Veroordeling wapenbezit ondanks ontbreken requisitoir officier
Bron: Rechtbank Amsterdam Datum actualiteit: 26-02-2004

De rechtbank te Amsterdam heeft op 26 februari 2004 een verdachte wegens het voorhanden hebben van twee doorgeladen vuurwapens veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. Van twee andere telastegelegde feiten werd de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
De rechtbank kwam tot die veroordeling ondanks het feit dat de officier van jusitie had meegedeeld geen requisitor te kunnen houden nu haar verzoek om aanhouding van de zaak om meer bewijs te kunnen verzamelen door de rechtbank was afgewezen.
De rechtbank wees dat verzoek af enerzijds omdat de offcier al ruimschoots in de gelegenheid was geweest om DNA-onderzoek uit te voeren en getuigen te horen en anderzijds omdat te betwijfelen viel of het onderzoek en het horen tot enig resultaat zouden leiden.

Hieronder treft u de uitspraak aan.

Parketnummer:

Datum uitspraak: 26 februari 2004

op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen:

,

geboren te ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het , thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 februari 2004.


1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.


2. Voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie.

2.1. De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte omdat zij heeft geweigerd te requireren.

2.2. De rechtbank overweegt het volgende.
De onderhavige zaak is door de officier van justitie aangebracht ter terechtzitting van 29 april 2003 op welke zitting het onderzoek aanstonds is geschorst ten einde de resultaten van het DNA-onderzoek op de in de woning van verdachte aangetroffen wapens af te wachten. Ter terechtzitting van 24 juli 2003 is het onderzoek wederom geschorst omdat het DNA-onderzoek nog niet was afgerond. Voornoemd DNA-onderzoek is op 1september 2003 voltooid en het betreffende deskundigenrapport is op 4 september 2003 aan de rechter-commissaris gezonden. De zaak is vervolgens geappointeerd voor inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 16 oktober 2003.
Op deze zitting heeft de raadsman om aanhouding verzocht teneinde alsnog een getuige te horen.
De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen dat verzoek en heeft overigens zelf geen onderzoekswensen kenbaar gemaakt. De zaak is vervolgens opnieuw geappointeerd ter inhoudelijke behandeling op 8 januari 2004. Op deze zitting heeft de officier van justitie om aanhouding verzocht teneinde de betreffende getuige nogmaals te horen. Het onderzoek is vervolgens geschorst tot de terechtzitting van 12 februari 2004.
Op deze zitting heeft de officier van justitie verzocht om schorsing van het onderzoek om alsnog DNA-onderzoek te laten verrichten op de eveneens in de woning van verdachte aangetroffen munitie. Dit onderzoek zou aldus de officier van justitie mogelijk alsnog belangrijk bewijsmateriaal kunnen opleveren nu op de wapens geen DNA-sporen van verdachte waren aangetroffen.
Daarnaast heeft de officier van justitie om schorsing van het onderzoek gevraagd op grond van het navolgende. In januari 2004 zijn aldus de officier van justitie drie personen aangehouden op een reeds langer bestaande verdenking van bemoeienis met eerder vermelde wapens. Deze personen zijn voorgeleid aan de rechter-commissaris die de vorderingen tot in bewaring stelling heeft afgewezen. De officier van justitie heeft tegen deze beslissingen beroep ingesteld. Op dit beroep was op 12 februari 2004 nog niet beslist. De officier van justitie acht het niet uitgesloten dat deze drie personen in hun zaak nog verklaringen zouden kunnen afleggen die mogelijk nader bewijs in de zaak van verdachte zouden kunnen opleveren.
De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie afgewezen, enerzijds omdat de officier van justitie ruimschoots de gelegenheid heeft gehad niet alleen voor het (doen) uitvoeren van het onderzoek naar DNA op de munitie maar ook voor het als getuige horen van die drie personen en anderzijds omdat het gestelde verband met de aanhouding van de drie personen en de daaraan door de officier van justitie gekoppelde verwachting te speculatief is als grond voor verdere schorsing van het onderzoek. De rechtbank heeft vervolgens een aanvang gemaakt met de ondervraging van verdachte. Kort daarop heeft de officier van justitie het woord gevraagd en medegedeeld niet te kunnen requireren nu de rechtbank haar verzoek om aanhouding ter nadere bewijsgaring heeft afgewezen.
De rechtbank kan weinig waardering opbrengen voor deze houding van de officier van justitie, welke houding de rechtbank, gezien het gehele verloop van deze zaak moeilijk anders kan zien dan als een uit bewijsnood voortkomende uiting van ongenoegen over de beslissing van de rechtbank.
Voor het niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding.


3. Waardering van het bewijs

3.1. In de hierboven weergegeven mededeling van de officier van justitie leest de rechtbank dat zij onvoldoende bewijs aanwezig acht voor de ten laste gelegde feiten twee en drie.

Ook de rechtbank acht de onder twee en drie ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:

op 28 januari 2003 te Amstelveen wapens van categorie III, te weten een revolver, merk Ruger SP101, kal 9 mm parabellum en een pistool, merk Steyr Mannlicher en munitie van categorie III, te weten 27 patronen, merk S&B, kal. 9 mm luger, voorhanden heeft gehad.


4. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.


5. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.


6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.


7. Motivering van de straf

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank merkt daarbij nog op dat de officier van justitie weliswaar geen vordering heeft voorgelezen dan wel overgelegd, doch dat de rechtbank genoegzaam bekend is met het requireerbeleid van het openbaar ministerie ter zake het voorhanden hebben van wapens.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft anderen aan een ernstig gevaar voor leven of gezondheid blootgesteld door op de openbare weg en in een niet afgesloten personenauto met draaiende motor en terwijl er in de directe nabijheid geen bestuurder of passagier aanwezig was, twee doorgeladen vuurwapens voorhanden te hebben. Het voorhanden hebben van dergelijke doorgeladen wapens is een ernstig feit. Dit klemt temeer nu bij verdachte - gelet op zijn verklaring ter terechtzitting - kennelijk de bereidheid bestond deze wapens te gebruiken indien dat nodig mocht zijn. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld tot aanzienlijke straffen ter zake van misdrijven op grond van de Wet wapens en munitie.


8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.


9. Beslissing

Verklaart het onder 2 en 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Krijgsheld, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2004.