eiseres geen bezwaar gemaakt.
2.2 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVG draagt het gemeentebestuur
zorg voor het verlenen van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en
rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk
verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en stelt het
gemeentebestuur met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens
deze wet daartoe regels vast bij verordening.
Ingevolge artikel 3 van de WVG biedt het gemeentebestuur verantwoorde
voorzieningen aan. Onder verantwoorde voorzieningen worden verstaan de
voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden
verleend.
Met ingang van 24 januari 1996 is in werking getreden de
gemeenschappelijke regeling Regionale Organisatie Gehandicapten
voorzieningen Nieuwe Waterweg Noord, met als deelnemende gemeenten
Maassluis, (woonplaats) en Vlaardingen. Bij deze regeling is de ROG
ingesteld, gevestigd te Maassluis. Aan (de bestuursorganen van) de ROG
zijn overgedragen de bij of krachtens de WVG aan (de bestuursorganen
van) de deelnemende gemeenten toegekende taken en bevoegdheden. De in
artikel 2, eerste lid, en artikel 3 van de WVG aan het gemeentebestuur
opgedragen verplichtingen hebben een nadere uitwerking gevonden in de
Verordening voorzieningen gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord 2002
(hierna: de Verordening) en het Verstrekkingenboek voorzieningen
gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord (hierna: het Verstrekkingenboek).
Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, van de Verordening - voor zover
hier van belang - kan een voorziening slechts worden toegekend
voorzover:
a. deze in overwegende mate op het individu is gericht;
b. deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied
van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te
heffen of te verminderen;
c. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst
adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder e, sub 1, j°
tweede lid, van de Verordening kan een vervoersvoorziening bestaan uit
de verstrekking van een open buitenwagen, inclusief onderhoud,
reparatie, verzekering en accu-oplader. Artikel 4.1, aanhef en onder
a, van de Verordening bepaalt dat aan de gehandicapte een rolstoel
voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten
de woonruimte, in bruikleen kan worden verstrekt.
Artikel 8.1 van de Verordening geeft verweerder de bevoegdheid in
bijzondere omstandigheden ten gunste van de gehandicapte af te wijken
van de bepalingen van die Verordening, indien toepassing van de
verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
2.3 Standpunten van partijen
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met het verstrekken
van de elektrische rolstoel voor binnen en buiten de noodzaak tot het
verstrekken van een scootermobiel is komen te vervallen. Dit volgt
reeds uit het besluit van 14 juni 2002. Op 29 mei 2002 is mondeling
met eiseres afgesproken dat zij bij wijze van overgangsmaatregel de
reeds aan haar verstrekte scootermobiel zou blijven gebruiken, dat
deze aan haar in eigendom zou worden overgedragen en dat het
onderhoudscontract dat verweerder daarvoor had afgesloten zou worden
beëindigd.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij naast de aan haar verstrekte
elektrische rolstoel, tevens recht heeft op verstrekking van de
scootermobiel. De elektrische rolstoel is weliswaar geschikt en
bestemd voor gebruik binnen en buiten de woonruimte, maar daarmee
rijdt eiseres vuil van de straat haar woning in. Bij haar dagelijkse
bezigheden zoals het doen van boodschappen, is het gebruik van een
scootermobiel praktischer dan de verstrekte elektrische rolstoel. Er
is niet afgesproken dat het voortgezette gebruik van de scootermobiel
slechts voor bepaalde tijd zou gelden.
2.4 Beoordeling
De rechtbank constateert dat, nu eiseres geen bezwaar heeft gemaakt
tegen verweerders besluit van 14 juni 2002, waarbij aan haar een
elektrische rolstoel is verstrekt, dit besluit formele rechtskracht
heeft gekregen. Dit brengt mee dat, voor zover eiseres in de
onderhavige procedure heeft aangevoerd dat aan haar ten onrechte een
elektrische rolstoel voor gebruik binnen en buiten de woning is
toegekend, aan deze grieven voorbijgegaan dient te worden.
Tegen de achtergrond van de van toepassing zijnde bepalingen van de
WVG en de Verordening wordt het besluit tot het verstrekken van een
vervoersvoorziening door verweerder genomen met inachtneming van het
in het Verstrekkingenboek geformuleerde beleid, dat als volgt
samengevat kan worden. Met het verstrekken van een vervoersvoorziening
wordt beoogd te bereiken dat de gehandicapte in staat wordt gesteld
deel te nemen aan het leven van alledag in de directe woon- en
leefomgeving. Hoewel het mogelijk is om een combinatie van
vervoersvoorzieningen te verstrekken indien dit tot de goedkoopst
adequate oplossing leidt, worden echter niet naast elkaar een
voorziening in de vorm van een elektrische rolstoel voor binnen en
buiten enerzijds en een vervoersvoorziening in de vorm van een
scootermobiel anderzijds verstrekt.
De rechtbank acht dit beleid de grenzen van een redelijke
beleidsbepaling niet te buiten gaan.
Nu aan eiseres een elektrische rolstoel voor binnen en buiten is
verstrekt, kan zij gelet op het door verweerder gehanteerde beleid in
beginsel geen aanspraak meer maken op (de voortgezette) verstrekking
van de scootermobiel. Dat met het beëindigen van de verstrekking van
de scootermobiel met onderhoudscontract eiseres niet langer zou
beschikken over een adequate voorziening is de rechtbank niet, althans
onvoldoende, gebleken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat
de reeds aan eiseres verstrekte vervoersvoorziening in de vorm van een
elektrische rolstoel een verantwoorde tegemoetkoming oplevert met
betrekking tot haar in aanmerking te nemen verplaatsingen in haar
(directe) woonomgeving. Dat eiseres met deze rolstoel in verminderde
mate in staat zou zijn om de dagelijkse boodschappen te doen dan met
de scootermobiel, doet daar niet aan af, nu gesteld noch gebleken is
dat zij met de rolstoel vrijwel geen dagelijkse boodschappen meer zou
kunnen doen. Aldus is niet aannemelijk te achten dat eiseres met het
beëindigen van de verstrekking van de scootermobiel niet langer deel
zou kunnen nemen aan het leven van alledag op een wijze die met de WVG
wordt voorgestaan.
Hoewel de wens van eiseres om voor rekening van verweerder het gebruik
van de scootermobiel met onderhoudscontract, naast de voorziening in
de vorm van de elektrische rolstoel, voort te zetten begrijpelijk is,
kan de beëindiging van die voorziening door verweerder, gelet op het
voorgaande, de rechterlijke toets doorstaan. Daarbij geldt nog dat
vast staat dat verweerder te dezen, met toepassing van de
hardheidsclausule, op het vigerende beleid een uitzondering heeft
gemaakt ten gunste van eiseres, in die zin dat verweerder, naast de
verstrekking van de elektrische rolstoel aan eiseres, als
overgangsmaatregel tevens de verstrekking van de scootermobiel heeft
voortgezet, teneinde aan de elektrische rolstoel te kunnen wennen. De
rechtbank is niet gebleken dat verweerder op ruimere wijze toepassing
had behoren te geven aan de hardheidsclausule.
Eiseres heeft in dit verband gesteld dat haar van de zijde van
verweerder is toegezegd dat voortzetting van de voorziening in de vorm
van de scootermobiel met onderhoudscontract, niet in tijd beperkt was.
Verweerder heeft daartegenover aangevoerd op 29 mei 2002 mondeling met
eiseres overeen te zijn gekomen dat het voortgezette gebruik van de
scootermobiel gold "totdat het niet meer zou gaan of totdat een
ernstige reparatie aan de scootermobiel noodzakelijk was".
Op grond van de inhoud van het indicatieadvies van 12 april 2002 acht
de rechtbank aannemelijk dat de inhoud van het hiervoor omschreven
beleid omtrent het gelijktijdig verstrekken van een elektrische
rolstoel en een scootermobiel, bij de intake op 7 maart 2002 aan
eiseres is meegedeeld. Tegen deze achtergrond en gelet op de
omstandigheid dat in de vorm van de verstrekte voorzieningen een
overlap bestaat met betrekking tot het vervoer buiten de woning, acht
de rechtbank niet aannemelijk dat aan eiseres de toezegging is gedaan
dat de voortgezette verstrekking van de scootermobiel met
onderhoudscontract voor onbepaalde tijd zou gelden. Derhalve gaat de
rechtbank uit van de juistheid van het standpunt van verweerder
hieromtrent.
Daar komt bij dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk
te achten is dat door of namens verweerder toegezegd zou zijn dat een
eenmaal toegekende voorziening nimmer ingetrokken zou worden.
Verweerder heeft, door nog éénmaal de reparatiekosten van de
scootermobiel voor zijn rekening te nemen, de belangen van eiseres dan
ook voldoende in aanmerking genomen. Het beroep op het
vertrouwensbeginsel faalt.
Tegen de achtergrond van de door de WVG te beschermen belangen en het
ter uitvoering daarvan door verweerder geformuleerde beleid, is de
rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder te
dezen onredelijk heeft gehandeld. Het bestreden besluit kan derhalve
in rechte in stand blijven. Het daartegen gerichte beroep is
ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een
proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. L.J.A. van Zwieten als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen -
en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij
de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken
en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van
deze uitspraak is verzonden.