LJN-nummer: AO8409 Zaaknr: 03/345 NABW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 7-04-2004
Datum publicatie: 27-04-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: NABW 03/345-PEE
Uitspraak
in het geding tussen
, wonende te , eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 14 november 2002 is door de directeur van Sociale zaken
en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam aan eiser een acceptgiro
toegezonden ter voldoening van de verschuldigde verhaalsbijdrage
ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw).
Eiser heeft verweerder een brief van 26 november 2002 doen toekomen.
De Algemene Beroepscommissie (hierna: de commissie) heeft blijkens
diens advies eisers brief van
26 november 2002 opgevat als een bezwaarschrift gericht tegen de
betaling van een verhaalsbijdrage c.q. een verzoek om kwijtschelding
van de schuld naar aanleiding van een hem toegezonden acceptgiro.
Onder overname van het advies van de commissie heeft verweerder bij
besluit van 14 januari 2003 (verzonden op 20 januari 2003) het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard.
Naar aanleiding van dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft
eiser bij een op 31 januari 2003 gedagtekende, aan de commissie
gerichte brief aangegeven de onderhoudsbijdrage niet te kunnen
betalen. Deze brief is door de rechtbank op 30 januari 2003 ontvangen.
Deze niet ondertekende brief is op 5 februari 2003 aan eiser
teruggezonden onder het bieden van een termijn van vier weken voor het
alsnog ondertekenen van het beroepschrift. Op 19 februari 2003 is de
desbetreffende van een handtekening voorziene brief ontvangen.
Verweerder heeft bij brief van 18 februari 2003 een verweerschrift
ingediend.
Bij uitspraak van 7 mei 2003 heeft de rechtbank bij uitspraak als
bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
Awb) het beroep ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 juni 2003 heeft eiser aangeven bezwaar te maken.
De rechtbank heeft deze brief opgevat als verzetschrift en heeft bij
uitspraak van 25 november 2003 als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb
het verzet gegrond verklaard.
Het onderzoek is gelet hierop voortgezet in de stand waarin het zich
bevond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2004. Eiser
is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.H. Nicolai.
2. Overwegingen
De rechtbank overweegt het volgende met betrekking tot haar
bevoegdheid en de bevoegdheid van verweerder tot het nemen van het
bestreden besluit, waarbij zij aanleiding ziet dit laatste eerst te
beoordelen.
Ingevolge artikel 1:5, eerste lid, van de Awb wordt onder het maken
van bezwaar verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk
voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te
vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 7:1, tweede lid, van de Awb kan tegen de beslissing
op het bezwaar beroep worden ingesteld met toepassing van de
voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het
besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Awb kan geen beroep worden
ingesteld tegen een besluit, genomen op grond van een wettelijk
voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij deze wet behoort.
In de betreffende bijlage onder F is opgenomen hoofdstuk VII van de
Abw.
Ingevolge artikel 93a, eerste lid, van de Abw kunnen burgemeester en
wethouders, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, in afwijking
van artikel 93 besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van
kosten van bijstand voorzover het betreft verschuldigde
verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn,
indien:
a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet
zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking
tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig
besluit niet tot stand zal komen; en
c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste
zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de
schuldeisers van gelijke rang.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, van de Abw wordt - voor zover hier
van belang - het besluit tot verhaal ingevolge dit hoofdstuk, anders
dan met toepassing van artikel 96, door de gemeente aan degene op wie
verhaal wordt gezocht medegedeeld. Daarbij wordt het bedrag of worden
de bedragen genoemd waarvan, alsmede de termijn of termijnen
waarbinnen, betaling wordt verlangd. Ingevolge het tweede lid van dat
artikel besluiten burgemeester en wethouders tot verhaal in rechte
indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de
verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet
tijdig tot betaling daarvan overgaat.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van de Abw worden verzoekschriften
met betrekking tot verhaal in rechte ingevolge dit hoofdstuk, alsmede
verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, worden
ingediend bij de rechtbank. Ingevolge het tweede lid van dat artikel
zijn op de indiening en behandeling van het verzoekschrift, alsmede op
de procedure in hoger beroep, de artikelen 799, tweede lid, en 801 van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige
toepassing.
Bij besluit van 22 augustus 2001 heeft verweerder eiser een
verhaalsbijdrage van f 517,93 per maand opgelegd ingaande 1 juli 2001
in verband met zijn onderhoudsverplichtingen voor zijn ex-echtgenote
en kinderen, welke ex-echtgenote mede ten behoeve van de kinderen een
bijstandsuitkering ontvangt. In dit verband is eiser verzocht de
maandelijkse bijdrage plus een bedrag van f 75,- per maand, in verband
met de ontstane betalingsachterstand, te voldoen. Bij besluit van 4
februari 2002 heeft verweerder de verhaalsbijdrage ingaande 1 december
2001 neerwaarts bijgesteld tot een bedrag van EUR 179,68 per maand. In
dit verband is eiser verzocht de maandelijkse bijdrage plus een bedrag
van EUR 60,- per maand, in verband met de inmiddels opgelopen
betalingsachterstand te voldoen.
De besluiten van 22 augustus 2001 en 4 februari 2002 zijn genomen op
grond van hoofdstuk VII van de Abw en zijn gelet op de bijlage
behorende bij artikel 8:5 van de Awb niet vatbaar voor beroep. De
wetgever heeft er destijds voor gekozen de burgerlijke rechter
competent te verklaren met betrekking tot deze aan het jeugd- en
familierecht verwante beslissingen, die overigens - anders dan de
Beroepscommissie in haar advies aanneemt - wel een publiekrechtelijke
rechtshandeling betreffen.
Eiser heeft kennelijk naar aanleiding van een hem in verband met de
opgelegde lopende verhaalsbijdrage plus achterstand toegezonden
acceptgiro een brief verzonden aan verweerder. Een dergelijke
uitvoeringshandeling is niet op zelfstandig rechtsgevolg gericht en is
derhalve geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
In de aanhef van die brief staat tussen haakjes vermeld bezwaar. De
brief opent echter direct met het verzoek om kwijtschelding van de
schuld. Nu met de voornoemde acceptgiro geen voor beroep vatbaar
besluit van verweerder voorlag, de besluiten die ten grondslag liggen
aan de toezending van die acceptgiro voorts evenmin vatbaar zijn voor
beroep ingevolge de Awb, en tenslotte uit de inhoud van de brief van
eiser geenszins blijkt dat hij bedoeld heeft een bezwaarschrift als
bedoeld in artikel 1:5 van de Awb in te dienen, lag het dan ook
alleszins in de rede dat verweerder die brief had beschouwd als een
verzoek om kwijtschelding van de ingevolge het besluit van 22 augustus
2001 verschuldigde bijdrage alsmede als een verzoek om neerwaartse
bijstelling naar de toekomst van de ingevolge artikel 93 van de Abw
vastgestelde verhaalsbijdrage. Verweerder kon naar het oordeel van de
rechtbank in het gegeven geval geen doorslaggevende betekenis
toekennen aan de tussen haakjes gegeven aanduiding bezwaar. Dit zou
slechts anders zijn indien eiser desverzocht had aangegeven dat hij
zijn brief uitdrukkelijk als bezwaarschrift afgehandeld wenste te
zien. Nu hiervan geen sprake is heeft verweerder eisers brief van 26
november 2002 ten onrechte als bezwaarschrift aangemerkt.
Dit betekent echter niet dat het bestreden besluit zelf ieder
rechtsgevolg ontbeert. Nu verweerder de brief van eiser eenmaal heeft
gekwalificeerd als een bezwaarschrift en daarop een beslissing op
bezwaar heeft genomen is die beslissing ingevolge het bepaalde in
artikel 8:1, eerste lid, in verbinding met artikel 7:1, tweede lid,
van de Awb vatbaar voor beroep. Het rechtsgevolg dat verweerder met
het bestreden besluit in het leven heeft geroepen is de
niet-ontvankelijk verklaring van een als bezwaar opgevatte brief. Die
beslissing ligt aldus ter toetsing voor indien moet worden aangenomen
dat eiser tegen die beslissing beroep heeft willen instellen.
Gegeven het feit dat verweerder met het bestreden besluit een
beslissing op bezwaar heeft genomen en eiser zijn brief gericht aan de
commissie van 31 januari 2003 (tweemaal) naar de rechtbank heeft
verzonden, houdt de rechtbank het ervoor dat eiser beroep heeft willen
instellen tegen het bestreden besluit. De rechtbank is, nu een voor
beroep vatbaar besluit voorligt, aldus bevoegd op het beroep te
beslissen, ook al was verweerder niet bevoegd een beslissing op
bezwaar te nemen nu geen bezwaarschrift voorlag.
De rechtbank zal gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen het
beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Verweerder zal gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen
niet een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het alleszins in de rede
ligt dat verweerder op de brief van eiser van 26 november 2002 alsnog
beslist of al dan niet toepassing gegeven wordt aan artikel 93a Abw en
of die brief aanleiding geeft voor een wijziging van de opgelegde
verhaalsbijdrage. Ten overvloede overweegt de rechtbank voorts dat een
dergelijke beslissing niet vatbaar is voor beroep. Indien verweerder
vasthoudt aan zijn voornoemde verhaalsbeschikkingen en eiser in
gebreke blijft de vastgestelde bijdrage te voldoen ligt het op de weg
van verweerder de burgerlijke rechter te adiëren middels een
verzoekschriftprocedure. Ter zitting is van de zijde van verweerder
aangegeven dat inmiddels verhaal in rechte is verzocht. In die
procedure kan eiser betwisten dat zijn draagkracht toereikend is om de
door verweerder vastgestelde verhaalsbijdrage te voldoen.
De rechtbank is niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de
proceskosten betrekking kan hebben.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiser het door hem betaalde
griffierecht van EUR 29,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C.J. Peeck.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn
voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt
aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.