Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO3547 Zaaknr: 01877/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 23-03-2004
Datum publicatie: 26-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
23 maart 2004
Strafkamer
nr. 01877/03
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
Arnhem van 22 november 2002, nummer 21/000425-02, in de strafzaak
tegen:
, geboren te (Verenigde Staten van
Amerika) op 1973, zonder bekende woon- of
verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 13 december 2001 - de
verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2
tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1.a., 1.b., 3. en 4.
telkens opleverende "valsheid in geschrift" en 5. "opzetheling"
veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr.
M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat
de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen wat betreft de
onder 1 bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging, de dagvaarding
nietig zal verklaren wat betreft de onder 1a en 1b tenlastegelegde
feiten en de zaak wat betreft de strafoplegging zal terugwijzen voor
het vaststellen van de bij de resterende feiten passende straf.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld
in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 27 november 2002 beroep in cassatie
ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst
stempel zijn deze op 11 augustus 2003 ter griffie van de Hoge Raad
binnengekomen. Nu de Hoge Raad de zaak evenwel binnen zestien maanden
na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de
overschrijding van de inzendingstermijn in voldoende mate wordt
gecompenseerd, kan wat betreft de berechting in cassatie in haar
geheel niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke
termijn. Daarom faalt het middel.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu,
in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
23 maart 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 01877/03
Mr Fokkens
Zitting: 10 februari 2004
Conclusie inzake:
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot vier
maanden gevangenisstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaren wegens feiten 1a, 1b, 3 en 4 telkens
opleverend "valsheid in geschrift" en feit 5 "opzetheling".
2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep doen instellen.
3. Namens verdachte heeft mr M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem,
één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is
overschreden. Nadat op 27 november 2002 cassatieberoep was ingesteld,
zijn de stukken op 11 augustus 2003 ingekomen ter griffie van de Hoge
Raad en dat is te laat. Nu de Hoge Raad de zaak naar verwachting
evenwel binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep
afdoet, kan niet worden gesproken van een overschrijding van de
redelijke termijn in de cassatiefase en faalt het middel, vgl. HR 18
november 2003, LJN AM0234, HR 16 december 2003, LJN AN9181 en HR 27
januari 2004, LJN AO1727.
5. Ambtshalve vraag ik aandacht voor volgende.
6. Bij inleidende dagvaarding is onder 1 aan verdachte ten laste
gelegd dat:
"hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 29 oktober 2001 in
de gemeente Apeldoorn meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
Eurocard/Mastercard(s), althans een credit-card(s), - (elk) zijnde een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als
ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat
gebruikmaken (telkens) hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s)
a. een gestolen en/of niet op zijn, verdachtes en/of zijn
mededader(s), naam staande Eurocard/Mastercard, althans een
credit-card, ter betaling van een of meer telefoonkaarten, althans
enig(e) goed(eren) aan een persoon genaamd (werkzaam
in/bij een tankstation gelegen aan de Rijksweg A50) heeft/hebben
aangeboden en/of
b. een gestolen en/of niet op zijn, verdachtes en/of zijn
mededader(s), naam staande Eurocard/Mastercard, althans een
credit-card, ter betaling van een of meer telefoonkaarten, althans
enig(e) goed(eren) aan een persoon genaamd (werkzaam
in/bij een tankstation gelegen aan de ) heeft/hebben
aangeboden
en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat verdachte
en/of zijn mededader(s) een handtekening heeft/hebben gezet op een
sales-slip, althans een (kassa)bon, die moest doorgaan als zijnde de
handtekening van de eigenaar/rechtmatige houder van die (gestolen)
Eurocard/Mastercard, althans die credit-card; art 225 lid 2 Wetboek
van Strafrecht"
7. Ten laste van verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
"hij op meer tijdstippen op 29 oktober 2001 in de gemeente Apeldoorn
meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse een
credit-card - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van
enig feit te dienen - als ware dat geschrift telkens echt en
onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat verdachte
a. een niet op zijn, verdachtes, naam staande credit-card, ter
betaling van een of meer telefoonkaarten, aan een persoon genaamd
(werkzaam in/bij een tankstation gelegen aan de
Rijksweg A50) heeft aangeboden en
b. een niet op zijn, verdachtes, naam staande credit-card, ter
betaling van enige goederen aan een persoon genaamd
(werkzaam in/bij een tankstation gelegen aan de ) heeft
aangeboden
en bestaande die valsheid telkens hierin dat verdachte een
handtekening heeft gezet op een sales-slip, althans een (kassa)bon,
die moest doorgaan als zijnde de handtekening van de
eigenaar/rechtmatige houder van die credit-card"
8. Het Hof heeft het onder 1a en 1b bewezenverklaarde gekwalificeerd
als:
"Valsheid in geschrift."
9. Deze tenlastelegging is onbegrijpelijk nu daarin is opgenomen dat
verdachte gebruik heeft gemaakt van (een) valse of vervalste
credit-card(s) maar daarin tevens is opgenomen dat het twee gestolen
en/of niet op zijn naam staande credit-cards betreft welke weliswaar
niet aan verdachte toebehoren maar daarom niet vals of vervalst zijn.
Volgens de tenlastelegging is de valsheid gelegen in het van een valse
handtekening voorzien van de sales-slips. Dat maakt de credit-cards
echter niet vals. Ook de bewezenverklaring die het Hof heeft
gekwalificeerd als valsheid in geschrift is om die reden
onbegrijpelijk. Tenslotte is de kwalificatie niet juist. Dat verdachte
valsheid in geschrift heeft gepleegd is immers niet ten laste gelegd
en bewezen verklaard.
10. Dit alles mondt uit in de conclusie dat de Hoge Raad de bestreden
uitspraak zal vernietigen voor wat betreft het onder 1
bewezenverklaarde en de strafoplegging, de dagvaarding nietig zal
verklaren voor wat betreft de onder 1a en 1b tenlastegelegde feiten en
de zaak voor wat betreft de strafoplegging zal terugwijzen voor het
vaststellen van de bij de resterende feiten passende straf.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
plv.