Antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Van der Vlies en Rouvoet (SGP en CU) over het
rapport van de Rutgers Nisso Groep 'Abortus' in Nederland 2001-2002' (ingezonden 22 januari
2004).
1
Kunt u toelichten wat in uw antwoord op een eerdere vraag 1) wordt bedoeld met het
`opvangen van een signaal' door de arts? Impliceert u hiermee dat niet bij elk verzoek tot
zwangerschapsafbreking aandacht is voor alternatieven voor abortus, waaronder adoptie, maar
dat dit alleen gebeurt wanneer de cliënt twijfel vertoont?
1
Als aanvulling op de antwoorden op de vorige vragen ga ik hierbij in op de aandacht voor het
bieden van alternatieven. Tijdens het gesprek of de gesprekken tussen de vrouw en de arts, stelt
de arts vast of de vrouw de abortus daadwerkelijk wil. De arts moet zich ervan verzekeren dat
de vrouw zich voldoende bewust is van haar keuzemogelijkheden. Op dat moment worden de
alternatieven besproken.
In de beantwoording van vraag 6 van de eerder gestelde vragen werd bedoeld dat de arts in
ieder geval geen abortus uitvoert wanneer hij er niet helemaal zeker van is dat de vrouw de
abortus ook daadwerkelijk wil.
2
Indien de voorgaande vraag bevestigend is beantwoord, hoe verhoudt dit antwoord zich dan tot
de verplichting op basis van artikel 5, tweede lid van de Wet afbreking zwangerschap (WAZ) dat
de vrouw die haar zwangerschap wil afbreken `verantwoorde voorlichting over andere
oplossingen van haar noodsituatie dan het afbreken van haar zwangerschap'?
2
Het antwoord op vraag 1 luidt ontkennend en komt overeen met de in artikel 5 van de Wet
afbreking zwangerschap neergelegde zorgvuldigheidseis.
3
Deelt u de mening dat het antwoord op genoemde vraag 6 - `De arts kan bijvoorbeeld
doorverwijzen.' te weinig nadruk legt op de wettelijke eigen verantwoordelijkheid van de arts,
en voorlichting over alternatieven niet beschouwt als één van de wettelijke
zorgvuldigheidsnormen, maar als een eventualiteit?
3
De arts heeft hierin inderdaad een eigen verantwoordelijkheid die niet als een eventualiteit kan
worden opgevat. Zo stelt de arts vast óf een alternatief voor een vrouw aangewezen is.
Wanneer hij eenmaal heeft vastgesteld dat een vrouw niet over wil gaan tot abortus, dan kan de
arts zelf zorg aanbieden of doorverwijzen.
Wat met het antwoord op deze vraag werd bedoeld, is dat wanneer dat nodig blijkt, een vrouw
door verwijzing de zorg kan krijgen die voor haar het meest geschikt is.
4
Kan uit het antwoord op vraag 7 1) worden afgeleid dat in de evaluatie van de WAZ niet alleen
aandacht is voor de oorzaken, maar ook voor de (psychische) gevolgen van de
zwangerschapsafbreking?
4
In de evaluatie van de WAZ zal aandacht worden besteed aan alle aspecten van de procedure.
Daarbij zal ook de nacontrole aan de orde komen. Tijdens de nacontrole krijgt de vrouw de
gelegenheid om aan te geven of en welke problemen zij heeft ondervonden. Een aantal
abortusklinieken biedt tijdens de nacontrole gratis een aantal consulten bij een psychotherapeut
aan. Het evaluatieonderzoek richt zich echter niet specifiek op de psychische gevolgen van
abortus op de langere termijn.
5
Indien het antwoord op de voorgaande vraag ontkennend luidt, bent u dan bereid mede in het
licht van onderdeel b van artikel 5, tweede lid WAZ alsnog een onderzoeksvraag op te nemen
over deze gevolgen van zwangerschapsafbreking?
5
Wat betreft het onderzoek naar abortus beperken wij ons in eerste instantie tot een evaluatie
van de wet. Op grond van de resultaten van deze evaluatie en de aanbevelingen van de
onderzoekers, zullen wij ons beraden over nader onderzoek naar dit onderwerp.
6
Wat is in het licht van de beantwoording van de voorgaande vragen de precieze inhoud van de
zinsnede in het Hoofdlijnenakkoord `Handhaving van de zorgvuldigheidsnormen bij
zwangerschapsafbreking is gewenst'? 2)
6
Met de tekst in het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet aan willen geven dat het bijzondere
aandacht heeft voor de handhaving van de zorgvuldigheidsnormen. Met de antwoorden op deze
Kamervragen is gepoogd hetzelfde te doen.
1) Aanhangsel-Handelingen nr. 612, vergaderjaar 2003-2004 (vraag 6)
2) Kamerstuk 28 637, nr. 19, blz. 12.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport