LJN-nummer: AO3177 Zaaknr: 03/1637 NABW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 13-01-2004
Datum publicatie: 6-02-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig

RECHTBANK TE ROTTERDAM

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak NABW 03/1637-FRC

Uitspraak

in het geding tussen

(belanghebbende), wonende te (woonplaats), eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (woonplaats), verweerder.

1. Ontstaan en loop van de procedure
Verweerder heeft bij besluit van 26 december 2002 (hierna: het primaire besluit) in het kader van de aan eiser verstrekte uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) aan eiser de verplichting opgelegd mee te werken aan de uitvoering van het omtrent hem opgemaakte trajectplan.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 februari 2003 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 11 april 2003 (verzonden op 14 april 2003) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 23 mei 2003 beroep ingesteld

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2003. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.H.T.A. Kuipers.

2. Overwegingen
2.1 Feiten die als vaststaand worden aangenomen

Bij besluit van 19 december 2000 heeft verweerder aan eiser met ingang van 11 oktober 2000 algemene bijstand toegekend. Bij dit besluit is aan eiser tevens de verplichting opgelegd om naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen.

In opdracht van verweerder is op 29 maart 2001 door reïntegratiebureau Kliq een diagnoseplan opgesteld omtrent de reïntegratiemogelijkheden van eiser.

Op 7 februari 2002 heeft Alexander Calder arbeidsintegratie B.V. (hierna: Alexander Calder) in opdracht van verweerder een reïntegratieonderzoek omtrent eiser uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft Alexander Calder een trajectplan opgesteld, dat aan eiser is voorgelegd en op 5 november 2002 door hem is ondertekend.

Bij het primaire besluit heeft verweerder aan de verstrekking van de bijstandsuitkering de verplichting voor eiser toegevoegd om de afspraken die in het trajectplan zijn neergelegd, na te komen.

2.2 Wettelijk kader

In artikel 7, eerste lid, van de Abw is bepaald dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.

Op grond van artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw is de belanghebbende verplicht op naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen.

Ingevolge artikel 111 van de Abw bevorderen burgemeester en wethouders dat de belanghebbende gebruik maakt van voorzieningen die bijdragen aan diens zelfstandige bestaansvoorziening. Hiertoe dragen burgemeester en wethouders zorg voor voorlichting en bemiddeling.

Artikel 70, derde en vierde lid, van de Abw schrijven voor dat, indien burgemeester en wethouders ter uitvoering van de taak als neergelegd in artikel 111 van de Abw, ten behoeve van de belanghebbende een plan hebben laten opstellen, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces, dit plan wordt opgenomen in een bijlage bij het besluit tot toekenning, voortzetting of herziening van bijstand. Het plan dient te worden ondertekend door de belanghebbende.

Ingevolge artikel 106 van de Abw kunnen burgemeester en wethouders aan de bijstand verplichtingen verbinden die strekken tot inschakeling in de arbeid in dienstbetrekking.

Burgemeester en wethouders kunnen van de opgelegde verplichtingen ontheffing verlenen, in gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat.

2.3 Standpunten van partijen

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat adequate uitvoering van het opgestelde trajectplan meebrengt dat de naleving daarvan als verplichting aan eiser wordt opgelegd. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat het doel van het realiseren van een zelfstandige bestaansvoorziening op andere wijze beter gerealiseerd zou kunnen worden.

Eiser heeft aangevoerd dat hij zelfstandig in staat is om sollicitatieactiviteiten te verrichten. Eiser is bovendien doende met innovatie en ontwikkeling van producten, waarmee hij in de nabije toekomst in zijn eigen levensonderhoud hoopt te kunnen voorzien. In het trajectplan staat aangegeven dat de kans op het slagen van de begeleiding in het geval van eiser twijfelachtig is, zodat het meewerken aan de uitvoering van het trajectplan niet als verplichting aan eiser opgelegd had mogen worden.

2.4 Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 september 2003 (gepubliceerd in JB 2003/325), een overeenkomstig artikel 70, derde lid, van de Abw opgesteld trajectplan moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Immers, een dergelijk trajectplan vormt een onderdeel van het besluit tot voortzetting van de uitkering, waaruit voor de belanghebbende verplichtingen voortvloeien. Het niet nakomen van die verplichtingen vormt een imperatieve grond voor het opleggen van een maatregel. Aldus is een dergelijk trajectplan gericht op rechtsgevolg.

Gelet op hetgeen door partijen is aangevoerd dient in dit geschil de vraag beantwoord te worden of verweerder op goede gronden heeft kunnen komen tot het opleggen van de verplichting tot het nakomen van de afspraken zoals die zijn neergelegd in het omtrent eiser opgestelde trajectplan. Indien dit het geval is, dient te worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat geen aanleiding bestaat om aan eiser ontheffing van die verplichting te verlenen.

Bij de reïntegratie van uitkeringsgerechtigden in het arbeidsproces hanteert verweerder het beleid zoals dat is neergelegd in het Handboek SoZaWe (deel II, H/2000-1). Dit beleid is gebaseerd op de door verweerder met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemaakte afspraken (vastgelegd in de Circulaire van 11 juli 2001, nr. BZ/IOSG/01/46 156). Kern van deze afspraken is om alle uitkeringsgerechtigden een aanbod te doen op het gebied van werk, scholing of sociale activering, waarbij zowel werk-, reïntegratie-, zorg-, als inkomensaspecten in onderlinge samenhang worden bezien. De afspraken die worden gemaakt over reïntegratie worden vastgelegd in een trajectplan, dat de belanghebbende dient te ondertekenen, ook al omdat de persoonlijke betrokkenheid van de cliënt als kritieke succesfactor wordt gezien voor een geslaagde reïntegratie.

De rechtbank acht dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaan.

Tegen de achtergrond van dit beleid heeft verweerder een reïntegratieplan voor eiser op laten maken door Alexander Calder. De resultaten van dit plan zijn neergelegd in een trajectplan, dat op 5 november 2002 door eiser is ondertekend en als bijlage bij het primaire besluit is gevoegd. Aldus heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 70, derde en vierde lid, van de Abw en het vigerende beleid. De rechtbank is niet gebleken dat het trajectplan niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid, zoals die in het beleid zijn neergelegd.

Gelet op de inhoud van het trajectplan is verweerder tot het oordeel gekomen dat aan eiser de verplichting tot het nakomen van de in het trajectplan neergelegde afspraken diende te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Immers, dat eiser gelet op zijn geringe arbeidservaring - eiser heeft slechts in 1987 en 1988 in dienstbetrekking gewerkt en wel voor het blad "De Havenloods" - en vanwege zijn leeftijd - thans 53 jaar - mogelijk een geringe kans van slagen heeft om op eigen kracht een dienstbetrekking te verkrijgen waarmee hij in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan kan voorzien, vormt juist een reden hem de verplichting op te leggen mee te werken aan de uitvoering van het trajectplan.

Hiertegenover heeft eiser geen feiten en omstandigheden aangevoerd die ertoe behoren te leiden dat verweerder had behoren af te zien van het opleggen van bedoelde verplichting. Zijn stelling dat hij met zijn innovatie- en ontwikkelingsactiviteiten op korte termijn een eigen inkomen kan verwerven, heeft eiser niet onderbouwd en derhalve niet aannemelijk gemaakt.

Wat betreft de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om aan eiser ontheffing te verlenen van de opgelegde verplichting, ziet de rechtbank gelet op het feit dat verweerder bij zijn oordeel oog heeft gehad voor de bijzondere omstandigheden van eisers geval, geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in redelijkheid niet tot zijn litigieuze oordeel heeft kunnen komen. Een dergelijke conclusie volgt evenmin uit hetgeen door eiser is aangevoerd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F.C. Francken. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. L.J.A. van Zwieten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2004.

De griffier: De rechter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.