Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO4206 Zaaknr: 38904
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 20-02-2004
Datum publicatie: 20-02-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.904
20 februari 2004
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 oktober 2002, nr. 99/90170 DK,
betreffende na te melden beschikking houdende indeling in het
douanetarief.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende is naar aanleiding van een door belanghebbende op 16
januari 1998 gedane aangifte voor het vrije verkeer bij beschikking in
kennis gesteld van een door de Inspecteur vastgestelde indeling in het
douanetarief. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar
gemaakt. Vervolgens is belanghebbende bij de Tariefcommissie in beroep
gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Daarna
heeft de Inspecteur bij uitspraak de beschikking gehandhaafd. De
Tariefcommissie heeft belanghebbende meegedeeld dat het beroep wordt
geacht tevens te zijn gericht tegen deze uitspraak.
Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden
van de Tariefcommissie, heeft het beroep ongegrond verklaard. De
uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft op 16 januari 1998 aangifte gedaan voor
het vrije verkeer van goederen, door haar aangeduid als "sandalen
vervaardigd volgens een speciale techniek vallende onder gs code 6404
11 style 6300 valkyrie". De aangifte betrof sandalen waarvan het
bovendeel bestaat uit riemen van textiel en een sluiting van
klittenband. De sandalen hebben een buitenzool van rubber of van
kunststof, voorzien van schokdempend materiaal.
De goederen zijn door de Inspecteur ingedeeld onder post 6404 19 90
(post van de gecombineerde nomenclatuur als bedoeld in artikel 1 van
Verordening (EEG) nr. 2685/87 van de Raad van 23 juli 1987 met
betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het
gemeenschappelijk douanetarief, Publicatieblad EG 1987, nr. L 256,
hierna: de GN).
3.1.2. Voor het Hof heeft belanghebbende betoogd dat de sandalen gelet
op hun model, samenstelling en voorkomen uitsluitend dan wel
hoofdzakelijk bestemd zijn om gebruikt te worden voor sportieve
bezigheden. Dit wordt ontleend aan de geschiedenis van de ontwikkeling
van de sandalen (deze zijn ontwikkeld met het oog op de bescherming
van de sporter door het dragen van speciaal ontworpen, deugdelijk
schoeisel) en de omstandigheden dat ze in reclamemateriaal - waarvan
voorbeelden aan het Hof zijn overgelegd - worden aanbevolen voor
gebruik voor sportieve bezigheden en kwaliteiten bezitten die
uitstijgen boven die welke de traditionele consument van sandalen
verwacht. Daarbij is in het bijzonder gewezen op de in de zolen van de
sandalen ingebouwde 'shoc pads', die bestaan uit polymeren met een
lage dichtheid en ten doel hebben schokken op te vangen of te
neutraliseren. Voorts heeft belanghebbende erop gewezen dat de
fabrikant van de sandalen zich in het bijzonder richt op de verkoop
aan een bepaald publiek, te weten personen die zich bezig houden met
'outdoor' sporten, zoals raften, beach-volleybal, wandelen, kanoën,
surfen, zeilen, enz. Naar haar mening moeten de sandalen gelet op het
vorenstaande worden ingedeeld onder post 6404 11 00 van de GN.
3.1.3. De Inspecteur heeft daartegenover gesteld dat er gelet op het
door belanghebbende overgelegde foldermateriaal geen specifieke
sportieve bezigheden zijn waarbij het gebruikelijk is sandalen als de
onderhavige te dragen. Ze zijn, aldus de Inspecteur, ontworpen voor
dagelijks gebruik bij temperaturen hoger dan 25 graden en derhalve
niet aan te merken als sportschoeisel in de zin van post 6404 11 00
van de GN noch als schoeisel vergelijkbaar met tennisschoenen,
basketbalschoenen, gymnastiekschoenen en trainingsschoenen in de zin
van deze post.
3.2. Het Hof heeft, op grond van de waarneming van het overgelegde
monster van de onderhavige goederen en gelet op hetgeen partijen over
en weer hebben aangevoerd, geoordeeld dat de goederen niet op één lijn
kunnen worden gesteld met sportschoeisel zoals dit nader is aangeduid
in post 6404 11 00 van de GN. Op grond van de vorm, de snit en het
aangezicht van de sandalen kan naar 's Hofs oordeel niet worden
onderkend dat deze zijn ontworpen voor sportieve bezigheden; veeleer
is - naar het Hof de maatschappelijke opvattingen omtrent dit type
schoeisel duidt - sprake van schoeisel, ontworpen voor algemeen
"dagelijks" gebruik. Dat gebruik voor sportieve bezigheden, zoals
kanovaren, op zichzelf beschouwd mogelijk is, kan aan deze oordelen,
aldus het Hof, niet afdoen.
Hiervan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat de goederen moeten
worden ingedeeld onder post 6404 19 90 van de GN.
3.3.1. Middel 1, dat uit de omstandigheid dat het Hof niet het
aanvullende beroepschrift van belanghebbende heeft vermeld bij de
opsomming van de processtukken afleidt dat het Hof een aantal van haar
argumenten tegen de door de Inspecteur toegepaste tariefindeling
buiten beschouwing heeft gelaten, faalt. Het niet vermelden van het
processtuk is een kennelijke vergissing en rechtvaardigt de door het
middel gemaakte gevolgtrekking niet.
3.3.2. De middelen 2 en 3 zijn gegrond voorzover zij strekken ten
betoge dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat 'sportschoeisel'
nader is aangeduid in de tekst van post 6404 11 00 van de GN, maar zij
kunnen niet tot cassatie leiden, nu het Hof niettemin de vraag of de
onderwerpelijke goederen kunnen worden ingedeeld onder deze post niet
slechts heeft getoetst aan het begrip 'sportschoeisel' in de zin van
de post, maar tevens kennelijk, zoals middel 3 voorstaat, aan de
overige tekst van de post, te weten 'tennisschoenen,
basketbalschoenen, gymnastiekschoenen, trainingsschoenen en dergelijk
schoeisel'.
3.3.3. De middelen 4 en 5 - en in wezen ook de middelen 6 en 7 - keren
zich tegen 's Hofs overige hiervóór in 3.2 weergegeven oordelen. Deze
oordelen zijn, aldus de middelen, niet alleen, gelet op al hetgeen
belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd, onbegrijpelijk, maar
gaan ook uit van een onjuiste maatstaf voor de indeling onder post
6404 11 00 van de GN. Met betrekking tot dit laatste wordt gesteld dat
niet doorslaggevend is welke de maatschappelijke opvattingen ten
aanzien van het schoeisel zijn, maar welke de objectieve kenmerken en
eigenschappen van het schoeisel zijn, met andere woorden of het
schoeisel objectieve kenmerken en eigenschappen heeft die het geschikt
doen zijn voor de sportbeoefening.
3.3.4. Het is juist dat, zoals de middelen betogen, niet de
maatschappelijke opvattingen bepalend zijn voor de indeling van dit
type schoeisel. In het oordeel van het Hof dat op grond van de vorm,
de snit en het aangezicht van de sandalen niet kan worden onderkend
dat ze zijn ontworpen voor sportieve bezigheden, ligt echter het
oordeel besloten dat de sandalen, naar de waarneming van het Hof, niet
zodanige objectieve kenmerken en eigenschappen hebben dat zij bij
uitstek geschikt zijn voor de beoefening van of de training voor een
bepaalde sport, zoals tennis, basketbal, gymnastiek, of enige andere
sport. Dit oordeel kan 's Hofs oordeel dat de sandalen niet in
aanmerking komen voor indeling in de post 6404 11 00 zelfstandig
dragen.
3.3.5. Middel 8 klaagt erover dat het Hof geen termen aanwezig heeft
geacht voor een veroordeling in de proceskosten, hoewel beroep was
ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar.
Het middel slaagt. Het op 20 augustus 1999 bij de Tariefcommissie
ingediende beroepschrift was gericht tegen het niet tijdig doen van
een uitspraak door de Inspecteur. Tussen partijen is niet in geschil
dat de termijn voor het doen van de uitspraak op het bezwaar op 7
augustus 1998 is ingegaan. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 8
februari 2000. Het beroep was derhalve in zoverre gegrond.
De Hoge Raad zal, met vernietiging op dit punt van de uitspraak van
het Hof, alsnog een proceskostenvergoeding voor dit onderdeel van de
procedure voor het Hof toekennen als hierna vermeld.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten
van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het
geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken
met de nummers 38905 en 38906 met de onderhavige zaak samenhangen in
de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voorzover in die
uitspraak niet een vergoeding van proceskosten is toegekend,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van EUR 327, alsmede het bij het Hof betaalde
griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten
bedrage van f 150 (EUR 68,07), derhalve in totaal EUR 395,07,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan
de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van EUR 322,
derhalve EUR 107,34 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het
geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een
derde van EUR 644, derhalve EUR 214,67 voor beroepsmatig verleende
rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet
vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P.
Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van
de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken
op 20 februari 2004.
Hoge Raad der Nederlanden