Den Haag, 10 februari 2004
Rijksrechercheonderzoek: geen relatie tussen verhoormethode en
zelfdoding
Vorige week donderdag 5 februari heeft het Openbaar Ministerie in Den
Haag in een persbericht gemeld dat de Rijksrecherche het onderzoek
naar het overlijden van een 48-jarige vrouw in een Haagse politiecel
had afgerond. De Haagse hoofdofficier van justitie heeft op basis van
dat onderzoek geconcludeerd dat geen van de betrokkenen bij dit
betreurenswaardige incident iets te verwijten valt. Ter nuancering van
berichten in de media volgt hieronder enige aanvullende informatie
omtrent het onderzoek door de Rijksrecherche.
Het onderzoek naar het overlijden van de verdachte heeft zich
geconcentreerd op de directe oorzaak van het overlijden en de
relevante omstandigheden. De resultaten van de sectie zijn in het
onderzoek betrokken. Daarnaast heeft de Rijksrecherche de betrokken
politiemensen en enkele deskundigen gehoord.
Uit de sectie is komen vast staan dat de verdachte door
zelfstrangulatie om het leven is gekomen. De zelfstrangulatie is
uitgevoerd met behulp van de hoofddoek van de verdachte. Indien er
geen aanwijzingen zijn dat een verdachte suïcidaal is, dan mag een
verdachte dergelijke kledingstukken behouden. Wat betreft de
omstandigheden rond het overlijden is uit het onderzoek door de
Rijksrecherche niet gebleken dat het politieonderzoek een dusdanige
psychische druk veroorzaakte dat er een relatie met de zelfdoding zou
kunnen zijn. Zowel rond als tijdens de verhoren als op de dag van de
zelfdoding zijn door de verdachte ook geen signalen afgegeven die
zouden kunnen wijzen op een naderende zelfdoding.
De Rijksrecherche heeft met betrekking tot de verhoren door de politie
aan het een-na-laatste verhoor van de verdachte extra aandacht
besteed. Dat verhoor kenmerkte zich door een hardere, confronterende
aanpak. Daarvoor was gekozen vanwege een aantal redenen:
- het gaat om een bijzonder ernstig feit;
- in de eerdere verhoren was de verdachte stoïcijns gebleven;
- de politie had in de voorafgaande verhoren te maken gehad met een
ontkennende verdachte die onwaarheden verklaarde.
Voorts werd de wijze van verhoor en taalgebruik ingegeven door de
persoon van de verdachte en de door haarzelf gebezigde taal, waaronder
onder meer het woord 'hoer'.
De hardere aanpak is gedurende één verhoor gehanteerd. Bij dat verhoor
is geen andere reactie van verdachte gebleken dan bij de overige
verhoren.
Na het verhoor waarbij de hardere aanpak werd gehanteerd heeft er nog
een verhoor plaatsgevonden. Ook toen zijn door de verdachte geen
signalen afgegeven die zouden kunnen wijzen op een naderende
zelfdoding.
Uit het onderzoek door de Rijksrecherche is niet gebleken dat er een
relatie zou zijn tussen de methode van verhoor en de zelfdoding.
Openbaar Ministerie