24-02-2004
Geheel nieuwe aanpak van monumentenzorg voor Industrieel Erfgoed Enka Ede
In een gezamenlijk persbericht kondigen
de gemeente Ede, projectontwikkelaar Grondbank Bennekomseweg Ede CV en de
RDMZ aan een convenant te tekenen over de planontwikkeling van Enka Ede,
waarbij de cultuurhistorie het uitgangspunt zal zijn.
Geheel nieuwe aanpak van monumentenzorg voor Industrieel Erfgoed Enka Ede
Nazaat van de heer Hartogs, oprichter van Enka Ede in 1922 komt met lang
onbekend gebleven geheim van de fabriek.
Hoe kan een cultuurhistorisch waardevol complex een inspiratiebron zijn?
Hoe kan monumentenzorg meer zijn dan het bewaren van monumenten? Die vragen
staan centraal bij de herontwikkeling van het immense industriële complex
van Enka te Ede (40 hectare waarvan 12 hectare gebouwen).
De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ), gemeente Ede en de
ontwikkelaar Grondbank Bennekomseweg Ede CV (Grondbank) hebben gekozen voor
behoud door ontwikkeling.
Een begrip dat veelbelovend is en in Ede wordt toegepast. Een spannend
proces dat veel durf, doorzettingsvermogen en creativiteit vergt van
ontwikkelaar en monumentenzorgers. Doel is om snel tot uitgewerkte plannen
te komen; hoe sneller de plannen er liggen hoe groter de kans dat zoveel
mogelijk cultuurhistorie 'terugkomt' in het complex.
Op 19 februari 2004 zullen bestuurders van de gemeente Ede, de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg en ontwikkelaar Grondbank Bennekomseweg Ede CV een
convenant ondertekenen. Zo'n convenant is baanbrekend en regelt afspraken
tussen monumentencommissie van Ede en de ontwikkelaar Grondbank (een
samenwerking tussen AM en Fortis Vastgoed).
De klus die nu door alle betrokkenen gestart gaat worden kan voor
Nederlandse begrippen uniek genoemd worden.
Bij de ondertekening zal een nazaat van de scheikundige J.C. Hartogs
aanwezig zijn. Deze zal de ondertekening luister bijzetten en bovendien met
een nieuwe kijk op de geschiedenis en de toekomst van het industriële
complex komen.
Uiteindelijk denken partijen circa twee jaar nodig te hebben om te komen
tot het uitwerken van onder meer een stedenbouwkundig plan. In dat plan zal
duidelijk moeten worden welke gebouwen precies behouden en herbestemd
zullen worden. Ook zal met het doorlopen van dat proces duidelijk worden op
welke wijze in de nieuw te ontwikkelen gebouwen cultuurhistorie herkenbaar
zal zijn. Er kan in het meeste extreme geval gekozen worden voor sloop van
gebouwen (die nu nog beschermd zijn) met als winst het in de nieuwbouw
terug laten keren van markante elementen.
Omdat deze aanpak zo nieuw is, is het voor alle betrokkenen ook een
spannend proces dat veel creativiteit en doorzettingsvermogen zal vragen.
Tegelijk is, vanwege de grote investeringen die gedaan zijn en het gevaar
van verval, het van belang om dit proces in korte tijd te doorlopen. Daar
hebben de partijen vertrouwen in gezien de ervaringen die in 2003 zijn
opgedaan met elkaar in een werkgroep.
Deze werkgroep stond onder leiding van BOEi (De Nationale Maatschappij tot
Behoud, Ontwikkeling en Exploitatie van Industrieel Erfgoed). De ad hoc
samenwerking heeft geleid tot een gedragen advies over de gebouwen die
behouden moeten blijven of gesloopt kunnen worden. De komende tijd moet,
onder de vleugels van het convenant, duidelijk worden hoe met de overige
gebouwen omgegaan wordt.