Schending redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de
bestuurlijke fase en de rechterlijke fase
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 17-02-2004
Door het Uwv is een correctienota en een boete opgelegd. De primaire
besluiten dateren van respectievelijk 16 augustus en 26 augustus 1996.
De beslissing op bezwaar dateert van 23 september 1997. De rechtbank
heeft in eerste instantie op 16 december 1998 uitspraak gedaan, waarna
een vernietiging van die uitspraak door de Raad op 29 juni 2000 heeft
plaatsgevonden. Na terugverwijzing heeft de rechtbank op 26 maart 2001
uitspraak gedaan. In casu is sinds de brief van 26 augustus 1996,
waarbij de boete door gedaagde concreet werd aangekondigd, inmiddels
ruim 7 jaar verstreken. Tevens dient de Raad, onder verwijzing naar
zijn uitspraak van 4 juli 2003 (LJN: AI0140) te beoordelen of er
eveneens sprake is van schending van artikel 6 EVRM in verband met de
overschrijding van de redelijke termijn voor de rechterlijke
behandeling van de zaak.. Gelet op de totale duur van het rechterlijk
aandeel in deze periode en gelet op de perioden waarin de behandeling
van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep zonder duidelijke
oorzaak heeft stilgelegen, is de Raad van oordeel dat sprake is van
een dergelijke schending.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AO1695
Zie het origineel
Centrale Raad van Beroep Utrecht