European Commission

SPEECH/04/67

Romano Prodi

Voorzitter van de Europese Commissie

Bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst

Europees Parlement

Straatsburg, 10 februari 2004

Meneer de Voorzitter,

Geachte Parlementsleden,

Vandaag heeft de Commissie de mededeling goedgekeurd waarin de evolutie van het beleid en de begroting van de Unie voor de periode 2007-2013 wordt uitgetekend.

Dit is een van de belangrijkste thema's die deze Commissie de afgelopen vijf jaar te behandelen kreeg.

Na lange voorbereiding en reflectie wil ik nu de aanzet geven voor het lange en complexe proces van onderzoek en goedkeuring, niet zonder in herinnering te brengen tegen welke historische achtergrond deze voorstellen zijn ontstaan en welke ideeën eraan ten grondslag liggen.

Toen in 1989 de Berlijnse muur is gevallen, was West-Europa bezig met de uitbouw van de grote interne markt, een doelstelling die we voor 1992 hadden vastgelegd.

De geschiedenis heeft het zo gewild dat de grote verwachtingen die de integratie van de (toen twaalf) lidstaten opwekte, samenkwamen met de onverwachte hoop om het hele Europese continent in vrede en democratie één te maken.

Sinds dat buitengewone moment heeft Europa grote vooruitgang geboekt.

De meeste democratieën die uit de instorting van het Oostblok zijn ontstaan, zullen weldra deel gaan uitmaken van de Unie.

Ondanks problemen en onzekerheid kent onze economie een nooit geziene welvaart.

In Europa hebben we een levenskwaliteit die de wereld ons benijdt.

Belangrijker echter is dat met de jaren de verschillen in rijkdom en kansen tussen lidstaten zijn verkleind: dàt is een succes waarop geen andere politieke organisatie kan bogen.

En toch kunnen we niet zeggen dat we tevreden mogen zijn. Sinds enige tijd maakt twijfel zich namelijk meester van de harten en geesten van de Europeanen.

Het gaat om een reactie op de globalisering van onze planeet met ingrijpende en steeds snellere veranderingen.

Europa vraagt zich of het de hefbomen voor verandering in handen zal kunnen houden om de globalisering te blijven sturen. Of zal het de globalisering enkel ondergaan en zich tegen de gevaren ervan beschermen?

Enkele vragen van burgers zijn voldoende om dit te illustreren:
* verdwijnen de culturele referentiepunten waarin we ons herkennen en die onze reële rijkdom zijn?

* waarom betekent ouder worden voor velen dat zij dreigen te verarmen?

* waarom zijn er zo vele jongeren werkloos en hebben zij het zo moeilijk op de arbeidsmarkt?

Deze en andere vragen lokken twee tegengestelde reacties uit:
* een deel van onze samenleving sluit zich op in zichzelf, op zoek naar bedrieglijke zekerheid en loopt oude, soms primitieve slogans achterna, die een voedingsbodem vormen voor xenofobie en intolerantie.

* de overgrote meerderheid van de Europeanen kijkt voor originele en positieve antwoorden naar ons, met de vraag: wat doet Europa?

Dat standpunt getuigt van inzicht en politieke maturiteit, omdat het uitgaat van een eenvoudige vaststelling: in de geglobaliseerde wereld van vandaag kan geen enkel Europees land op zijn eentje een hoofdrol spelen.

Niemand kan alleen het hoofd bieden aan de opkomst van de grote Aziatische landen, aan de technologische uitdaging van Noord-Amerika, aan de migratiestromen vanuit het Zuiden.

De kracht om die uitdagingen het hoofd te bieden - onze kracht - is enkel in eenheid binnen de Unie te vinden.

De geschiedenis heeft Monnet, De Gasperi en Adenauer gelijk gegeven. Zij voelden al aan dat we moeten samenbrengen wat ons gelijk maakt. We moeten vechten voor ons gemeenschappelijke belang, omdat we alleen zo de belangen van elk van ons afzonderlijk kunnen verdedigen.

Geachte Parlementsleden,

Toen we in 2000 de Lissabon-strategie bepaalden, vormde dat het hoogtepunt van een collectief bewustwordingsproces.

Te Gotenburg werd dit project voltooid zodat duurzame ontwikkeling nu behoort tot de kenmerkende elementen van het Europese model.

Deze strategie heeft veel energie en enthousiasme losgemaakt. Sindsdien biedt de Europese Raad van het voorjaar de gelegenheid om na te gaan hoe de economische hervorming verloopt, maar ook om dit proces impulsen te geven en de nodige besluiten te nemen.

Ondanks ons aller inspanningen is dit hervormingsproces gaan stokken. Steeds minder worden er uitvoeringsbesluiten getroffen. Als het daaraan ontbreekt, blijven er enkel voluntaristische oproepen over.

Hoe komt dat? Omdat een strategie pas concrete effecten kan opleveren, wanneer daaraan een concreet, coherent en duidelijk project ten grondslag ligt, waarbij - in de lidstaten en in de Unie - de noodzakelijke instrumenten werden ingezet, onder meer ook begrotingsmiddelen van de Unie. Daarom moeten we:
* onze middelen gebruiken om de welvaart in Europa te vergroten, in harmonie met onze waarden;

* de Unie omvormen tot een dynamische kenniseconomie;
* een zo groot mogelijk deel van onze burgers een baan van kwalitatief hoogstaand niveau garanderen, en
* ervoor zorgen dat de economische groei sociaal en ecologisch duurzaam is.

Vooraleer nader in te gaan op enkele van de besluiten van vandaag, wil ik toelichten in welke geest we daarbij te werk zijn gegaan.

Een begroting opstellen betekent middelen en behoeften op elkaar afstemmen. Omdat de middelen beperkt zijn, moeten de financiële besluiten bij de politieke prioriteiten en keuzes aansluiten.

Dat is een fundamenteel gegeven. Herhaaldelijk heb ik er op gewezen dat het onaanvaardbaar is om bij het vastleggen van de toekomst van onze financiën gewoonweg van een percentage uit te gaan.

Sommigen hebben verklaard dat de begroting van de Unie niet meer dan
1% van het Europees BNI mag bedragen. Volgens mij gaat het hier om een verkeerd uitgangspunt omdat voorrang wordt gegeven aan de cijfers in plaats van aan het politieke project. Het is alsof je bij het bouwen van een huis bij het dak zou beginnen.

Ik begrijp perfect dat landen die met moeilijke hervormingen worstelen, zouden willen dat ook de Unie een restrictief beleid wordt opgelegd.

Een dergelijke aanpak is enkel op het eerste gezicht coherent, omdat de nationale uitgaven (op het niveau van elke individuele lidstaat) en de uitgaven van de Unie (die gemeenschappelijk plaatsvinden) niet onderling uitwisselbaar zijn aangezien zij kwalitatief verschillen.

De begroting van de Unie is geen vrijwillige bijdrage die tot het minimum kan worden beperkt.

De communautaire uitgaven dienen voor het beleid van de Gemeenschap - voor die activiteiten waarvan de lidstaten besloten hebben om ze samen uit te voeren. Deze uitgaven zijn op vele terreinen veel doelmatiger dan nationale maatregelen en in vele gevallen is het de enig mogelijke keuze omdat het gaat om het aanpakken van problemen die het nationale niveau overstijgen.

Besparen op de begroting van de Unie doet de nationale overheidsmiddelen niet toenemen, maar ondermijnt enkel het huis waarin we met z'n allen wonen.

De beschikbare middelen dienen evenwel naar de prioriteiten te worden georiënteerd, zodat we maximale resultaten kunnen behalen.

Om al deze redenen heeft de Commissie het debat georiënteerd naar de nieuwe financiële vooruitzichten waarbij eerst wordt uitgegaan van hetgeen ons te doen staat - het Europese project dat we willen realiseren - en vervolgens naar cijfers en percentages wordt gekeken.

Toch hangen de resultaten niet alleen af van het beschikbare bedrag. Zo hebben we bijvoorbeeld gemerkt dat de huidige structuur van onze begroting en van bepaalde beheersregels veel te star zijn en dat deze starheid vaak het optreden van de Unie vertraagt - ten koste van het gemeenschappelijke belang.

Daarom stellen we ook een begrotingsstructuur voor waarmee soepeler kan worden ingespeeld op nieuwe en onvoorziene omstandigheden.

Geachte Parlementsleden,

Vooraleer nader in te gaan op de specifieke aspecten van ons voorstel zou ik nog volgende, fundamentele opmerking willen maken.

Het financiële plan van iedere organisatie is de concrete vertaling van haar basisbeginselen.

Een van de beginselen van de Unie die ik zou willen benadrukken, is de solidariteit tussen burgers en tussen lidstaten, die zich vertaalt in de overdracht van middelen van rijkere landen naar armere landen en regio's.

Met dit ons project wordt die fundamentele beleidskeuze bestendigd en kan de ontwikkeling volgens nieuwe lijnen verlopen waarbij, meer uitgesproken dan in het verleden, het cohesiebeleid ten dienste wordt gesteld van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid.

Voor deze keuze zijn er ten gronde drie redenen: coherentie, rechtvaardigheid en ook het bieden van kansen.

Ik heb het over coherentie omdat het bevorderen van een duurzame ontwikkeling de centrale doelstelling is van ons beleid voor de komende jaren.

Een onevenwichtige ontwikkeling dreigt in achterstandsgebieden of perifere regio's tot afwijzing van en angst voor Europa te leiden, in plaats van tot vertrouwen en betrokkenheid.

Daarnaast is het ook een kwestie van rechtvaardigheid omdat je van niemand kan eisen dat hij aan een gemeenschappelijk project deelneemt zonder dat hij de kans krijgt het groeitempo bij te benen.

Tot slot is het ook een kwestie van kansen, omdat we uit eigen ervaring weten dat de evenwichtige en duurzame ontwikkeling, met name van armere gebieden, zelf weer de motor is voor meer welvaart in rijke regio's.

Meneer de Voorzitter,

Geachte Parlementsleden,

Vanuit die gedachte is het financieel plan opgesteld dat ik U vandaag voorleg. Sta mij toe enkele belangrijke punten nader te belichten.

Het document vertrekt van drie grote prioriteiten:
* bevorderen van duurzame ontwikkeling;

* het begrip "Europees burgerschap" in de praktijk vertalen, en
* versterken van de rol van de Unie als hoofdrolspeler op het internationale toneel.

Ik zou één aspect van het eerste punt willen beklemtonen.

Nu de interne markt goeddeels is verwezenlijkt, moeten nieuwe, daarop aansluitende beleidslijnen worden toegevoegd in het kader van de ruimere context van een groeistrategie.

Het gaat hier om een erg belangrijk voorstel: onderhand kunnen we het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen versterken en gebruikmaken van het feit dat zij al actief zijn op een markt zonder enige binnengrens.

Ik moet herhalen dat er voor het versterken van het concurrentievermogen maar één methode is: kwaliteit, technologische ontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling. En in ruimere zin investeringen in menselijk kapitaal

Daarom is het van levensbelang op Europees niveau een gemeenschappelijke strategie uit te werken om onze onderzoekcentra nauwer te laten samenwerken en de beste wetenschappers en intellectuelen ter wereld op te leiden. De onderwijswereld moet worden opengesteld voor permanente vorming.

We beschikken over de traditie, de capaciteit en de infrastructuur. Nu komt het er op aan dat Europa ook alle nodige economische en politieke middelen investeert.

Wat nu het tweede punt betreft, zeg ik vaak dat onze burgers al door een meervoudige loyauteit gebonden zijn - tegenover hun gemeente, hun land en Europa.

Een van onze doelstellingen voor de komende jaren zal dan ook zijn het beginsel van het Europees burgerschap concreet te maken. De Unie moet met de nationale regeringen samenwerken om over heel haar grondgebied een homogeen niveau van individuele rechten, veiligheid, bescherming en levenskwaliteit te garanderen. Daarbij gaat het om:
* de strijd tegen misdaad en terrorisme, die zich weinig aan grenzen gelegen laten;

* het gemeenschappelijk beheer van de buitengrenzen en de migratiestromen waarbij de menselijke waardigheid van de migranten wordt gerespecteerd en zij worden beschouwd als een kostbaar goed voor onze economie en onze maatschappij, en
* ten slotte de uitbouw van de diensten van algemeen belang die de ruggengraat vormen van ons maatschappelijk bestel. Ik denk hierbij aan diensten zoals gezondheidszorg, voedselveiligheid, opleiding, energie en vervoer.

Maar nu zich de verste buitengrenzen van de Unie beginnen af te tekenen, is vooral het ogenblik gekomen om een Europese identiteit te ontwerpen.

In de komende decennia zal onze nieuwe buitengrens waarschijnlijk niet geografisch, doch zeker in de geesten gaan verschuiven.

We moeten de creativiteit en de uitwisseling op het gebied van cultuur en kunst, van literatuur en massamedia stimuleren.

Wat de rol van de Europese Unie in de wereld betreft, biedt Europa, met de uitbreiding en met de volledige hereniging van het continent in het vooruitzicht, de kans een stabiliserende factor in de wereld te worden.

Het moment is aangebroken om op een volwassen manier de verantwoordelijkheden op te nemen die zulks meebrengt.

Ten eerste moeten we duidelijk onze verantwoordelijkheid in de regio opnemen, met de nodige aandacht voor de strategie van de Commissie voor de ontwikkeling van de ons omringende groep bevriende landen.

In de komende jaren moeten we dit beleid van goed nabuurschap uitbouwen om samen met onze naaste buren projecten en beleid uit te werken, en zo stabiliteit en vrede te garanderen dankzij de verspreiding van meer welvaart en van onze basiswaarden: democratie, vrijheid en respect voor de mensenrechten.

Onze verantwoordelijkheid gaat evenwel verder dan een louter regionale rol. Europa moet haar bijdrage tot de ontwikkeling bestendigen en versterken, omdat tussen Noord en Zuid qua kansen en bestaansvoorwaarden een kloof gaapt die moeilijk te verzoenen valt met onze politieke, civiele en humanitaire traditie.

Deze toestand gaat ook in tegen onze belangen en versterkt de chaotische migratiestroom waarover onze burgers zich zo veel zorgen maken.

Daarom ook moet de Unie een pleitbezorger blijven van dialoog, vreedzame oplossingen en een multilaterale aanpak. Op het internationale toneel zouden we met één stem moeten kunnen spreken, om uiteindelijk tot een gemeenschappelijke vertegenwoordiging te komen in fora als de Verenigde Naties, de Wereldbank of het IMF.

Overal ter wereld wordt naar ons opgekeken als de hoop op vrede en de macht die blijk geeft van bezonnenheid en evenwicht. We kunnen deze verwachtingen niet teleurstellen. We moeten de verschillen overwinnen en eendrachtig het model aanreiken dat we de voorbije halve eeuw hebben verfijnd.

Geachte Parlementsleden,

Dit zijn maar enkele van de vele doelstellingen die U in onze mededeling zult vinden. Om àl deze doelstellingen, zoals men ons onophoudelijk vraagt, te verwezenlijken is een begroting nodig die veel omvangrijker is dan wat ons tot dusver werd toegewezen.

De Commissie geeft echter blijk van realiteitszin. Voor ieder jaar hebben we in de diepte gewerkt (zes groepen Commissarissen, het hele College dat herhaaldelijk aan diverse seminars heeft deelgenomen, de Directoraten-generaal die bij het proces werden betrokken ).

We hebben analyses uitgevoerd, afwegingen en keuzes gemaakt en hervormingen doorgevoerd. We hebben, niet zonder problemen, besloten om binnen het huidige plafond voor de eigen middelen van de Unie te blijven - 1,24% van het Europees BNI - waarbij de middelen voor regionale samenwerking ACS (EOF) nog bij de begroting zouden worden gevoegd.

Op die basis hebben we krachtig, vastberaden en met een duidelijke visie een uitgavenprognose gemaakt, waarbij, door de betalingen tot
1,15% van het BNI te beperken, voldoende marge blijft om sereen te kunnen handelen.

We zijn ervan overtuigd dat een bedrag van een dergelijke omvang zeker niet voldoende is om de doelstellingen te verwezenlijken die de lidstaten ons hebben voorgesteld, maar dat er toch concrete resultaten kunnen worden mee behaald.

Daarbij gaat het niet alleen om de cijfers, maar ook om doelmatige uitgaven.

We beperken er ons niet toe te motiveren waarom de middelen nodig zijn, maar we tekenen ook een nieuwe structuur uit om deze middelen beter en rationeler in te zetten.

Dit betekent ook dat we blijven werken aan de verbetering van de administratieve cultuur en de governance van de Europese Unie.

In een groot aantal gevallen is optreden op Europees niveau noodzakelijk en doeltreffender. Tegelijk echter is de Commissie voornemens andere actoren te betrekken bij een rationalisatie van de uitvoering van onze maatregelen op het terrein (met name in partnerschap met de lidstaten).

Vermeld ik ten slotte nog dat we ook volop doende zijn de thans gebruikte instrumenten drastisch te vereenvoudigen.

Om slechts één voorbeeld te geven: we stellen voor om de actiemiddelen die thans in het buitenlands beleid worden gebruikt, terug te brengen van honderd tot zes, voor telkens één heel precies politiek en operationeel terrein.

Geachte Parlementsleden,

De mededeling die ik u vandaag presenteer is geen technisch-boekhoudkundig werkstuk, maar een politieke verklaring en ik verzoek U dan ook ze als dusdanig te beoordelen. Zij heeft als ambitie de uitgangspunten aan te geven waarmee we de grote veranderingen aansturen die de Unie de komende jaren te wachten staan.

De leden van de Commissie, de diensten van de Commissie en ikzelf hebben ons vol energie en enthousiasme ingezet voor onze opdracht. Ik ben er vast van overtuigd dat u die energie en dat enthousiasme volledig terugvindt in de uitkomst van onze werkzaamheden.

Met dit document wil de Commissie dan ook haar hernieuwde vertrouwen in Europa en in haar instellingen uitspreken.

Thans leggen we deze mededeling ter beoordeling aan het Parlement en de Raad voor en ik zal mij gelukkig prijzen wanneer zij ook voor U een boodschap van hoop en realisme voor onze toekomst mag worden.

Ik dank u.