Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AL8446 Zaaknr: 02388/02


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 10-02-2004
Datum publicatie: 10-02-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie

10 februari 2004
Strafkamer
nr. 02388/02
PB/DAT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 september 2002, nummer 21/001456-02, in de strafzaak tegen:
, geboren te op 1959, wonende te (O).


1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Almelo, locatie Enschede, van 4 februari 2002 - de verdachte ter zake van 1. en 2. telkens opleverende "overtreding van het bepaalde bij artikel 2.4.17 aanhef en onder a van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Hengelo (O)" veroordeeld tot tweemaal een boete van telkens veertig euro subsidiair telkens één dag hechtenis.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. D.V.A. Brouwer en mr. M.J.A. Duker, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.


3. Beoordeling van de middelen

3.1. In de middelen wordt geklaagd over de motivering van de bewezenverklaring alsmede over de motivering van een beslissing strekkende tot het afwijzen van een verzoek om een getuige op te roepen.

3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij: "1. op 15 december 2000 in de gemeente Hengelo (O) als eigenaar of houder van een hond, deze hond heeft laten verblijven of heeft laten lopen binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat deze hond was aangelijnd, immers liep deze hond onaangelijnd op de Breemaarsweg ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Hengelo (O); 2. op 15 februari 2001 in de gemeente Hengelo (O) als eigenaar of houder van een hond, deze hond heeft laten verblijven of heeft laten lopen binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat deze hond was aangelijnd, immers liep deze hond onaangelijnd op de Christiaan Huygenslaan ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Hengelo (O)."

3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: a. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ("kennisgeving van bekeuring"), nummer 151200.1441.00787, op 15 december 2000 op ambtsbelofte opgemaakt door "ambtenaar 787", onder meer inhoudende: "- dag/maand/jaar: 15.12.00

- tijdstip: 14.41

- verbalisantnummer: 787

- plaats: de voor het openbaar verkeer openstaande weg Breemarsweg te Hengelo, gemeente Hengelo

- als relaas van de verbalisant: Ik, ambtenaar, constateerde dat op genoemde datum, tijdstip en plaats door betrokkene/verdachte de volgende gedraging werd verricht: loslopende hond, art 2.4.17 onder A Apv. Gem. Hengelo.
De betrokkene gaf daarnaar gevraagd, op:

- naam:

- voornamen:

- voorvoegsel:

- geboorteplaats:

- geboortedatum:

- adres:

- postcode:

- woonplaats: ."

b. een niet-ondertekend maar overigens in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. 15.12.2000.1441.0787, opgemaakt op 23 april 2001 door R. Nijboer, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, onder meer inhoudende zakelijk weergegeven als relaas van verbalisant: "Ik, verbalisant zag/constateerde, dat een persoon als eigenaar of houder van een hond, deze heeft laten verblijven of lopen op een weg gelegen binnen de bebouwde kom zonder dat de hond was aangelijnd. Overtredingsgegevens:
Datum: 15 december 2000
Omstreeks: 14.41 uur
Plaats: Hengelo
Gemeente: Hengelo (0)
Locatie: Breemarsweg, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam:
Voorvoegsels:
Voorletters:
Voornamen:
Geboorteplaats: (O)
Geboortedatum:
Straatnaam:
Postcode/Woonplaats: ."

c. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ("kennisgeving van bekeuring"), nummer 150201.1003.00787, op 15 februari 2001 op ambtsbelofte opgemaakt door "ambtenaar 787", onder meer inhoudende: "- dag/maand/jaar: 15.02.01

- tijdstip: 10.03

- verbalisantnummer: 787

- plaats:de voor het openbaar verkeer openstaande weg Christiaan Huygenslaan te Hengelo, gemeente Hengelo

- als relaas van de verbalisant: Ik, ambtenaar, constateerde dat op genoemde datum, tijdstip en plaats door betrokkene/verdachte de volgende gedraging werd verricht: loslopende hond, art 2.4.17 onder A APV. Gemeente Hengelo. De betrokkene gaf daarnaar gevraagd, op:
- naam:

- voornamen:

- voorvoegsel:

- geboorteplaats:

- geboortedatum:

- adres:

-postcode:

- woonplaats: ."

d. een niet-ondertekend maar overigens in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer 15.02.2001.1003.0787, opgemaakt op 23 april 2001 door R. Nijboer, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, onder meer inhoudende zakelijk weergegeven als relaas van verbalisant:

"Ik, verbalisant zag/constateerde, dat een persoon als eigenaar of houder van een hond, deze heeft laten verblijven of lopen op een weg gelegen binnen de bebouwde kom zonder dat de hond was aangelijnd. Overtredingsgegevens:
Datum: 15 februari 2001
Omstreeks: 10.03 uur
Plaats: Hengelo
Gemeente: Hengelo (0)
Locatie: Christiaan Huygenslaan, een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom. Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
Naam:
Voorvoegsels:
Voorletters:
Voornamen:
Geboorteplaats: (O)
Geboortedatum:
Straatnaam:
Postcode/woonplaats: ."

3.3. Het eerste middel steunt op de opvatting dat het hiervoor onder 3.2.2 sub a onderscheidenlijk sub c vermelde proces-verbaal moet worden aangemerkt als een in art. 344, derde lid (oud), Sv bedoeld schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. Het middel faalt op de gronden als weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 tot en met 8.

3.4. Het tweede middel steunt op de opvatting dat een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal als bedoeld in art. 344, eerste lid onder 2°, Sv, voorzover inhoudende diens relaas van door hemzelf waargenomen of ondervonden feiten of omstandigheden, niet bruikbaar is voor het bewijs indien de verdachte in geen enkel stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad die opsporingsambtenaar te (doen) ondervragen tenzij de inhoud ervan in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.

3.5. Bij de beoordeling van dit middel moet worden vooropgesteld: a. dat ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term "witnesses/témoins" in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, een in een ambtsedig proces-verbaal vervatte mededeling van een opsporingsambtenaar van door hem persoonlijk waargenomen feiten of omstandigheden die de verdachte belasten, in het perspectief van het EVRM dient te worden aangemerkt als een verklaring van een getuige als aldaar bedoeld;
b. dat - gelet op art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM - de verdachte het recht heeft een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de desbetreffende opsporingsambtenaar als getuige te (doen) ondervragen, zij het dat van hem daartoe het nodige initiatief mag worden verwacht; c. dat uit art. 344, tweede lid, Sv volgt dat de wetgever een bijzonder vertrouwen heeft gesteld in de betrouwbaarheid van een dergelijk proces-verbaal.

3.6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt als verklaring van de Advocaat-Generaal in dat het schriftelijk verzoek van de verdachte om de verbalisant als getuige te horen niet tijdig is ingekomen. Voorts behelst het, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang als verklaring van de verdachte slechts: "Ik heb in eerste aanleg al gewezen op de gang van zaken. Ik heb dat ook aangekaart bij de korpsbeheerder. Het is van essentieel belang dat de verbalisant als getuige ter terechtzitting wordt gehoord. Ik heb de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Hengelo (O) niet overtreden."

Het Hof heeft vervolgens beslist dat het het niet noodzakelijk acht de verbalisant als getuige te horen.

3.7. In het licht van hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen mag van een verdachte die de betrouwbaarheid wenst te toetsen en/of aan te vechten van een in een proces-verbaal van politie opgenomen verklaring van een verbalisant omtrent hetgeen deze zelf heeft waargenomen en ondervonden, worden gevergd niet alleen dat hij tijdig gebruik maakt van de mogelijkheden die de wet hem biedt tot het (doen) ondervragen van de desbetreffende opsporingsambtenaar, maar ook dat hij zijn daartoe strekkend verzoek behoorlijk motiveert. Aan dit laatste is hier niet voldaan. Nu het desbetreffende verzoek ter terechtzitting is gedaan, heeft het Hof bij de beoordeling daarvan de juiste maatstaf toegepast, terwijl zijn oordeel niet onbegrijpelijk is.

3.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de middelen tevergeefs zijn voorgesteld.


4. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.


5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 februari 2004.


*** Conclusie ***

Nr. 02388/02
Mr Jörg
Zitting 7 oktober 2003

Conclusie inzake:


1. De enkelvoudige kamer van het gerechtshof te Arnhem heeft verzoeker bij arrest van 26 september 2002 terzake van het tweemaal onaangelijnd laten lopen van zijn hond (art. 2.4.17 aanhef en onder a van de APV Hengelo (O))" veroordeeld tot twee geldboetes van elk EUR 40,-, subsidiair telkens één dag hechtenis.


2. Mrs. D.V.A. Brouwer en M.J.A. Duker, beiden advocaat te 's-Gravenhage, hebben bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.


3. Het eerste middel klaagt erover dat het hof in strijd met art. 344, derde lid, Sv een proces-verbaal tot het bewijs heeft gebezigd dat is opgemaakt door een verbalisant wiens identiteit uit dat proces-verbaal niet blijkt, terwijl verzoeker ter terechtzitting de wens te kennen heeft gegeven om deze verbalisant te horen.


4. Het middel richt zich tegen de bewijsmiddelen 2a en 3a. Het betreft twee vrijwel gelijkluidende (deels voorbedrukte, deels ingevulde) processen-verbaal, te weten een "kennisgeving van bekeuring", op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend door "ambtenaar 787". In de processen-verbaal verklaart de betreffende ambtenaar dat hij op respectievelijk 15 december 2000 en 15 februari 2001 - de in de bewezenverklaring genoemde tijdstippen - constateerde dat verzoeker in strijd met art. 2.4.17 aanhef en onder a APV Hengelo (O) zijn hond niet aangelijnd op de openbare weg liet lopen.


5. Het hof heeft voorts als bewijsmiddelen 2b en 3b opgenomen twee processen-verbaal op ambtsbelofte opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaar R. Nijboer, waarin deze verklaart dat hij op eerdergenoemde data constateerde dat verzoeker zijn hond niet aangelijnd op de openbare weg uitliet.


6. De gebezigde bewijsmiddelen in samenhang en onderling verband beschouwd, heeft het hof kennelijk vastgesteld dat verbalisant "787" R. Nijboer is. Immers Nijboer verklaart in de door hem opgemaakte processen-verbaal (bewijsmiddelen 2b en 3b) dat hij constateerde dat verzoeker op 15 december 2000 (feit 1) en 15 februari 2001 (feit 2) zijn hond niet aangelijnd liet lopen en dat hij verzoeker terzake staande heeft gehouden. In de "kennisgevingen van bekeuring" verklaart ambtenaar "787" precies hetzelfde. Dat verbalisant "787" en R. Nijboer één en dezelfde persoon zijn volgt bijvoorbeeld ook uit de nummers van de processen-verbaal 2b en 3b, bestaande uit de respectievelijke data, volgnummers en het nummer van de verbalisant die het proces-verbaal heeft opgemaakt, in casu R. Nijboer: 15.12.2000.1441.0787 (2b) en 15.02.2001.1003.0787 (3b).


7. Art. 344, derde lid, Sv spreekt over een "schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt". De Hoge Raad heeft reeds meermalen uitgemaakt dat, gelet op het doel en de strekking van de Wet getuigenbescherming (Stb. 1993, 603), waarbij genoemd artikel aan het Wetboek van Strafvordering is toegevoegd, de term "een persoon wiens identiteit niet blijkt" niet omvat personen wiens persoonsgegevens weliswaar niet (volledig) zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie vaststaat dat zij wel zodanig kunnen worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst hun verhoor als getuige door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken. Vgl. HR 29 april 1997, NJ 1997, 666 en HR 4 juni 2002, NJ 2002, 416.


8. Tegen deze achtergrond geeft 's hofs kennelijke oordeel dat de als bewijsmiddel 2a en 3a opgenomen processen-verbaal (de "kennisgevingen van bekeuring") niet zijn een schriftelijk bescheid houdende een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt als bedoeld in art. 344, derde lid, Sv, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is. Het hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, immers vastgesteld dat verbalisant "787" R. Nijboer is.


9. Het middel faalt dus.


10. In het tweede middel wordt erover geklaagd dat het hof "in beslissende mate" gebruik heeft gemaakt van de verklaring van een getuige, namelijk eerdergenoemde verbalisant "787", terwijl verzoeker in geen enkel stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad deze getuige te ondervragen.


11. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft verzoeker aldaar verklaard dat het "van essentieel belang dat de verbalisant als getuige ter terechtzitting wordt gehoord". Wat die essentie is blijft verborgen, maar het hof heeft in ieder geval overwogen dat het horen van de verbalisant als getuige niet noodzakelijk wordt geacht. Daarmee heeft het hof het juiste criterium toegepast, aangezien, blijkens de mededeling van de advocaat-generaal, verzoeker te laat om oproeping van de verbalisant als getuige heeft gevraagd.


12. In HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427 (rov. 6.3.3 onder (ii)) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in het geval waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad de persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, mits zo'n voor de verdachte belastende verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.


13. In het middel wordt betoogd dat deze jurisprudentiële regeling ook van toepassing dient te worden verklaard op processen-verbaal waarin politieambtenaren hun eigen waarnemingen hebben gerelateerd. Indien deze stelling gevolgd zou worden, had het hof verzoeker inderdaad in de gelegenheid moeten stellen de betreffende verbalisant te horen, nu, zoals hiervoor reeds werd vastgesteld, de bewezenverklaring van beide feiten slechts op processen-verbaal van verbalisant Nijboer steunt.


14. Het middel voert voor de ingenomen stelling dat deze rechtspraak ook van toepassing zou moeten zijn op processen-verbaal van verbalisanten waarin zij hun eigen waarnemingen relateren geen argumenten aan. Noch in de wet, noch in de rechtspraak, die met HR NJ 1994, 427 een aanvang heeft genomen, kan ik voor dit standpunt steun vinden. De ratio van deze rechtspraak is immers dat de verdachte in staat moet worden gesteld de betrouwbaarheid van de getuige die een voor hem belastende verklaring heeft afgelegd te toetsen, en/of de juistheid van zijn verklaring. Dat is in casu evenwel niet aan de orde: van de betrouwbaarheid van een politieambtenaar en de juistheid van een op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal inhoudende waarnemingen of bevindingen van die politieambtenaar dient te worden uitgegaan. Vgl. Corstens, handboek, 4e, p. 651, die verwijst naar Blok en Besier:
"dergelijke processen-verbaal (waarin de politieambtenaar heeft gerelateerd hetgeen hij zelf heeft waargenomen of ondervonden; NJ) bieden waarborg voor de juistheid van hun inhoud; zij worden immers opgemaakt door personen die in het bijzonder zijn belast met en onderwezen in het vaststellen van de door hen waargenomen strafbare feiten en dit geschiedt onder de verse indruk van die waarneming".


15. Het vertrouwen dat de wetgever in het ambtsedige proces-verbaal van een politieambtenaar stelt, blijkt ook uit het tweede lid van art. 344 Sv: de unus testis nullus testis geldt niet voor het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Corstens voegt hier, mijns inziens terecht, aan toe dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat het tweede lid van art. 344 Sv niet ziet op processen-verbaal die slechts een getuigenverklaring inhouden, maar wél voor processen-verbaal waarin de opsporingsambtenaar relateert hetgeen hij "zelf rechtstreeks met betrekking tot het tenlastegelegde feit heeft waargenomen of ondervonden". Vgl. Corstens, o.c., p. 651.


16. Het middel is in zoverre dus tevergeefs voorgesteld.


17. Voor zover tenslotte nog wordt betoogd dat de afwijzing van het verzoek om de verbalisant te horen onbegrijpelijk is, faalt het middel eveneens. In aanmerking genomen dat verzoeker op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom hij de desbetreffende verbalisant wilde horen, dan wel wat hij hem zou willen vragen, is 's hofs oordeel niet onbegrijpelijk is.


18. Het middel faalt.


19. Beide middelen kunnen op de voet van art. 81 RO worden afgedaan. Gronden waarop de Hoge Raad de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.


20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG