Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA Den Haag

Uw brief Ons kenmerk
78-04-SZW ASEA/LIV/2004/39757

Onderwerp Datum
Inkomens Panel Onderzoek van het Centraal 8 juni 2004
Bureau voor Statistiek

Door het CBS is recentelijk berekend dat echtscheidingen voor zowel mannen als vrouwen gepaard gaan met forse financiële effecten. De CBS berekeningen houden echter geen rekening met betalingen van kinderalimentatie. Conform het verzoek van de vaste commissie voor SZW van 3 juni jl treft u mijn reactie op dit artikel aan. Zoals verzocht wordt daarbij ook ingegaan op de uitbetaling van kinderalimentatie en wordt een relatie gelegd met de motie Van der Vlies (nr. 29 200 XV, nr. 67).

De door het CBS gevonden koopkrachteffecten van echtscheiding hebben een aantal oorzaken.

Doordat na echtscheiding de vaste lasten niet langer gedeeld kunnen worden, betekent de overgang van één tweepersoonshuishouden naar twee éénpersoonshuishoudens op zich al een koopkrachtverlies voor beide partners. De koopkrachtwinst door het gaan samenwonen wordt daarmee weer ongedaan gemaakt.

Het koopkrachteffect van echtscheiding wordt daarnaast bepaald door het verschil in persoonlijk inkomen van beide partners. Zolang de partners samenwonen, wordt er door het CBS van uitgegaan dat beide partners evenveel welvaart ontlenen aan het gezamenlijke huishoudensinkomen. Een vrouw zonder eigen inkomen of met een laag inkomen ontleent dus welvaart aan het inkomen van de man. Na de scheiding valt iedere partner terug op het eigen persoonlijke inkomen. Naarmate de man een hoger inkomen heeft dan de vrouw betekent dit voor de vrouw een grotere achteruitgang in koopkracht. Omdat de man zijn inkomen niet meer hoeft te delen betekent dit voor de man een koopkrachtstijging. Wanneer de vrouw een hoger inkomen heeft dan de man, geldt het omgekeerde.

De koopkrachteffecten voor degene met het laagste inkomen (meestal de vrouw) worden uiteraard begrensd door het recht op bijstand wanneer het inkomen beneden het niveau van het sociaal minimum komt.


2

Bij partners met kinderen daalt de koopkracht van de verzorgende ouder door de kosten van de verzorging van de kinderen. Dit koopkrachteffect wordt kleiner wanneer kinderalimentatie wordt betaald. In het CBS onderzoek is geen rekening gehouden met deze kinderalimentatie. Het gevolg hiervan is dat de koopkrachtachteruitgang voor de verzorgende partner daardoor met 5 á 6 procent is overschat. De koopkrachtstijging voor de betalende partner wordt met een zelfde percentage overschat.

Uit het eindrapport van de werkgroep alimentatiebeleid "Het kind centraal, verantwoordelijkheid blijft" (28 795, nr. 1) dat op 10 februari 2003 aan uw Kamer is aangeboden, is gebleken dat het bestaande stelsel er vaak toe leidt dat de verzorgende ouder zelf alle kosten van de verzorging van kinderen moet betalen. Het aantal ooit gescheiden vaders dat kinderalimentatie betaalt voor kinderen jonger dan 18 jaar is in dit rapport berekend op circa 38%.
In het huidige stelsel wordt naar het oordeel van het Kabinet bij het vaststellen van de kinderalimentatie teveel rekening gehouden met de inkomenspositie van de niet- verzorgende ouder en alle verplichtingen die deze is aangegaan. De door het Kabinet voorgestelde nieuwe regeling voor kinderalimentatie is bedoeld om hier verbetering in aan te brengen.

Door de Kamer is naar aanleiding van de koopkrachtdiscussie eind vorig jaar een motie aangenomen welke vraagt om met nadere maatregelen te komen indien de inkomenseffecten voor chronisch zieken, gehandicapten en bepaalde groepen ouderen anders uitkomen dan geraamd, waardoor het beeld niet meer als evenwichtig kan worden gekenmerkt (29 200 XV, nr. 67). Het artikel van het CBS heeft geen relatie met het in deze motie gestelde toetsingskader.

De Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)