Ministerie van Economische Zaken

Berichtnaam: Vragen van de leden Ten Hoopen en Van Haersma Buma over mogelijk bedreigende sfeer op koopavonden
Nummer: 468

Datum: 17-02-2004


Hierbij zend ik u -mede namens de Minister van Justitie- de antwoorden op de vragen die zijn gesteld door de leden Ten Hoopen en Van Haersma Buma. De vragen zijn toegezonden per brief van 19 december 2003, onder nummer 2030404100.


Vraag 1.

Kent u het artikel "Koopavond uit de gratie" waarin beschreven staat dat de omzet op koopavonden bij mode-, schoen- en sportwinkels als gevolg van een bedreigende sfeer sterk is teruggelopen?"
Ja.


Vraag 2.

Kent u de omzetcijfers die Mitex, de branchevereniging voor mode-, schoen- en sportwinkels noemt? Beschikt u over cijfers van deze en andere branches?
Ik beschik alleen over de in het bedoelde artikel genoemde cijfers. Deze zijn overigens gebaseerd op een zeer summier telefonisch onderzoek.


Vraag 4.

Zijn er onderscheidene ontwikkelingen tussen winkelgebieden in regio's en binnenstedelijke gebieden? Waar bestaan die verschillen uit, hoe groot zijn ze en wat zijn de oorzaken?
Ik beschik niet over die informatie.


Vraag 3

Is op basis van onderzoek bekend welke relatie er is tussen de verslechterde en bedreigende sfeer en de geconstateerde omzetdaling?
Vraag 5.

Welke beleidsmaatregelen hebt u getroffen of wilt u gaan treffen om deze negatieve ontwikkelingen te keren?
Mij is geen onderzoek bekend dat inzicht geeft in deze relatie, maar het spreekt voor zich dat een bedreigende sfeer negatieve effecten heeft op het winkelgedrag van consumenten en dus op de omzet van detaillisten. Dat de omzet op koopavonden mede hierom daalt, acht ik niet onaannemelijk. Er zijn naar mijn mening echter nog andere oorzaken voor deze omzetdaling aan te wijzen. Ik denk dan aan de economische ontwikkeling, maar vooral ook aan een verschuiving van het koopgedrag. In dit kader moeten met name de effecten niet onderschat worden van de openstelling van winkels op zondag. Hoewel ik zoals gezegd niet over cijfers beschik, denk ik dat het totale negatieve effect op de omzet dus veel kleiner is dan de cijfers van Mitex suggereren.
Dit neemt niet weg dat het onacceptabel is dat consumenten en winkeliers hinder ondervinden van een door hangjongeren en anderen veroorzaakte bedreigende sfeer. Een overheidsreactie blijft dan ook niet uit. Het bewaken van de veiligheid in winkelcentra gedurende koopavonden is uiteraard primair een verantwoordelijkheid van de plaatselijke politie en de burgemeester. Ter ondersteuning van het plaatselijk optreden, is het kabinetsbeleid voor de veiligheid in de openbare ruimte in 2002 vastgelegd in het Veiligheidsprogramma ("Naar een veiliger samenleving"). Thans wordt hard gewerkt aan de implementatie van de maatregelen daaruit. Daarnaast wordt ook specifiek op ondernemers gericht beleid ontwikkeld. In 2003 is met de detailhandel een overeenkomst gesloten die de criminaliteit tegen de detailhandel met 20-25% moet verminderen. Zeer recent (20 januari 2004) is door 3 bewindslieden (naast ondergetekenden ook de minister van BZK) mét vertegenwoordigers van het bedrijfsleven een Actieplan ondertekend, dat de criminaliteit tegen het bedrijfsleven in 2008 met minstens 20% moet verminderen. Dat actieplan bevat tien concrete projecten, waaronder het vergroten van de veiligheid op 50 bedrijvenlocaties. Ook het Keurmerk Veilig Ondernemen zal nog intensiever dan thans het geval is gestimuleerd worden. Voorts zal ik binnenkort een prijsvraag openstellen op grond waarvan 12 lokale samenwerkingsverbanden van mij een geldbedrag kunnen krijgen, voor innovatieve projecten ter vermindering van de criminaliteit en onveiligheid in winkelgebieden.
Ik denk dat dit pakket aan activiteiten een adequaat antwoord moet kunnen geven op de criminaliteitsproblemen en onveiligheidsgevoelens, waaronder de in de onderhavige vragen bedoelde.


Vraag 6

Vindt u de bestuurlijke boete een geschikt instrument om dit specifieke probleem aan te pakken?
De ministers van BZK en Justitie werken momenteel aan de invoering van een bestuurlijke boete in reactie op het veroorzaken van kleine ergernissen in het publieke domein. Voor zover de jeugd waarvan in het artikel sprake is, gedrag vertoont dat onder het bereik van voornoemde regeling tot invoering van een bestuurlijke boete valt, zou gebruik van dit instrument enig soelaas kunnen bieden.


(w.g.) mr. L.J. Brinkhorst

Minister van Economische Zaken