Ministerie van Buitenlandse Zaken

Toespraak minister Agnes van Ardenne (Ontwikkelingssamenwerking) bij de Rotary Rijswijk, 14 april 2004

Heeft ontwikkelingssamenwerking nog zin anno 2004?

Allereerst wil ik u hartelijk danken voor de uitnodiging om hier bij de Rotary Rijswijk een uiteenzetting over mijn beleid te kunnen vertellen. Particuliere organisaties die zich inzetten voor ontwikkelingssamenwerking draag ik een warm hart toe en ik waardeer het dan ook zeer dat de Rotary Rijswijk dit jaar een ontwikkelingsproject heeft uitgekozen om dit jaar te ondersteunen, het werk van de stichting Dark and Light. Een organisatie die, naar ik heb begrepen, goed werk doet voor blinden in Azië en Afrika. Nederland kent een rijke cultuur aan particuliere organisaties, die elk voor zich op geheel eigen wijze een bijdrage leveren aan duurzame armoedebestrijding. Dat is een groot goed waarop we in Nederland trots kunnen zijn en dat we met z'n allen moeten koesteren. Het is een goede zaak dat u ook daaraan meewerkt.

"Heeft ontwikkelingssamenwerking nog zin anno 2004?" Deze prikkelende vraag is de titel van mijn voordracht vanavond. Een op het eerste gezicht simpele vraag, die ik alleen al uit hoofde van mijn functie met ja zou moeten beantwoorden. Ik neem tenminste niet aan dat u verwacht dat ik deze vraag onkennend zal beantwoorden. Ik hoop u vanavond volledig te kunnen overtuigen van nut en noodzaak van ontwikkelingssamenwerking.

Lessons learned
"Heeft ontwikkelingssamenwerking zin?" oftewel "Helpt de hulp?" is een vraag die de laatste maanden volop ter discussie heeft gestaan zowel in de Tweede Kamer als daarbuiten. Het is geen nieuwe maar uiteraard wel een legitieme vraag. Er gaat immers veel geld om in ontwikkelingssamenwerking. Iedereen kent de verhalen over mislukte projecten zoals waterputten die niet meer werken of machines die bij gebrek aan onderhoud tot stilstand zijn gekomen. En laten we eerlijk zijn, er gaat nogal wat fout in ontwikkelingssamenwerking. In die gevallen is het dus helaas weggegooid geld dat ten behoeve van de mensen in ontwikkelingslanden anders en beter besteed had moeten worden. Het beeld dat " de hulp is mislukt" wil ik echter krachtig bestrijden. Er zijn gelukkig veel meer successen dan mislukkingen. Die successen komen helaas te weinig over het voetlicht en hier moet ik de hand in eigen boezem steken. Als ministerie zouden we veel meer kunnen doen om het publiek te vertellen waaraan de middelen voor onwtikkelingssamenwerking worden besteed en wat we daarmee bereiken. Ik kom hier straks op terug.

Aan de vraag naar het nut van ontwikkelingssamenwerking gaat overigens nog een vraag vooraf, namelijk: is het noodzakelijk? Van de noodzaak hoef ik, denk ik, niemand in deze zaal te overtuigen. Als u weet dat:
- anno 2004 meer dan een miljard mensen onder de armoedegrens van één dollar per dag leeft, - dat zeventig procent daarvan vrouw is,
- één op de zeven wereldburgers chronisch honger heeft,
- de levensverwachting in Afrika door de aidsepidemie is gedaald van 62 naar 47 jaar,
- één op de drie kinderen in Afrika de lagere school niet afmaakt,
- honderden miljoenen mensen geen beschikking hebben over drinkwater en sanitatie, dan is het helder dat er nog ongelooflijk veel moet gebeuren om een menswaardig bestaan voor veel mensen op deze aardbol is bereikt en dat de behoefte aan ontwikkelingssamenwerking onverminderd groot is.

De internationale gemeenschap heeft in 2000 in de zogenaamde Millenniumdoelen plechtig afgesproken te streven naar halvering van de armoede in 2015. We hebben nog een hele weg te gaan dus en de tijd begint te dringen. Alle zeilen moeten dus worden bijgezet.

Gaandeweg is het besef doorgebroken dat het opheffen van de enorme ongelijkheid in de wereld niet alleen een belang van ontwikkelingslanden is maar net zo goed van de ontwikkelde landen zelf. In deze globaliserende wereld hangen immers veel vraagstukken met elkaar samen en kunnen bepaalde ontwikkelingen wereldwijde effecten hebben. Ik licht er twee uit die nogal evident zijn. Het eerste vraagstuk betreft migratie. Dit hangt direct samen met de ontoereikende mogelijkheden van jonge mensen in ontwikkelingslanden om ter plekke in eigen levensonderhoud te voorzien en dus trekt men van Zuid naar Noord. Zolang duurzame economische groei en werkgelegenheid niet is gerealiseerd in ontwikkelingslanden zullen migranten hun geluk blijven zoeken in de rijke wereld. Hier ligt dus een duidelijke correlatie.

Het tweede vraagstuk betreft vrede en veiligheid. Vrede en stabiliteit elders in de wereld is ook voor het Westen van groot belang aangezien instabiliteit elders in de wereld ontegenzeggenlijk zijn uitwerking elders heeft. Ook in dit verband kan ontwikkelingssamenwerking bijdragen aan de bevordering van stabiliteit en dus het tegengaan van verderreikende gevolgen.

Zoals ik al zei, de vraag naar het nut van ontwikkelingssamenwerking is niet nieuw en heeft de gemoederen eigenlijk al zolang beziggehouden als ontwikkelingssamenwerking bestaat, en dat is al zo'n 55 jaar. Het is dus geen vraag van vandaag of gisteren en het is weerbarstige materie. Maar door de jaren heen is kennis over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking enorm toegenomen. We hebben veel hebben geleerd en weten nu ­ anno 2004 ­ veel beter dan vroeger onder welke omstandigheden ontwikkelingssamenwerking zin heeft en wanneer niet. Wat weten we zoal:


- dat afzonderlijke projecten geen zin hebben omdat continuïteit onvoldoende is gewaarborgd en het effect op duurzame armoedebestrijding te gering;


- dat hulp aan landen met een corrupt en slecht bestuur geen zoden aan de dijk zet;
- dat het van groot belang is landen zelf verantwoordelijk te maken voor hun ontwikkeling;


- dat hulp alleen onvoldoende is, maar het afbreken van tariefmuren en het afschaffen van landbouwsubsidies voor ontwikkelingslanden nog van veel groter belang zijn;
- dat zonder vrede en veiligheid, ontwikkeling geen kans kan krijgen;
- dat overheden het niet alleen kunnen en dat de rol van het bedrijfsleven en de particuliere organisaties van onschatbare waarde is; dus dat overheden, bedrijfsleven en particuliere organisaties partners zijn;
- dat het geen zin heeft om op veel beleidsterreinen en in veel landen actief te zijn, maar dat juist concentratie van belang is.

Lessen in praktijk

Kortom, de lessen zijn duidelijk. Het is nu zaak ze in praktijk te brengen. Een aanzet heb ik gedaan in mijn beleidsnotitie "Aan elkaar verplicht. Ontwikkelingssamenwerking op weg naar 2015" die ik vorig najaar naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Vanavond zal ik u niet vermoeien met een integrale samenvatting van deze notitie. Mocht u geïnteresseerd zijn, exemplaren van deze notitie kunt u achter in de zaal vinden en meenemen als u wilt. Wel wil ik er graag een aantal onderdelen uitlichten die naar mijn mening juist voor u interessant kunnen zijn en aansluiten bij het thema van vanavond:


1. de rol van het bedrijfsleven en het belang van een goed ondernemersklimaat in ontwikkelingslanden;
2. kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingshulp.

De rol van het bedrijfsleven
Ontwikkelingssamenwerking vanuit de overheid en het bedrijfsleven, zijn lange tijd gescheiden wereld geweest. Eerlijkheidshalve moet ik wel daarbij zeggen dat de Nederlandse overheid lange tijd zich bepaald niet heeft opgedrongen aan het bedrijfsleven maar de rol van het bedrijfsleven voornamelijk heeft genegeerd. Daaraan liggen in mijn visie twee oorzaken ten grondslag. In de eerste plaats heeft ontwikkelingssamenwerking zich in de eerste decennia vooral gericht op de ontwikkeling van sociale sectoren. Pas veel later is het besef gekomen dat veel meer prioriteit moet worden gegeven aan de mogelijkheden om ontwikkelingslanden in staat te stellen in hun eigen onderhoud te voorzien, zelf zorg te dragen voor economische groei en op die manier niet langer afhankelijk te zijn. Daarvoor is het bevorderen van een goed ondernemersklimaat en de inschakeling van het bedrijfsleven onontbeerlijk.

De tweede oorzaak is het feit dat vanuit ontwikkelingssamenwerking altijd met enig wantrouwen naar het bedrijfsleven is gekeken. Bedrijven zijn nu eenmaal uit op het maken van winst dus dat moet per definitie strijden met de belangen van ontwikkelingslanden. Gelukkig leeft die gedachte niet meer en wordt alom het belang van het bedrijfsleven voor ontwikkelingssamenwerking ingezien. Zelfs PvdA-fractievoorzitter Wouter Bos riep anderhalve week geleden tijdens een grote manifestatie van de Evert Vermeer Stichting op het taboe hierover los te laten. Ik vind dat grote winst, het feit dat Wouter afkomstig is van Shell zal vast ook tot deze koerswijziging hebben bijgedragen.

Want de Nederlandse overheid mag dan lange tijd aarzelend tegenover het bedrijfsleven hebben gestaan, het bedrijfsleven heeft zelf niet stilgezeten en uitgebreid de mogelijkheden voor ondernemen in ontwikkelingslanden verkend en benut. Veel bedrijven zijn actief in ontwikkelingslanden en brengen daar werkgelegenheid en kennis. Een onderzoek onder 115 Nederlandse ondernemingen dat werd gepresenteerd tijdens de conferentie "The role of your business in development" ­ een gezamenlijke conferentie van EZ en OS ­ geeft hierover een aardig beeld. Zo zijn veel bedrijven actief in landbouw en visserij, maar ook in handel en industrie. Veel bedrijven beschouwen omzetvergroting, groeiende markt en nieuwe afzetmarkten als de voornaamste reden om in ontwikkelingslanden te zitten. De omzetbijdrage van de activiteiten in ontwikkelingslanden bedraagt gemiddeld 42% van de totale bedrijfsomzet, voor het MKB lag dit percentage overigens beduidend hoger. Veel bedrijven zijn bovendien al jarenlang actief in ontwikkelingslanden. Naast het "pure" ondernemen zien veel bedrijven ook een taak voor zich weggelegd om ter plekke een bijdrage te leveren. Zo hebben Heineken en Unilever grote aidsprojecten in Afrika. Grote particuliere organisaties zoals NOVIB en ICCO hebben recent ook samenwerking met het bedrijfsleven gezocht omdat ze daarvan het nut inzien.

Wat doet de Nederlandse overheid? Nederland kent al een aantal jaren een bedrijfsleveninstrumentarium met programma's voor opkomende markten, uitzending managers, ORET/MILIEV voor ontwikkelingsrelevante transacties en milieu investeringen en sinds kort ook publiek-private samenwerking. Enige maanden geleden heeft het ministerie een zogenaamde Call uitgestuurd voor PPS op het gebied van landbouw, water, energie, gezondheidszorg en biodiversiteit. Een doorslaand succes, meer dan 390 bedrijven hebben zich gemeld en de Call is dus vergaand overschreden. Tijdens de eerder genoemde conferentie "The role of your business in development" heb ik nog een zestal nieuwe maatregelen aangekondigd, door de heer Kraaijenveld, voorzitter van de metaalwerkgevers, ter plekke "De Zes van Agnes" genoemd. Die maatregelen betroffen: uitbreiding van het programma voor opkomende markten, verruiming van het fonds voor de allerarmste ontwikkelingslanden, uitbreiding van het ORET/MILIEV-programma naar alle 36 partnetlanden van Nederland, opening van een speciaal waterprogramma, stroomlijning van het bedrijfsleveninstrumentarium en een nieuwe fiscale regeling voor "sociaal ethisch beleggen".

Dit is één kant van de zaak, namelijk het bevorderen dat het bedrijfsleven actief wordt in ontwikkelingslanden. Wat minstens zo belangrijk is, is het scheppen van goede randvoorwaarden zodat ondernemingen willen investeren in ontwikkelingslanden en daar succesvol kunnen opereren: een goed ondernemersklimaat. Daar wil de Nederlandse regering de komende jaren veel werk van maken. In alle 36 partnerlanden ­ de landen waarmee Nederland een biliaterale samenwerkingsrelatie heeft afgesloten ­ hebben we in samenwerking met het plaatselijke bedrijfsleven een scan laten uitvoeren om te kijken welke knelpunten er zijn. U moet dan denken aan zaken als een onvolkomen banksysteem, het ontbreken van een kadaster, fiscale regelingen, douanefaciliteiten en goede wet- en regelgeving.

U kunt zich voorstellen dat dit soort zaken in de meeste ontwikkelingslanden nog in de kinderschoenen staat maar het is wel van cruciaal belang om succesvol investeringen te kunnen aantrekken. Op basis van de uitgevoerde scan wordt nu per partnerland een op maat gesneden programnma opgesteld om aan de verbetering van het ondernemersklimaat te gaan werken. Dat hoeft Nederland uiteraard niet in zijn eentje te doen, daarbij werken we ook samen met andere donorlanden. In een aantal landen hebben we al een begin gemaakt. Zo werkt Nederland in Sri Lanka mee aan het opzetten van regionale Kamers van Koophandel, wordt in Macedonië en Ghana een kadaster opgezet en wordt in Tanzania gewerkt aan het opzetten van een banksysteem. U mag zelf u conclusie trekken uiteraard maar ik meen te mogen stellen dat de Nederlandse overheid zich aardig heeft heengezet over de aarzelende houding jegens het bedrijfsleven en ontwikkelingssamenwerking.

Kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingshulp
Zoals ik zoëven al stelde, is resultaatgerichtheid en voorlichting aan het grote publiek over wat we precies met de middelen voor ontwikkelingssamenwerking doen, onderbelicht gebleven. Bij mijn aantreden heb ik me vast voorgenomen werk te gaan maken van de kwaliteit en effectiviteit van de hulp en te rapporteren over de resultaten. Ik heb daarvoor verschillende redenen. In de eerste plaats vind ik het van groot belang dat verantwoord wordt omgesprongen met overheidmiddelen en dat deze zo doelmatig mogelijk worden besteed en dus besteed ik veel aandacht aan de kwaliteit en effectiviteit van de hulp die we geven. In de tweede plaats zie ik het als een noodzakelijk instrument naar het parlement toe om jaarlijks inzicht te geven in de behaalde doelstellingen en resultaten en dus verantwoording af te leggen. In de derde plaats zie ik dit als onontbeerlijk voor het overeind houden van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. Nieuwe generaties groeien op en die slikken niet alles meer voor zoete koek, maar willen resulaten zien.-

Welke maatregelen heb ik in dit verband genomen of ga ik nog nemen? In de eerste plaats wordt voor het eerst op het departement zeer gericht gewerkt aan resultaatmeting, zowel op de ambassades als op het ministerie is een waaredringssysteem ingevoerd. In de tweede plaats zijn we gaan werken met planning, monitoring en evaluatie. Door het stellen van concrete doelen, het meten van resultaten met behulp van indicatoren en met een meerjarig beleidskader ­ ook een volstrekt nieuw fenomeen- kan het departement veel beter sturen op kwaliteit en effectiviteit. Als u in het bedrijfsleven werkzaam bent verbaast u zich wellicht over het feit dat de overheid pas nu dergelijke instrumenten ontwikkelt, maar u kan u verzekeren voor mijn ministerie is dit allemaal tamelijk "revolutionair" en moet men erg aan deze aanpak wennen. Dat neemt niet weg dat het wel broodnodig is.-

Om de kwaliteit te verhogen heb ik verder het aantal landen waarin Nederland actief is drastisch teruggebracht, van 59 naar 36 partnerlanden. We kunnen immers niet alles behappen. Verder heb ik ook zeer gericht gekozen voor vijf thema's; onderwijs, reproductieve gezondheid, HIV/Aids, milieu en water. De rest laten we dus zeer bewust liggen. Ik ben ervan overtuigd dat je beter zeer actief kunt zijn in een beperkt aantal sectoren dan al je inspanningen versnipperen en dus niet effectief zijn. Tenslotte lichten we ook nog een groot aantal organisaties door die van Nederland traditioneel grote financiële bijdragen ontvangen. Zowel de multilaterale organisaties als de UNDP en FAO als de Medefinancieringsorganisaties gaan we toetsen op kealiteit en effectiviteit. In geval van onderprestering zal dat voor de subsidiëring onverbiddelijk gevolgen hebben. We zijn niet alleen streng voor onszelf maar ook voor anderen. De populariteitsprijs win je met een dergelijke opstelling nu niet direct ­ je kunt beter geld komen brengen natuurlijk- maar ik vind dit onvermijdelijk.-

Ik kom aan het slot van mijn betoog. Hopelijk heb ik u kunnen overtuigen van nut en noodzaak van ontwikkelingssamenwerking en u voldoende inzicht verschaft in de nieuwe en andere aanpak die ik heb gekozen. Het is verheugend om te zien dat ook in ontwikkelingslanden zelf het denken niet heeft stilgestaan en men veel meer dan voorheen oog heeft voor kwaliteit en effctiviteit. Zo hebben de 20 landen van de New Partnership for Africa een beoordelingssysteem ontwikkelt om elkaar door te lichten op onderwerpen als corruptiebestrijding etc. Een hoopvolle ontwikkeling die erop duidt dat ontwikkelingslanden bereid zijn verantwoordlijkheid te nemen voor hun eigen ontwikkeling. Het is een goede zaak om daarbij vanuit het Nederlandse ontwikkelingsbeleid een ondersteunende rol te kunnen spelen.

===