Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
AV/CAM/2004/12574
Onderwerp Datum
Onderzoek ervaringen werkgevers met de 25 februari 2004
CAO en AVV
Ter kennisneming stuur ik u het bijgevoegde onderzoeksrapport getiteld "Ervaringen van
werkgevers met de CAO en AVV". Het onderzoek is in mijn opdracht uitgevoerd door Regioplan
Beleidsonderzoek in de zomer van 2003 en is als no. 307 in de serie van SZW-werkdocumenten
gepubliceerd.
Het aantal CAO's dat in Nederland wordt afgesloten is de laatste 25 jaar gestaag gegroeid. Zo
werden er in 1975 in totaal nog ruim zeshonderd CAO's afgesloten, tegenwoordig zijn dat er ruim
duizend. Het relatieve aantal werknemers waarop een CAO van toepassing is, ligt al die tijd boven
de tachtig procent. De bedrijfstak is daarbij het dominante niveau waarop CAO's worden
afgesloten, afgaand op de relatieve reikwijdte. Het instrument van algemeen verbindend verklaren
van bedrijfstak-CAO's vervult daarbij een ondersteunende taak, waarmee circa acht procent van
de werknemers werkzaam bij ongeorganiseerde werkgevers aan een bedrijfstak-CAO worden
gebonden.
Afgemeten aan deze indicaties heeft het CAO-instrumentarium een belangrijke rol in de
arbeidsvoorwaardenvorming in Nederland. Het bovengenoemde onderzoek "Ervaringen van
werkgevers met de CAO en AVV" is uitgevoerd om in het bijzonder in beeld te brengen welke
betekenis de CAO en het algemeen verbindend verklaren van CAO's heeft voor werkgevers.
Het onderzoek levert nadere inzichten op in de algemene beoordeling van werkgevers van hun
huidige situatie van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en hun ervaringen met betrekking tot
meer specifieke effecten van de huidige vormen van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming.
Daarnaast biedt het onderzoek tevens inzicht in de oordelen van werkgevers over de
doelstellingen, oftewel de door de wetgever beoogde effecten van het CAO-instrumentarium.
In het onderzoek is een representatieve steekproef van werkgevers onderzocht, onderverdeeld in
vier groepen: 1) werkgevers die door lidmaatschap van een werkgeversorganisatie direct zijn
2
gebonden aan een bedrijfstak-CAO, 2) werkgevers die door algemeen verbindend verklaring aan
een bedrijfstak-CAO zijn gebonden, 3) werkgevers die een eigen (ondernemings-)CAO afsluiten,
en 4) werkgevers zonder een CAO.
Uit het onderzoek blijkt in de eerste plaats dat elk van de afzonderlijke onderzochte groepen
werkgevers een overwegend positief oordeel heeft over de eigen situatie van (collectieve)
arbeidsvoorwaardenvorming: in elke groep geeft minstens 94 procent van de werkgevers een
voldoende.
De direct of indirect aan een bedrijfstak-CAO gebonden werkgevers oordelen ook over het
algemeen verbindend verklaren van CAO's overwegend positief: 87 procent van de direct
gebonden werkgevers geeft aan het algemeen verbindend verklaren van de bedrijfstak-CAO een
goede zaak te vinden (6 procent is indifferent en 7 procent vindt het een slechte zaak), onder de
door algemeen verbindend verklaring gebonden werkgevers is dat 84 procent (8 procent is
indifferent en 8 procent vindt het een slechte zaak).
In het verlengde hiervan onderschrijft een belangrijke meerderheid van de werkgevers die direct
dan wel via algemeen verbindend verklaring aan een bedrijfstak-CAO zijn gebonden, de
doelstellingen van het CAO- en AVV-instrumentarium. De werkgevers zien het beperken van de
concurrentie op arbeidsvoorwaarden, het bevorderen van arbeidsrust en het tot stand brengen van
collectieve goederen (fondsvorming met betrekking tot scholing, kinderopvang, e.d.) als de
voornaamste met het instrumentarium beoogde, maar ook gerealiseerde effecten.
Het CAO-instrument leidt tot een zekere standaardisering van de arbeidsvoorwaarden van
groepen werknemers. Een meerderheid van de werkgevers die direct of via algemeen verbindend
verklaring aan een bedrijfstak-CAO zijn gebonden vindt dat een goed principe. Eveneens een
meerderheid van de werkgevers ervaart dat de CAO in de praktijk voldoende flexibiliteit biedt tot
nadere invulling van arbeidsvoorwaarden op ondernemingsniveau. Tegelijkertijd vindt de
meerderheid dat op dit vlak nog verdere verbeteringen mogelijk zijn.
Een opmerkelijke algemene uitkomst van het onderzoek is dat juist de werkgevers die door
algemeen verbindend verklaring aan een bedrijfstak-CAO worden gebonden zich in hun
overwegend positieve oordelen en ervaringen niet onderscheiden van de werkgevers die door
lidmaatschap van een werkgeversorganisatie direct aan de CAO zijn gebonden. Dit duidt op een
breder draagvlak voor het CAO- en AVV-instrumentarium dan uitsluitend die werkgevers die in
georganiseerd verband kiezen voor het afsluiten van een CAO.
Bovengenoemde inzichten en conclusies sterken mij in mijn visie dat het stelsel van collectieve
arbeidsvoorwaardenvorming, ondersteund door het instrument van algemeen verbindend verklaren,
zich heeft ontwikkeld tot een breed gedragen en volwassen systeem van zelfregulering door sociale
partners. Daarbij is het van belang dat (organisaties van) werkgevers en werknemers zelf blijven
zoeken naar nieuwe evenwichten tussen de blijvende voordelen van collectieve
arbeidsvoorwaardenvorming en de mogelijkheden tot flexibiliteit binnen de grenzen van collectieve
afspraken.
De Minister van Sociale Zaken
3
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid