Federale regering Belgie
PB-Iedereen aan de slag
(2004-06-08)
Een nota van Guy Verhofstadt en Bart Somers een coherent project voor
meer jobs
Inleiding
Tegen 2010 moet volgens de Lissabondoelstellingen Europa de meest
competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld worden. Die
doelstelling moeten we ook in Vlaanderen en België halen om ook op
langere termijn te kunnen zorgen voor welvaart, tewerkstelling en meer
sociale cohesie.
Hervormingen dringen zich op in elk land van Europa. In België en in
Vlaanderen werden de jongste jaren reeds ingrijpende veranderingen
doorgevoerd, maar die zijn nog onvoldoende. Wij moeten ook na 13 juni
verder de handen uit de mouwen steken en alle aandacht richten op
maatregelen die zuurstof pompen in onze economie, bijkomende jobs
creëren, en ons op die manier in staat stellen onze welvaartstaat, met
een van de beste gezondheidszorgen ter wereld, met een uitstekend
onderwijssysteem en met een hoge levenskwaliteit, op peil te houden.
De afgelopen jaren hebben aangetoond dat België zich vrij goed door de
crisis heeft gewerkt. De groeicijfers van de Nationale Bank (2,3% in
2004 en 2,6% in 2005, goed voor een creatie van 15000 arbeidsplaatsen
in 2004 maar reeds oplopend tot 43000 arbeidsplaatsen in 2005) bieden
bovendien perspectieven.
Met dit document willen wij onze visie geven op wat de volgende jaren
moet gebeuren. We weten dat niet alles wat we voorstellen voor
iedereen leuk in de oren zal klinken. We beseffen dit, maar we kunnen
niet anders. Het gaat er immers niet om wat leuk is, maar wat
noodzakelijk is. Voor ons is het doel de welvaart van iedereen, de
middelen zijn onvermijdelijk meer werk en meer economie. Met andere
woorden: iedereen aan de slag.
Onze welvaart heeft nood aan moedige politiek
In het UNO-klassement van de menselijke ontwikkeling staat ons land
van alle landen ter wereld op de zesde plaats. Hiermee eindigen we
achter Noorwegen, IJsland, Zweden, Nederland en Australië, maar voor
de Verenigde Staten, Canada, Japan, Zwitserland en Denemarken. Het is
vandaag dus in het algemeen goed om te leven in België en Vlaanderen.
We behoren ook tot de meest welvarende landen ter wereld. Ons BBP
stijgt uit boven het gemiddelde van de Europese Unie. Die welvaart
berust in de eerste plaats op een relatief hoge productiviteit. De
grootste bedreiging voor onze welvaart is volgens alle rapporten de
lage werkgelegenheidsgraad. We werken hard maar met te weinig mensen.
België heeft na Zweden en Japan het hoogst aantal 65-plussers. Vandaag
is 17,7% van onze bevolking ouder dan 65 jaar. De mediaanleeftijd is
40 jaar. In Europa is dat 37,7 jaar waarmee ons continent de hoogste
mediaanleeftijd ter wereld telt. In 2050 zal dat 47,7 jaar zijn.
Volgens cijfers van de United Nations Development Programme (UNDP) zal
in 2015 19,5%, in 2030 zelfs 24,3% van onze bevolking ouder zijn dan
65 jaar. Steeds minder schouders zullen dus steeds meer moeten torsen.
Een steeds kleinere bevolkingsgroep zal moeten instaan voor het
betalen van pensioenen, zorg, onderwijs en overheidsdiensten in het
algemeen.
Bij een hoge economische groei schept dit weinig problemen. Een grote
economische bedrijvigheid brengt logischerwijze veel inkomsten op voor
de overheid waarmee zorg in de brede betekenis van het woord
betaalbaar blijft. Maar daar ligt nu net het probleem. De economische
groei in Europa kent een serieuze achterstand ten aanzien van de
groeipolen zoals de Verenigde Staten, China, Japan en India. Dit heeft
op relatief korte termijn ernstige gevolgen voor de toekomstige
productiviteit en tewerkstelling in Europa. Op middellange termijn
maakt deze evolutie onze welvaart onbetaalbaar en de
overheidsfinanciën oncontroleerbaar. Actie voor meer economische groei
is dus vereist.
In zijn rapport van 26 maart 2003 in opdracht van de Europese
Commissie over werk in een uitgebreid Europa, schrijft ook Wim Kok
meermaals dat Europa een stevig tandje zal moeten bijsteken, wil ze
haar tewerkstelling en haar productiviteit op lange termijn opdrijven.
Volgens het rapport van Kok moet Europa hiervoor aan vier voorwaarden
voldoen: het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven verhogen,
meer mensen aantrekken voor de arbeidsmarkt, meer en efficiënter
investeren in menselijk kapitaal en een handboek opstellen om
hervormingen voor een beter bestuur door te voeren.
Ook volgens de Nationale Bank kan de overheid een belangrijke bijdrage
leveren tot meer economische groei en dus meer tewerkstelling door het
creëren van een gunstig ondernemingsklimaat. We citeren de Nationale
Bank:
De overheid dient de vereenvoudiging van de nodige stappen voor het
oprichten van ondernemingen en de vermindering van de administratieve
lasten voort te zetten. Een consolidatie van de overheidsfinanciën zal
de groei op de middellange en lange termijn bevorderen. De vorming van
begrotingsoverschotten op middellange termijn zal de
overheidsfinanciën bovendien voorbereiden om de kosten op te vangen
van de vergrijzing.
Een andere prioriteit betreft de verhoging van de uitgaven voor
onderzoek en ontwikkeling. Met zowat 0,6% bbp in 2002 waren de
overheidsuitgaven hiervoor immers lager dan het EU-gemiddelde.
Om bij te dragen aan het wegwerken van de jobachterstand ten opzichte
van de Europese partners, zijn aanhoudende inspanningen aangewezen om
de arbeidskosten te beheersen. Maatregelen tot lastenverlaging, zoals
die al zijn genomen in de voorbije periode zowel op het vlak van de
sociale bijdragen als van de fiscaliteit kunnen hieraan bijdragen,
mits zij niet zomaar gebruikt worden voor loonsverhoging en ingepast
worden in een begrotingstraject dat de verdere gezondmaking van de
overheidsfinanciën waarborgt. Een verantwoorde loonontwikkeling zelf
moet echter evenzeer een absolute leidraad zijn.
Naast de verlaging van de loonkosten zijn er ook heel wat andere
factoren die het concurrentievermogen kunnen versterken: de
toekomstgerichte aanpassingen in de productiestructuur, de
investeringsinspanningen, de kwaliteit van het ondernemerschap en de
inspanningen voor innovatie die het mogelijk maken om interessante
marktsegmenten met een hoge toegevoegde waarde aan te boren. Al deze
elementen kunnen worden versterkt door een beleid dat gericht is op
een goed functionerende markt, de ontwikkeling van de kenniseconomie
en een ondernemingsvriendelijke cultuur.
De eerste stappen zijn reeds gezet
Het is uiteraard niet voor het eerst dat we deze vaststelling doen. De
Vlaamse en de Federale regering beseffen dit zeer goed en zijn dan ook
reeds gestart met hervormen.
Via de ondertekening van het Pact van Vilvoorde op 22 november 2001
schaarden de Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners zich
gezamenlijk achter de strategische doelstellingen van Lissabon.
Via de ondertekening van het Innovatiepact op 29 maart 2003 maakten de
Vlaamse regering, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de Vlaamse
universiteiten en de grote Vlaamse onderzoeksinstellingen afspraken
over de wijze waarop tegen 2010 de door de EU vastgestelde
doelstelling van 3% van het bruto regionaal product voor innovatie kan
gehaald worden.
Op 9 september 2003 werd binnen VESOC overeengekomen het overleg op
Vlaams niveau te organiseren langs vier sporen: de directe jobcreatie,
het arbeidsmarktbeleid, de bevordering van het ondernemingsklimaat en
het flankerend beleid. Het spoor arbeidsmarktbeleid vormde daarbij het
voorwerp van onmiddellijk overleg met de sociale partners met het oog
op de Nationale Werkgelegenheidsconferentie.
De minister-president stelde in de septemberverklaring van 22
september 2003 dat de Vlaamse regering binnen de beperkte
mogelijkheden van het laatste regeringsjaar met een concreet plan de
concurrentiepositie van onze regio wil versterken, onze ondernemingen
zuurstof geven en jobs creëren. Dit plan, dat kadert in een betere
langetermijnvisie, bestaat uit drie krachtlijnen: (1) de noodzakelijke
verlaging van de lasten; (2) de verbetering van onze mobiliteit en
onze infrastructuur; en (3) de toekomstgerichte klemtoon op het
versterken van de creativiteit via opleiding en vorming, onderzoek en
ontwikkeling, ondernemerschap en initiatief.
De minister-president kondigde tevens voor het najaar 2003 een
Ondernemingsconferentie aan, waar de Vlaamse regering samen met de
Vlaamse sociale partners de verschillende maatregelen om onze
ondernemingen zuurstof te geven, hun innovatiekracht te versterken een
nieuw ondernemingsklimaat te creëren en een duurzame ontwikkeling te
garanderen zal concretiseren. De Ondernemingsconferentie resulteerde
in 72 concrete maatregelen die nu geïmplementeerd worden.
De eerste minister sprak in de State of the Union van de federale
regering van 14 oktober 2003 over de doelstelling van 200.000 nieuwe
jobs tegen 2008. Deze doelstelling, die de lat bewust hoog legt, is
enkel haalbaar bij een afdoende economische groei en voldoende
arbeidsgerichte hervormingen. Daartoe moeten ondernemingen meer
zuurstof krijgen, en moeten op doelgroep gerichte maatregelen voor
werk genomen worden.
Dit zijn de basislijnen die de regeringen hebben gevolgd sinds hun
aantreden. Er is een Ondernemingsconferentie en een Conferentie voor
de Werkgelegenheid opgestart. In de federale programmawet van december
2003 is rond deze twee lijnen een heel pakket aan maatregelen genomen.
Daarna is er op 16 en 17 januari 2004 een tweedaagse ministerraad
georganiseerd in Gembloux met werk en economie als agenda. Voor het
sociale luik ervan werd er op 20 en 21 maart 2004 een tweedaagse
ministerraad in Oostende gehouden. De beslissingen van deze beide
ministerraden zijn in grote mate uitgevoerd, onder andere door een
nieuwe programmawet die op donderdag 10 juni 2004 zou moeten
goedgekeurd worden in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
We mogen dus stellen dat zowel door de Vlaamse als door de federale
regering de voorbije vijf jaar heel wat visie is ontwikkeld en al heel
wat maatregelen zijn genomen op het vlak van werk en economie. Telkens
met het duidelijke doel van het behoud van onze welvaart voor ogen.
Toch staan we nog lang niet aan de kop van Europa.
Daarom beseffen wij, als regeringsleiders, dat er nog veel moet
gebeuren. Er zijn nog veel hervormingen nodig, grondige hervormingen.
Samen met onze partners in de federale regering en, indien de kiezer
ons het mandaat geeft, in de Vlaamse regering, willen wij in het
beleid de noodzakelijke accenten leggen om die uitdagingen aan te
gaan. In dit document tekenen we alvast de ambitieuze krachtlijnen uit
waarrond wij vinden dat er de komende vijf jaar gewerkt moet worden.
Sommige krachtlijnen vergen een langere reflectie- en
voorbereidingstijd, andere kunnen op korte termijn worden aangepakt.
Het is duidelijk dat deze hervormingen, die ook een inspanning vragen
van elk van ons, enkel kunnen worden doorgevoerd indien er een breed
maatschappelijk draagvlak voor bestaat. De overheid moet echter de
moed opbrengen om ook beslissingen te nemen die niet direct op breed
applaus zullen worden onthaald, maar die noodzakelijk zijn om de
generaties na ons te laten delen in de voordelen van onze
welvaartstaat. Alle krachtlijnen hebben hetzelfde doel: welvaart door
werk door economie.
De krachtlijnen voor meer werk
Versterking van een beleid van lastenverlagingen
Een coherent fiscaal beleid tussen de diverse beleidsniveaus
België is een complexe staatsstructuur met diverse beslissingsniveaus:
de federale overheid, de gemeenschappen en gewesten, de provincies en
de gemeenten. In het kader van de autonomie en de responsabilisering
van de verschillende overheidsbesturen, is het aangewezen dat elk
niveau voor de financiering van haar taken van de burger een
financiële bijdrage vraagt. Alleen moeten we erover waken dat hetgeen
op het ene niveau aan vermindering wordt gegeven, niet op een ander
niveau voor een stuk teniet wordt gedaan door verhogingen. Er zouden
afspraken moeten worden gemaakt tussen beleidsniveaus om dit te
vermijden. Daartoe zou een overlegorgaan met vertegenwoordigers van de
bevoegde instanties moeten worden opgericht (van de federale en
regionale ministers van financiën, van de bevoegde provinciale
deputés, en van de vereniging voor steden en gemeenten).
Voortzetting van de verlaging van de personenbelasting
Met betrekking tot de personenbelasting (PB) is het in eerste
instantie belangrijk dat de hervorming van de personenbelasting zoals
die in de wet van 10 augustus 2001 is vastgelegd volledig en correct
wordt uitgevoerd. In 2004 is er een rustpauze voorzien, maar in 2006
zal die belastingverlaging op volle kracht zijn en op jaarbasis meer
dan 4 miljard euro bedragen. Deze substantiële daling van de
personenbelasting betekent niet enkel een vermindering van de lasten
op arbeid maar schaft ook de discriminatie van gehuwden ten opzichte
van samenwonenden af. Samen met de afschaffing van de aanvullende
crisisbelasting en de herindexering van de belastingsschalen, wordt de
personenbelasting in de periode 1999-2006 met niet minder dan 8
miljard euro verminderd. Met deze verlaging wordt de koopkracht van
onze gezinnen substantieel verbeterd, hetgeen bijdraagt tot het
consumentenvertrouwen en op die manier tot de ondersteuning van de
economische groei. In 2004 heeft iedereen die werkt een
koopkrachtstijging met minstens 5 procent, enkel en alleen ten gevolge
van de hervorming van de personenbelasting.
Om werk nog meer te belonen moet er bovendien een korting komen op de
belastingen die werkenden betalen op het dubbel vakantiegeld. Iedereen
die werkt moet op die manier minstens 250 euro extra vakantiegeld
krijgen.
Wat we nog niet hebben gedaan - en wat wel in het regeerakkoord is
vooropgesteld - is overgaan tot een drastische veréénvoudiging van de
personenbelasting. Tal van stukken uit de personenbelasting zijn
vandaag zeer complex en zetten anderzijds weinig zoden aan de dijk.
Als concreet voorbeeld kan de ganse fiscale reglementering rond de
eigen woning worden genoemd. De Ministerraad van Oostende heeft reeds
beslist de aftrek van de hypothecaire lening daarop en van de
levensverzekering die ermee gepaard gaat, te herzien en te
vereenvoudigen. Een ander voorbeeld vormt het ondoorzichtig stuk van
de belastingverminderingen voor vervangingskomsten en het
belastingkrediet voor lage arbeidsinkomsten. Zouden we beide niet
beter vervangen door een verdere verhoging van de belastingvrije som
aan de basis, voor iedereen, zodat mensen met lage inkomsten helemaal
geen personenbelasting meer moeten betalen? Er kunnen ongetwijfeld tal
van voorbeelden worden aangehaald die organisch zijn gegroeid, maar
die veel eenvoudiger kunnen, en veelal op een budgettair neutrale
wijze. Mensen moeten hun belastingbrief kunnen begrijpen, zonder
beroep te moeten doen op een specialist ter zake. Een werkgroep met
technische specialisten, moet de opdracht krijgen, het systeem van de
personenbelasting eens grondig tegen het licht te houden en
voorstellen van vereenvoudiging te doen.
Verdere verlaging van de vennootschapsbelasting tot beneden 30%
Met de wet van 24 december 2002 hebben we de vennootschapsbelasting al
een eerste maal grondig bijgestuurd en het tarief substantieel
verlaagd tot 34% (en tot 24% voor KMOs). Maar de praktijk wijst uit
dat er meer nodig is. De uitbreiding van de Europese Unie verkleint de
afstand tot landen die tarieven hanteren die nog stukken lager liggen.
Als we investeerders, zowel Belgische als buitenlandse, willen
overtuigen, moeten we verder gaan: ons tarief moet beneden de 30%
dalen.
Net als voor de personenbelasting moet er ook voor de
vennootschapsbelasting een grondige denkoefening gebeuren hoe het
eenvoudiger kan. Een hoog tarief nodigt uit tot het zoeken naar
technieken van belastingontwijking en belastingontduiking. Mettertijd
worden er bovendien tal van aftrekposten voorzien, waardoor het
invullen van een aangifte meer en meer begint te lijken op
spitstechnologie. Complexe regels werken fraude in de hand. Eenvoud
vergemakkelijkt controle. Bij deze denkoefening moet alvast rekening
worden gehouden met de investeringscapaciteit van ondernemingen.
Ondernemingen die hun winst herinvesteren en op die manier bijkomende
toegevoegde waarde creëren moeten daartoe gestimuleerd worden. De
belastingvrije reserve moet bijgevolg stelselmatig worden verhoogd.
Lagere sociale lasten
De gemiddelde economische groei in de vier jaren van 2000 tot 2003
bedroeg 1,5% van het BBP. Het is geleden van de periode 1993 tot 1995
dat er nog zon lage economische groei over een periode van meerdere
jaren opgetekend werd. Toch werden er volgens de geconsolideerde
gegevens van het Planbureau in de periode 2000 tot 2003 110.000 extra
jobs gecreëerd terwijl er van 1993 tot 1995 14.000 jobs verloren
gingen. Niet toevallig nam over de periode van 2000 tot 2003 het
totaal aan sociale lastenverlagingen toe van 1,97 miljard euro met
1,96 miljard euro tot een totaal van 3,93 miljard euro. In 2005
bedraagt het totaal aan vandaag reeds in voege gegane en dat jaar op
kruissnelheid komende lastenverlagingen 5,27 miljard euro.
Ondertussen werd er ook werk gemaakt van de vereenvoudiging van de
diverse banenplannen. De beschikbare middelen werden geconcentreerd op
een beperkt aantal doelgroepen. De combinatie van deze hogere en
eenvoudigere lastenverlagingen met een gematigde stijging van de
loonkosten (volgens de Nationale Bank 4,8% over de periode 2003 2004)
zorgt ervoor dat de banengroei opnieuw krachtig zal hernemen bij een
heropleving van de economische groei. Bovendien zal de invoering van
de werkbonus - een lastenverlaging voor werknemers met een bescheiden
loon en die goed is voor 346 miljoen euro in 2005 en 750 miljoen euro
in 2007 alsook de lastenverlaging voor dienstencheques niet alleen
bijkomende jobs creëren maar ook en vooral grote aantallen zwarte jobs
recupereren in het reguliere circuit en dit tegen een bescheiden
kostprijs.
Zodra de budgettaire ruimte het toelaat moet er opnieuw nagedacht
worden over verdere stappen op het pad van de lastenverlagingen. Het
pad dat nu ingeslagen is, een lineaire lastenverlaging van 400 euro
per werknemer per kwartaal via de structurele lastenverlaging,
gecombineerd met een extra lastenverlaging voor doelgroepen van
werknemers met bescheiden lonen, voor oudere werknemers en voor
kenniswerkers met inkomens boven een bepaald plafond via diezelfde
structurele lastenverlaging, moet verder bewandeld worden.
Nu de Europese Commissie de maatregel die de lasten op ploegenarbeid
aanzienlijk verlaagt heeft goedgekeurd, met een structurele kost vanaf
2005 van ongeveer 80 miljoen ¬, moet worden gedacht aan een
uitbreiding ervan. Waar werkgevers nu voor 1% van de loonmassa zijn
vrijgesteld van het doorstorten van de bedrijfsvoorheffing, moet dit
in de toekomst naar 2% gaan. Ploegenarbeid moet ook voor de werknemers
aantrekkelijker gemaakt worden. We moeten het bedrag van forfaitaire
beroepskosten voor arbeiders in ploegensysteem verhogen met 500 euro.
Dit zou een incentive zijn van 250 euro voor de werknemer. Zo
stimuleren we niet alleen industriële onderneming om in ons land te
investeren. We stimuleren ook werknemers om in die industrie te gaan
werken.
Uit diverse studies van het Federaal Planbureau blijkt dat op lange
termijn de sociale lastenverlagingen zichzelf terugverdienen door
hogere werkgelegenheid en hogere groei. Volgens simulaties bekom je
50% terugverdieneffecten na 3 jaar en 75% na 8 jaar. Als we de komende
jaren bijgevolg voortgaan op een politiek van lastenverlagingen,
zullen de terugverdieneffecten maximaal spelen op het ogenblik dat de
gevolgen van de vergrijzing het sterkst zijn. Bovendien moet er verder
worden gewerkt aan een verschuiving van de lasten op arbeid naar
lasten op producten.
Hervorming van de arbeidsmarkt
Eindeloopbaanproblematiek: van brugpensioen tot tijdsparen
De federale regering heeft tijdens het najaar een
eindeloopbaanconferentie gepland die op dit ogenblik in diverse
adviesorganen wordt voorbereid. Zonder op dit uitermate belangrijke
initiatief vooruit te willen lopen, is het toch belangrijk om enkele
punten nader te belichten.
Een heikel punt is ongetwijfeld het brugpensioen. Werkgevers en
werknemers gedragen zich in deze vaak als partners in crime: voor
werkgevers is dit een uitgelezen mogelijkheid om oudere (meestal
duurdere) werknemers te bedanken, maar ook veel werknemers blijken
vaak vragende partij. Naast het feit dat deze doelgroep prioritair
aandacht moet blijven krijgen bij toekomstige lastenverlagingen, moet
ook de arbeidsorganisatie zelf creatiever worden ingevuld. Het oude
levenspatroon van 18 of meer jaren op de schoolbanken, 30 tot 45 jaren
beroepsloopbaan en 20 tot 30 jaren pensioen komt meer en meer onder
druk. Enerzijds omdat we allen steeds langer leven, en gelukkig maar,
maar anderzijds omdat onze levenswijze eindeloos veel complexer is
geworden. En de bestaande arbeidsreglementering geraakt achterhaald.
In theorie groeit er een consensus rond de idee van het tijdsparen
waarbij werknemers meer en meer zelf hun loopbaan kunnen invullen,
rekening houdend met hun private behoeften. Maar dit is niet eenvoudig
in de praktijk om te zetten. In vakbondskringen vreest men de
toenemende individualisering van de arbeidsorganisatie, terwijl
werkgevers opzien tegen de organisatorische uitdagingen ervan. Het
tijdskrediet voor ouderen biedt hier reeds een gedeeltelijk antwoord,
maar creatievere formules zijn noodzakelijk.
Daarnaast is het brugpensioen zelf een belangrijke oorzaak waarom
werkgevers geen ouderen meer aanwerven. Na één jaar werken bij de
nieuwe werkgever heeft de oudere immers voldoende
ondernemingsanciënniteit om een recht op zeven jaar brugpensioen te
openen, waarvoor de werkgever gedurende die zeven jaar én een
aanvullende vergoeding én sociale bijdragen dient te betalen. Dit is
een te zware rem op een nieuwe aanwerving.
Bruggepensioneerden moeten de kans krijgen opnieuw te gaan werken. De
helft van de maandelijkse premie van de vroegere werkgever zou in dat
geval naar de bruggepensioneerde gaan en de andere helft naar de
nieuwe werkgever. De bruggepensioneerde behoudt al zijn rechten
wanneer hij opnieuw werkloos wordt. Dat maakt de aanwerving door een
nieuwe werkgever goedkoper zonder dat de bruggepensioneerde een
bijkomend risico loopt bij eventuele nieuwe werkloosheid.
Voorkomen is echter beter dan genezen. Ouderen moeten méér kansen
krijgen om zich te handhaven in de onderneming waar ze vaak al jaren
voor werken. Wanneer ze het moeilijk krijgen moeten ze het recht
krijgen op vorming en implacement: begeleiding bij het zoeken naar een
andere job binnen de firma. Vanaf een bepaalde leeftijd moet het
bovendien mogelijk zijn dat de werkgever een lichtere functie aan een
oudere werknemer mag aanbieden zonder dat hij daarmee, zoals dat
vandaag het geval is, de arbeidsovereenkomst met de werknemer
verbreekt.
Er bestaan andere creatieve formules waarmee vermeden kan worden dat
ouderen ontslagen worden. Oudere werknemers moeten de kans krijgen om
in dienst te blijven bij de onderneming waar ze werken en
tegelijkertijd hun expertise ter beschikking te stellen aan andere
ondernemingen en organisaties die dan de moederorganisatie betalen
voor de geleverde diensten.
Vandaag hebben 45-plussers recht op een outplacement ter waarde van
1.800 EUR bij een ontslag. Zon outplacement verhoogt op spectaculaire
wijze de kansen op een nieuwe job. Toch blijkt uit de praktijk dat er
nauwelijks gebruik gemaakt wordt van deze mogelijkheid. Het overgrote
deel van de werknemers verkiest veelal om dit recht af te kopen in
ruil voor een hogere ontslagvergoeding. De mogelijkheden van
outplacement moeten verder worden gepromoot zodat er effectief gebruik
van wordt gemaakt.
Er moeten ook meer kansen op de arbeidsmarkt komen voor +50 jarigen.
De overheid moet daarbij trouwens het goede voorbeeld geven. De
sociale partners moeten in het najaar afspraken maken over een reële
invulling van het verbod op leeftijdsdiscriminatie bij aanwervingen.
Dit moet ook kunnen zonder dat er naast de startbanenverplichting één
of andere ouderenbanenverplichting komt.
Tot slot moeten werknemers gestimuleerd worden om langer te blijven
werken. Dit kan door een pensioenbonus toe te kennen door de laatste
vijf jaar voor de officiële pensioenleeftijd te laten meetellen als
1,25 jaar bij de berekening van het pensioen.
Moderne arbeidsorganisatie
Werkgevers spreken vaak en veel over de nood aan een grotere
flexibiliteit. Dit wil zeggen dat werkgevers zouden wensen dat zij hun
mensen kunnen vragen te werken wanneer er werk is. Dit lijkt heel
normaal, maar in de praktijk is dat niet zo eenvoudig. De wetgeving
staat maar in beperkte mate toe dat er buiten de algemene normale uren
(38 uur per week) wordt gewerkt. Uit sociale bekommernis heeft de
overheid grenzen getrokken waar maar zeer moeilijk van kan worden
afgeweken. Die sociale bescherming is uiteraard terecht, maar ze mag
niet betekenen dat we ons daardoor op termijn in de eigen voet
schieten. Het debat over arbeidsflexibiliteit wordt bovendien te
eenzijdig gevoerd. Werkgevers willen meer flexibiliteit onder de vorm
van ploegenarbeid of arbeid tijdens rustperiodes (nacht- of
weekendarbeid) of willen piekmomenten kunnen opvangen. Maar ook
werknemers wensen vaak arbeidstijden die beter aangepast zijn aan hun
gezinsleven (o.a. schooluren) of om files te vermijden of een centje
bij te verdienen& Velen zouden tijdens bepaalde periodes in hun leven
meer willen werken en tijdens andere minder. Het vergt zowel van de
werkgevers als van de werknemers een grote dosis goede wil en
creativiteit om deze vragen te verzoenen. De overheid van haar kant
moet in haar regelgevend kader deze verzoening ondersteunen en
mogelijk maken.
Het principiële verbod op overuren is achterhaald. Vandaag kunnen
overuren enkel in geval van uitzonderingssituaties zoals een
buitengewone vermeerdering van werk, bij een dreigend ongeval of bij
dringende arbeid aan machines, andere dan normale onderhoudswerken.
Deze reglementering is tot stand gekomen in een periode dat men ervan
uitging dat er extra jobs gecreëerd zouden kunnen worden door overuren
maximaal in te perken en door het werk over zoveel mogelijk werklozen
te verdelen. Bovendien is de kostprijs van overuren te hoog. Het is
normaal dat werknemers een toeslag krijgen voor overwerk, ploegen- en
nachtarbeid of voor week-end werk. Het ongemak dat veroorzaakt wordt
door flexibel werken dient immers vergoed te worden. Deze toeslagen
worden echter marginaal belast, bovendien zijn de volledige
werkgevers- en werknemersbijdragen verschuldigd. Dit maakt flexibel
werken niet alleen duur, maar ook relatief onaantrekkelijk voor de
betrokken werknemers. Dit is niet goed, noch voor de economische
dynamiek, noch voor de werkgelegenheid. Betaalbare flexibiliteit zorgt
immers niet alleen voor méér flexibele jobs, maar ook voor meer
reguliere werkgelegenheid: bedrijven die bijkomende bestellingen of
extra projecten aankunnen, bedrijven die seizoens- of weergebonden
pieken kunnen opvangen, zijn economisch succesvol en zien hun
werknemersbestand gestaag groeien. Daarom moet de recente maatregel
ten gunste van ploegenarbeid verder uitgebreid worden (cfr. Supra).
Hiermee verbonden is de daggrens die de vierdagenweek onmogelijk
maakt. In de meeste bedrijven geldt een 38-urenweek.. De maximale
arbeidsduur per dag bedraagt 8 uur en bij uitzondering 9 uur. Langer
werken kan niet, tenzij via overuren die voor de werkgever een pak
duurder zijn. In veel bedrijven zijn werknemers vragende partij om in
plaats van vijf dagen 7,6 uur te werken, over te schakelen op vier
dagen van 9,5 uur. Dit vergt wel van de werkgevers een grotere
inspanning om hun werklast beter te organiseren, maar ook op dit vlak
kunnen er ongetwijfeld tussen werkgevers en werknemers creatieve
oplossingen worden gevonden.
De economische werkloosheid is voor de arbeiders één van de
belangrijkste, zoniet het belangrijkste flexibiliteitsinstrument. Dit
instrument is enig in Europa en een belangrijke factor in het
aantrekken van buitenlandse investeringen.
Dit instrument moet ook ter beschikking komen van werkgevers die
bedienden tewerkstellen. Meteen groeien de statuten van arbeider en
bediende meer naar mekaar toe. Misbruiken kunnen tegengegaan worden
door een redelijk maximum op het aantal dagen tijdelijke werkloosheid
te plaatsen. Wordt dit maximum overschreden dan wordt de prijs van
bijkomende dagen economische werkloosheid verhoogd door de invoering
van een specifieke bijdrage (zoals recent gebeurd is in de bouwsector
en zoals gepland is in de sector van de dienstencheques).
Annualisering van de arbeidsduur kan in principe vandaag al.
Werknemersorganisaties, die hier hun goedkeuring moeten geven aan de
wijziging van de CAO of het arbeidsreglement, staan hier bijzonder
weigerachtig tegenover, aangezien het de individualisering van het
arbeidsregime stimuleert. Toch moet dit onder bepaalde omstandigheden
mogelijk kunnen zijn. Het systeem laat toe dat het personeel werkt als
er werk is. Daartegenover staan dan extra vrije dagen of rustige
periodes. Heel wat werknemers zouden maar al te graag in zon systeem
stappen. Maar opnieuw vergt het een inspanning van zowel werkgevers
als werknemers.
Er moet ook een grotere rol kunnen worden gespeeld door de
interimsector. Interim wordt te vaak bestempeld als onvolwaardige
tewerkstelling. De uitzendkantoren helpen tegenwoordig jaarlijks bijna
200.000 werknemers aan een vaste job waarvan 70.000 werklozen. Hun rol
moet bijgevolg worden versterkt. Dit kan door drie verboden op te
heffen:
1. Het verbod op individuele beroepsopleidingen via een uitzendjob: de
VDAB helpt jaarlijks 10.000 werklozen aan een training on the job via
een individuele beroepsopleiding (IBO). De uitzendsector moet een
factor beter kunnen doen gezien hij er vandaag al in slaagt om
jaarlijks 70.000 werklozen aan de slag te helpen.
2. Het verbod op een contract van onbepaalde duur: uitzendkrachten
moeten een uitzendloopbaan kunnen opbouwen. Wie niet altijd voor
dezelfde baas wil werken, moet toch vast werk en een vast inkomen
kunnen krijgen via een uitzendcontract. Vandaag krijgen
uitzendkrachten soms geen hypothecaire lening omdat ze geen vast werk
hebben. Bovendien kunnen uitzendkrachten zonder contract van
onbepaalde duur niet genieten van anciënniteitsverhogingen.
3. Het verbod op interims in de verhuissector: uitzendwerk is het
beste instrument in de strijd tegen het zwartwerk. Daarom werd recent
het verbod op uitzendwerk opgeheven in de bouwsector, in de
seizoensarbeid in de horeca en in de land- en tuinbouw. De sector
groeit ook uit tot de belangrijkste speler in het circuit van de
dienstencheques.
Ook in de verhuissector, de laatste sector waarin interimwerk verboden
is, moet het verbod opgeheven worden
Een grotere flexibiliteit mag uiteraard niet ten koste gaan van de
sociale bescherming. In de praktijk blijkt het echter steeds
moeilijker om de heterogene realiteit van de economische processen en
de diversiteit in de noden van werkgevers en werknemers nog te vatten
in de op een eerder homogene en lineaire leest geschoeide
arbeidswetgeving. De mooiste illustratie hiervan is de opeenvolging
van herstel- en programmawetten (meer dan 1.000 wetswijzigingen in een
kleine 10.000 artikels die op hun beurt meer dan 300 keer gewijzigd
zijn (zonder de errata te tellen)) sinds de eerste olieschok in 1973,
het startschot van een aantal schokken op de arbeidsmarkt. Dit leidt
tot pogingen om te ontsnappen aan de letter en soms ook aan de geest
van de wet. De overheid moet het geweer van schouder veranderen. Onze
wetten spreken vaak een verbod uit, waarop dan allerlei ingewikkelde
uitzonderingsbepalingen worden afgekondigd, zoals in het geval van de
overuren of het maximum aantal werkuren per dag. Dit moet veranderen.
De recente afspraken in de bouwsector zijn een mooi voorbeeld van hoe
het kan. Op die manier wordt bovendien het zwartwerk efficiënt
aangepakt. Wij roepen bijgevolg werkgevers en werknemers op om, naar
het voorbeeld van de bouwsector, meer rekening te houden met de
specifieke situatie van een sector of een bedrijf.
De overheid moet dergelijke creatieve oplossingen mogelijk maken en
stimuleren.
Toegang tot en mobiliteit op de arbeidsmarkt
De stap van de schoolbanken naar de arbeidsmarkt is voor veel jongeren
een ware mijlpaal. De kloof moet worden verkleind.
Er wordt veel gesproken over de relatie tussen de professionele wereld
en het onderwijs. Ondanks lovenswaardige initiatieven blijkt toch dat
tal van zogenaamde knelpuntberoepen geen invulling krijgen, ondanks
een (vrij) hoge jeugdwerkloosheid. Het watervalsysteem, waarbij
jongeren, vaak op aandringen van de ouders, starten in het ASO, maar
na verloop van tijd overstappen naar het TSO (en soms nog later naar
het BSO), is nog altijd niet gestopt. Nog te vaak wordt ASO gezien als
de standaardrichting en het TSO als mogelijk vangnet. In het algemeen
moet er een permanente aandacht gaan naar de jobopportuniteiten die
een opleiding oplevert. Het is de taak van de overheid om de mensen
voldoende te sensibiliseren. De formules van deeltijds leren deeltijds
werken moeten worden aangemoedigd. Op die manier kan vaak worden
verhinderd dat jongeren gedemotiveerd geraken op de schoolbanken. Bij
het uittekenen van deze formules, moet de overheid zich laten
inspireren door de succesvolle formule van de middenstandsleerlingen,
die jaarlijks 40.000 deelnemende jongeren telt. Studies wijzen uit dat
deze jongeren betere kansen hebben op de arbeidsmarkt dan
afgestudeerde universitairen. Een belangrijk verschil tussen deze
formule en andere weinig succesvolle formules, is dat de jongeren een
leerovereenkomst en vergoeding ontvangen in plaats van een
arbeidsovereenkomst, maar vooral dat de ouders het recht behouden op
kinderbijslag. De Vlaamse regering moet bovendien snel werk maken van
de verdere uitvoering van haar voornemen om ervaring en
competentieportfolios in aanmerking te nemen voor de verwerving van
beroepstitels.
Mobiliteit wordt vooral afgeremd door het verschil in statuut tussen
de stelsels van arbeiders, bedienden en zelfstandigen. De overheid
moet bij het nemen van maatregelen steeds het uitgangspunt van een
toenemende harmonisering tussen de stelsels voor ogen houden. Een
nivellering van de stelsels moet echter geleidelijk en niet enkel
opwaarts gebeuren. De sociale partners zouden op het einde van het
jaar bij de nieuwe onderhandelingen voor het interprofessioneel
akkoord een harmonisatietraject moeten uitwerken.
Tot slot moet er bijzondere aandacht gaan naar de inschakeling in het
arbeidsproces van alle bevolkingsgroepen.
De overheid moet inzake mobiliteit en toegang tot de arbeidsmarkt een
voorbeeldfunctie vervullen. De huidige aanpak van de federale regering
op basis van zeer concrete projecten (bv. personeel van Belgacom voor
de uitrol van de elektronische identiteitskaart) creëert de
voedingsbodem voor een algemeen mobiliteitsbeleid. Ook in haar
aanwervingspolitiek moet de overheid bijzondere aandacht hebben voor
de groepen van de bevolking die op dit ogenblik nog altijd
ondervertegenwoordigd zijn.
Activering
De overheid heeft reeds belangrijke stappen gezet in de activering van
werklozen. Hiertoe werden belangrijke afspraken gemaakt tussen de
federale regering en de gewestregeringen. De volgende Vlaamse regering
moet de begeleiding van werklozen als prioritair beschouwen. Voor 2004
werd alvast een budget van 33 miljoen ¬ uitgetrokken.
Langdurig werklozen hebben veelal nood aan een individueel
begeleidingstraject op maat. Vandaar dat de Vlaamse regering opteert
voor een samenwerking tussen de VDAB, die instaat voor de
trajectbepaling en bewaking, en private firmas, die de eigenlijke
begeleiding voor hun rekening nemen. Werklozen hebben recht op de
beste begeleiding en opleiding die er op de markt te krijgen is.
Tegenover het recht opleiding en begeleiding staat de plicht van elke
werkzoekende om ernstige en volgehouden inspanningen te leveren, niet
alleen om een nieuwe job te vinden, maar ook om zijn kwalificaties en
zijn kansen op de arbeidsmarkt stelselmatig te verbeteren. Wie niet
werkzoekend is, in de letterlijke betekenis van het woord, zal niet
langer recht hebben op werkloosheidsuitkeringen. Een goede
samenwerking tussen de federale RVA en de regionale
arbeidsbemiddelingsagentschappen is uiteraard noodzakelijk voor de
efficiëntie van het systeem.
Versterken van ondernemerschap
Sensibiliseren
Ondernemerschap wordt nog altijd te vaak in een negatief daglicht
gesteld. Zonder ondernemerschap is er echter geen welvaartscreatie.
Reeds in het onderwijs moeten jongeren hiervan bewust worden. Tal van
projecten zoals Bizidee en mini-ondernemingen trachten hieraan te
verhelpen.
Er moet echter in het reguliere leerpakket meer aandacht aan
ondernemerschap worden geschonken, zoals in de angelsaksische
traditie, waar via inventieve opdrachten de ondernemingszin en
creativiteit van leerlingen wordt aangescherpt. Dit zijn immers
eigenschappen die niet enkel voor zelfstandigen belangrijk zijn, maar
waar ook in onze moderne arbeidsorganisatie steeds meer vraag naar is.
Het is meer dan wenselijk tussen de onderwijswereld en het
bedrijfsleven een permanent overlegforum Taskforce
Onderwijs-Onderneming op te richten, onder impuls van de Vlaamse
ministers van onderwijs en economie. Dit moet pro-actief kunnen
anticiperen op nieuwe tendensen die de afstemming van het Vlaamse
onderwijsbeleid op het bedrijfsleven bevorderen.
Een volwaardig sociaal statuut
Ondernemen is risico nemen. Een ondernemer weet bijgevolg dat hij niet
dezelfde sociale bescherming kan genieten dan een werknemer. Toch
neemt dit niet weg dat de kloof tussen het werknemers- en het
zelfstandigenstatuut kleiner moet worden.
De programmawet die deze week wordt goedgekeurd in het parlement bevat
een jaarlijkse verhoging van het minimumpensioen met gemiddeld 30 ¬
per maand. De eerste verhoging gaat in op 1 september van dit jaar. De
volgende drie jaren komt er telkens 30 ¬ bij. Dit betekent dat op vier
jaren tijd het pensioen maandelijks met 120 ¬ zal zijn gestegen. De
kloof met het werknemerspensioen wordt meer dan gehalveerd. De uitbouw
van een eerste pijler bis moet op termijn het pensioen van de
zelfstandigen op het niveau van de werknemers brengen.
De tegenstelling tussen kleine en grote risicos is achterhaald. De
federale regering zal in overleg met de middenstandsorganisaties de
incorporatie van de kleine risicos uitwerken, net als een verhoging
van de invaliditeitsuitkering.
Beschikbaarheid van risicokapitaal
De Vlaamse regering steunt via de vzw Business Angels Network de
zoektocht naar risicokapitaal. Daarnaast heeft de Vlaamse regering
"ARKimedes" opgericht, een systeem dat op structurele wijze
risicokapitaal wil activeren naar Vlaamse starters en KMO's (Kleine en
Middelgrote Ondernemingen) toe. Daartoe trekt het ARKimedes-Fonds
middelen aan vanuit het publiek. Voor investeringen in starters en
KMO's krijgen deelnemende burgers in ruil voor hun bijdrage tot het
fonds recht op een belastingvermindering ten bedrage van 35% van hun
inbreng, gespreid over 4 jaar, bovenop het normale rendement dat
verwacht wordt van het ARKimedes-Fonds. Verwacht wordt dat deze
regeling in de komende jaren zal leiden tot meer dan 1.000 nieuwe
starters en KMOs.
De regeling biedt aan professionele risicokapitaalverschaffers de
mogelijkheid om bovenop elke euro eigen middelen die zij investeren in
een Vlaamse starter of KMO, een bijkomende euro te investeren vanuit
een ARKimedes-fonds. Het ontwerp-decreet werd reeds goedgekeurd. Het
advies van de Europese Commissie was gunstig, het is enkel wachten op
het advies van de Raad van State op het uitvoeringsbesluit.
Risicokapitaal blijft echter een nijpend probleem. Er moeten bijgevolg
bijkomende steunmaatregelen worden getroffen: een wachtuitkering of
werkloosheidsuitkering zou moeten kunnen worden omgezet in kapitaal.
Dit stimuleert jongeren en werklozen om een eigen zaak op te starten.
Herkansing
Tot slot moet er een aanpassing komen van de faillissementswet door de
mogelijkheid van het schuldloos faillissement te voorzien. Een
ondernemer die failliet gaat moet van het stigma van de mislukking
kunnen worden verlost en, zonder achtervolgd te worden door de feiten
van het verleden, een nieuwe zaak kunnen opstarten. Rekening houdend
met de impact hiervan op de kredietwaardigheid van ondernemingen, moet
verschoonbaarheid toch ook mogelijk zijn voor rechtspersonen.
Versterken waar we goed in zijn: kennis en innovatie
De voornaamste doelstelling van Lissabon is van Europa de meest
competitieve kenniseconomie van de wereld maken. Als we dat willen
bereiken hebben we geen andere keuze dan te investeren in kennis en
innovatie. Maar ook nog een andere reden benadrukt die keuze voor ons
land. Willen we economische activiteit duurzaam verankeren in ons
land, dan moeten we ervoor zorgen dat we ons comparatief voordeel
versterken. Gezien hooggeschoolde krachten onze sterkte uitmaken, is
kenniscreatie daartoe het middel. Financiële verankering is een
illusie, verankeren door kennis is mogelijk maar dan moeten we ook de
kennis zelf verankeren.
Beter doen dan het gevraagde
Vlaanderen heeft er resoluut voor gekozen om zo snel mogelijk de
Europese 3%-norm te halen. Vlaanderen zit nu reeds bij de koplopers.
Vlaanderen besteedt 2,68 % van zijn Bruto Regionaal Product aan
Onderzoek & Ontwikkeling. Dit percentage is sterk gestegen terwijl het
bij de andere Europese landen stagneerde of zelfs achteruit ging.
Dit wordt gekoppeld aan een beleid dat administratieve vereenvoudiging
vooropstelt. Het aantal programmas werd drastisch gereduceerd en voor
het bedrijfsleven werd alles samengebracht binnen het Instituut voor
de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT),
dat het unieke loket werd. Voor de KMOs werden de 5 bestaande
programmas in 1999 samengevoegd in één KMO-programma beheerd door het
IWT. Dat administratieve vereenvoudiging werkt, blijkt uit het succes
daarvan: het aantal KMOs dat beroep deed op IWT-steun verdrievoudigde.
Ook federaal werd onder meer in Gembloux de nadruk gelegd op onderzoek
en ontwikkeling. 76 wetenschappelijke instellingen betalen nu minder
belastingen op het loon van hun onderzoekers. Dit wordt vanaf 1
januari 2005 uitgebreid naar alle ondernemingen die met die
instellingen samenwerken. Er zijn ook maatregelen genomen om nieuwe
technologie, zoals clean technologie, naar ons land aan te trekken.
Vlaanderen heeft werk gemaakt van de realisatie van een aantal
excellentiepolen om het hoofd te bieden aan een aantal
sectorspecifieke besognes:
- Vlaams Instituut voor Logistiek
- Flanders Mechatronics (machinebouw)
- Flanders Drive ((toeleverancies) in de automobielsector)
- Geo-Informatiepunt
De Vlaamse overheid heeft er zich in het Vlaamse Innovatiepact
bovendien toe geëngageerd om jaarlijks de inspanning voor O&O op te
trekken met 60 miljoen euro. Om de inspanning te versnellen werd dit
bedrag in 2004 opgetrokken tot 90 miljoen euro. Dit Innovatiepact is
op zich reeds een uniek initiatief. De overheid heeft er zich, samen
met het bedrijfsleven en de onderzoeksinstellingen, toe verbonden om
de 3%-norm te halen en in het Innovatiepact werd de weg uitgetekend
die daarvoor zal gevolgd worden.
De overwinning van ideeën
Onderzoekers in een bedrijf of aan onderzoeksinstellingen met goede
ideeën moeten daarvoor beloond worden. Onderzoeksterreinen waarin wij
nu uitblinken of morgen zullen uitblinken, zijn immers onze
sterktepunten. De bedoeling moet zijn om een schema uit te werken
waarbij nagegaan wordt op welke terreinen Vlaanderen excellentie kan
aanbieden zowel voor basisonderzoek, toegepast onderzoek als naar de
industriële mogelijkheden toe. Op die sterktepunten moeten we onze
focus richten. Wij willen voor deze investeringen van onderzoek en
ontwikkeling 100 miljoen euro extra budget uittrekken. Het slim
investeren van deze middelen, zal er niet alleen toe leiden dat
Vlaanderen de 3%-norm als één van de eerste in Europa zal halen, maar
ook dat de kenniseconomie in ons land op een duurzame wijze
gegarandeerd is.
Infrastructuur en logistiek: het skelet van onze economie
Zonder goede wegen, openbaar vervoer, postbedeling en telecommunicatie
kan een economie onmogelijk functioneren. Het is dus essentieel dat we
de hervormingen die gaande zijn verder zetten voor een degelijke
infrastructuur en logistiek. We moeten er immers voor zorgen dat deze
ook na de liberalisering van de markt competitief blijven en een
uitstekende dienstverlening blijven garanderen.
Energie
Op federaal niveau hebben we reeds heel wat acties ondernomen om de
druk op de elektriciteitsprijs voor de bedrijven en de gezinnen te
drukken.
De liberalisering van de elektriciteitsmarkt is niet mislukt, ze is
gewoon niet af. Daartoe moeten er nieuwe spelers op de markt van de
elektriciteitsproductie echte concurrentie brengen. Het bouwen van
nieuwe en milieuvriendelijke productie-eenheden moet aangemoedigd
worden en er moet in deze een wisselwerking ontstaan met de gewesten
daar deze bevoegd zijn voor het afleveren van een bouwvergunning voor
deze installaties. Daarnaast moeten de interconnectoren (vooral op de
zuidgrens) geoptimaliseerd worden, moet een elektriciteitsbeurs
georganiseerd worden en moet de capaciteit van de veiling (VPP)
opgedreven worden. De federale regering moet hiervan een absolute
prioriteit maken.
Voor de bedrijven voeren we de degressiviteit in. Dit betekent dat
bedrijven worden ingedeeld in verschillende schijven naargelang hun
verbruik. Naargelang de hoogte van de schijf moeten zij minder
federale heffing betalen. Op regionaal niveau moeten we eenzelfde
systeem van degressiviteit uitwerken op de heffingen die door de
Vlaamse overheid geheven worden op de elektriciteitsprijs.
Spoorwegen
Mobiliteit is een cruciale schakel in onze economie. De toename in
mobiliteit moet vooral worden opgevangen door het openbaar vervoer. De
hervorming van de NMBS zit op schema. Er zijn ook een aantal
bijkomende beslissingen genomen om goederenvervoer en het gecombineerd
personenvervoer aan te moedigen. De uitdaging voor de toekomst zal er
vooral in bestaan om Brussel nog beter bereikbaar te maken door de
uitbouw van het GEN, de diabolo, de afstemming trein/tram/bus te
optimaliseren, en meer parkeergelegenheid te voorzien bij de stations
om de trein meer bereikbaar te maken voor iedereen.
Telecommunicatie
De telecom is een van de belangrijkste schakels van onze toekomstige
economie. De openstelling van de telecommarkt heeft geleid tot een
spectaculaire verbetering van de dienstverlening. Ons land staat aan
de Europese top inzake breedbandpenetratie en dat moet zo blijven.
Iedereen moet de mogelijkheid krijgen om goedkoop op internet
aangesloten te worden. Zo kan bijvoorbeeld telewerk aangemoedigd
worden. Via internet kan ook de relatie van de overheid met de burger
drastisch veranderen. Zo is er al e-governement, tax-on-web,
e-health,&Deze toepassingen maken de overheid meer bereikbaar en
verlichten de papierberg aanzienlijk. Aangezien telecommunicatie een
cruciaal hulpmiddel is en enkel maar in belang zal toenemen, moet de
overheid ervoor zorgen dat iedereen toegang ertoe heeft.
Post
De Post staat voor een bijzonder grote uitdaging. Tachtig procent van
de opbrengsten van de Post bestaat immers uit sterk bedreigde
activiteiten door de forse toename van electronische substituten. De
Post heeft nood aan strategische partners, die haar doorheen dit
hervormingsproces gidsen. Hiertoe wordt een studie voorbereid.
Luchtvaart
De federale regering heeft zich ertoe geëngageerd om DHL in België te
houden. Tegen september moet een akkoord tussen DHL, BIAC en de
diverse overheden ter zake worden afgesproken. Aan het betrokken
bedrijf moet bovendien rechtszekerheid op lange termijn worden
geboden. Dit dossier is ook van strategisch belang voor de verdere
ontwikkeling van BIAC, de luchthavenuitbater.
Havens en Waterwegen
Onze havens genereren veel welvaart en zorgen ervoor dat Vlaanderen
het logistieke knooppunt van Europa blijft. De Vlaamse regering zal
volgende vrijdag twee belangrijke dossiers goedkeuren: één voor de
haven van Antwerpen (Deurganckdok) en één voor de haven van Gent
(financiering project Provag). De afwerking van het Deurganckdok is
prioritair om van Antwerpen de grootste containerhaven van Europa te
maken.
Een van de oplossingen van ons fileprobleem is het stimuleren van de
binnenvaart. Op die manier kan veel vracht van onze autowegen gehaald
worden. Het is ook een milieuvriendelijke oplossing. Daarom moeten de
inspanningen om de binnenvaart te promoten en om de infrastructuur
ervan te verbeteren en te moderniseren, voortgezet worden. Om een vlot
verkeer alsook de veiligheid te verbeteren, zou de Vlaamse overheid
ook de verkeersreglementering over de waterwegen moeten kunnen
controleren.
Groene ruimte en ondernemen
Economische groei en ontwikkeling zijn van groot belang. Een gezonde
economie zorgt voor koopkracht, werkzekerheid en welvaart. Echter,
economische groei mag niet ten koste gaan van het milieu. Ook de
generaties die na ons komen moeten kunnen genieten van de weldaden van
een open ruimte en een proper milieu. Iedereen kent de weldaden van
een wandeling in de natuur en de bossen. De economische ontwikkeling
moet gebeuren met respect voor de ecologie en mag er niet ten koste
van gaan. Ecologie, economie en landbouw moeten hand in hand gaan.
Werkbaar regelgevend kader (cfr. Infra)
De omzetting van Europese richtlijnen moet correct verlopen, maar mag
geen verstrenging inhouden. De Europese verplichtingen moeten op tijd
in Belgische/Vlaamse reglementering worden omgezet. Door consequent de
reglementering integraal om te zetten niet meer maar ook niet minder
willen wij de nodige rechtszekerheid aan de sectoren bieden. Dit moet
een gezond ondernemersklimaat en rechtszekerheid bieden.
Bij de voorbereiding van regelgeving moeten de milieuvoorwaarden die
aan een bedrijf worden opgelegd rekening houden met de Best
Beschikbare Technieken (de zgn. BBT) en de financiële haalbaarheid.
Investeringen en onderzoek in milieuvriendelijke technieken moeten
verder worden gestimuleerd, onder meer via fiscale weg naar het
voorbeeld van de invulling van Kyotoplan. Voor Kyoto moeten alle
beschikbare beleidsinstrumenten ten volle kunnen worden gebruikt.
Bedrijven moeten een pact kunnen sluiten met de overheid dat bepaalt
hoe de bedrijven aan de milieunormen kunnen voldoen. Bedrijven bepalen
zelf de manier hoe zij deze normen wensen te bereiken en waarbij de
overheid rekening houdt met de specificiteit van het bedrijf. Hierbij
moet de overheid ook rekening worden houden met de financiële
haalbaarheid, de Best Beschikbare Technieken en de kosten/baten.
Landbouw als eerstelijnszorg van de natuur
Landbouwers staan mede in voor de eerstelijnszorg van de natuur. Onze
landbouw, zeker na de uitbreiding van Europa, zal verder moeten
evolueren. Daartoe heeft de Vlaamse regering de voorbije legislatuur
een flankerend beleid uitgedokterd. Volgende maatregelen zien wij als
noodzakelijk om een aan onze leefwereld aangepaste Vlaamse
landbouwsector verder kansen te geven.
Landbouwers die op gebied van milieu, dierenwelzijn,
plattelandsbeheer, natuurbeheer, verder willen gaan dan de wettelijke
verplichtingen en die dus concreet inspelen op een maatschappelijke
vraag moeten daarvoor een faire vergoeding kunnen krijgen.
Landbouwers die wensen te investeren in het verkorten van de
voedselketen en zo consument en producent weer dichter bij elkaar
brengen zullen ook kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming,
afkomstig uit de tweede pijler van het GLB (gemeenschappelijk
landbouwbeleid)
De productie van groene energie kan een win-win situatie opleveren
voor landbouw én leefmilieu. De Vlaamse regering wil middelen
vrijmaken om de haalbaarheid van groene energie op basis van
landbouwgrondstoffen en dierlijke mest ernstig te onderzoeken en roept
ook de privésector (elektriciteitsmaatschappijen) op de mogelijkheden
van samenwerking met de landbouwsector grondig te onderzoeken. Dit
moet het mestverwerkingsbeleid stimuleren
Ruimtelijk beleid en vrijheid
Het kan niet ontkend worden dat de ruimtelijke ordening in Vlaanderen
een complex gegeven is. Door het inspelen op elkaar van zowel Europese
als Vlaamse regelgeving, hebben de burgers de indruk dat zij wat hun
eigendom betreft, zwaar worden betutteld. Daarbij komt dat de
regelgeving door de administratie soms op zeer rigide manier wordt
toegepast, waarbij niet altijd rekening wordt gehouden met de
inspanningen die bedrijven en burgers zelf willen doen om een gezond
milieu en een leefbare ruimte na te streven. Er is nood aan een
dynamisch, op ontwikkeling en realisatie gericht ruimtelijk beleid dat
ruimte geeft aan de behoeften van de huidige generatie zonder de
kansen en mogelijkheden van de toekomstige generaties te hypothekeren.
De Vlaamse overheid is echter slechts één van de spelers in het veld.
Dit uitgangspunt erkent de groeiende behoefte aan gedifferentieerd
maatwerk en de nood aan interactieve, ontwikkelingsgerichte
planvorming met betrokkenheid van alle bij een bepaald gebied
belanghebbende partijen. Enkel zo worden problemen effectief aangepakt
en worden kansen benut. Dit vergt ook deregulering en minder
bureaucratie in een volgehouden traject van drastische vermindering
van het aantal wetten, reglementen en regels.
Er is nood aan een doelgericht grondbeleid, met meer opportuniteiten
en verantwoordelijkheden voor de markt zonder concurrentievervalsing
tussen verschillende actoren, waarbij de overheid zich vooral dient te
concentreren op haar dienende functie en prioritair aandacht dient te
besteden aan de werkelijke doelgroep en waar private en publieke
initiatiefnemers op voet van gelijkheid worden behandeld en zelf
kunnen beslissen om samen publiek-private samenwerkingsprojecten te
realiseren. Op basis van deze uitgangspunten kan een Vlaams
grondbeleidsplan worden uitgewerkt.
Er dient een duidelijke en uniforme regeling inzake voorkooprechten te
worden vastgesteld, met als fundamentele uitgangspunten dat plannen
die gekoppeld zijn aan een voorkooprecht op perceelsniveau worden
afgebakend en via één loket digitaal te raadplegen zijn op het
internet, dat zij de noodzaak van een voorkooprecht uitdrukkelijk
motiveren, dat zij een zo groot mogelijke transparantie garanderen
(openbaar onderzoek, bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en
betekend aan elke eigenaar in de aan het voorkooprecht onderhevige
perimeter) en dat voorzien wordt in passende sancties indien de
overheid na uitoefening van het voorkooprecht verder niets meer
onderneemt.
Grondbeleid of het inzetten van instrumenten voor grondbeleid zijn
immers onlosmakelijk verbonden met de bevoegdheden inzake ruimtelijke
ordening. Doelstelling moet zijn om de bestemmingen feitelijk te
realiseren en de daarbij horende financiële aspecten goed en eerlijk
te regelen. Vrijwillige samenwerking zal steeds de voorkeur hebben.
Wij menen dat voluit verder moet gegaan worden in het vergemakkelijken
van het verwerven van een eigen woning. Dit is de beste sociale
waarborg voor de oude dag. De Vlaamse regering verlaagde de
registratierechten reeds tot 10% (5% voor het klein beschrijf). Gezien
de positieve invloed die deze maatregel heeft gehad op de woningmarkt
en de inkomsten voor de overheid, zal de overheid daarom een extra
inspanning leveren voor het verlagen van de registratierechten tot
minstens het Europese gemiddelde (6%). Lage registratierechten
bevorderen tevens de mobiliteit.
De Europese Commissie heeft een voorstel klaar waardoor de BTW op
nieuwbouw kan verlaagd worden tot 6%. Indien na evaluatie blijkt dat
deze maatregel een gelijkaardige stimulans betekent voor de bouwmarkt
en de inkomsten voor de overheid als de verlaging van de
registratierechten, dient ook op dit vlak een verlaging te worden
doorgevoerd.
De huidige planschadevergoeding die vandaag slechts kan verkregen
worden via een rechterlijke procedure moet bovendien sneller kunnen
afgehandeld worden via een loutere administratieve uitbetaling zonder
beroep op de rechter.
Ten slotte dienen de eigenaars vergoed te worden voor de minwaarde die
hun onroerend goed heeft geleden ingevolge sectorale beperkingen of
bouwverboden en niet enkel ingevolge planologische
bestemmingswijzigingen. De huidige vergoedingssystemen in de
verschillende sectoren zijn immers uiteenlopend geregeld, hetgeen de
rechtszekerheid niet ten goede komt. Er dienen, zo nodig,
planologische compensaties voorzien te worden indien de bestaande
bestemmingsplannen ingevolge sectorale plannen worden gewijzigd.
Meer kwaliteit door minder regels
Het is vandaag in heel Europa moeilijk om nieuwe jobs te creëren. Eén
van de voornaamste redenen voor de Europese groeiachterstand is de
overdaad aan regels en reglementen. Zowel de Europese Unie, als elk
van de lidstaten zelf zijn wereldkampioen in het uitvaardigen van
regels. Duizenden wetten, besluiten, richtlijnen en verordeningen
worden jaarlijks met de beste bedoelingen opgesteld, maar verstikken
helaas stilaan onze economie en brengen bedrijven in ademnood. Minder
economische groei en meer werkloosheid zijn het gevolg.
Een test voor alle toekomstige wetgeving
We hebben reeds het voorstel gedaan om op Europees vlak een nieuwe
test in te voeren waarbij elk ontwerp van Europese maatregel moet
voldoen aan drie criteria: het mag geen jobs kosten, het mag de
koopkracht niet aantasten en het mag niet leiden tot meer bureaucratie
en administratieve overlast. Om de economische competitiviteit in ons
land op te krikken, moeten we vanaf september 2004 dezelfde test ook
op onze eigen wetten en decreten toepassen.
Een screening van alle huidige wetgeving en administratie
Zowel op Vlaams als op federaal niveau zijn reeds ernstige
inspanningen gebeurd inzake administratieve vereenvoudiging. Federaal
is hiervoor een staatssecretaris aangesteld, in Vlaanderen is een
Kenniscel Wetsmatiging opgericht. In onderlinge samenwerking is zo het
eensluidend verklaard afschrift afgeschaft, werd de bouw en
milieuvergunning geïntegreerd en zijn de aanvragen voor
innovatiesteun, studietoelagen, bouwvergunning vereenvoudigd. Het
meldpunt Kafka.be registreert dagelijks heel wat onnuttige regels en
papieren, waarvan verschillende vereenvoudigingsvoorstellen door de
ministerraad werden goedgekeurd.
Er zijn nog heel wat concrete vereenvoudigingen die we de komende
jaren willen doorvoeren. Zo moeten de fiscale zegels en takszegels
afgeschaft worden. Vergunningen moeten via de Kruispuntbank ook
elektronisch bezorgd worden. Ook op het Europees vlak moeten
subsidieaanvragen eenvoudiger worden.
Maar naast concrete vereenvoudigingen moeten we ook fundamenteel onze
wetgeving aan een grondige screening onderwerpen. Daartoe willen we de
Coördinatiecommissie van de Raad van State verruimen. Deze commissie
moet zorgen voor een uniform begrippenkader en een eenvoudige
rechtstaal en moet aangeven welke wetten voorbijgestreefd zijn of een
evaluatie nodig hebben. Bovendien zou wetgeving sowieso na 10 jaar
invoering verplicht geëvalueerd moeten worden. Tot slot moeten we
durven kijken in hoeverre regels en verboden kunnen omgezet worden in
stimulansen en aanmoedigingen.
Gezonde overheidsfinanciën
Budgettair kader 2004-2007
De regering heeft voor de periode 2003-2007 een strak budgettair kader
uitgetekend. Doestelling is een evenwicht op de begroting in 2003 en
2004 en ook in 2005 en 2006 om te komen tot een klein surplus in 2007.
Financieel wordt dus een zorgzame koers gevaren, zonder de economie te
verstikken.
Resultaat: België scoort beter dan de buren. En, dit zowel inzake
begroting als inzake groei. Ondanks de moeilijke internationale
omgeving heeft België in 2003 een overschot op de begroting in procent
van het BBP van 0.2% tegenover een deficit van 3.9% bij de buurlanden,
Duitsland, Frankrijk en Nederland. Sinds 2002 groeit de economie in
België beduidend sneller dan bij de buren. Voor de periode 2002-2005
wordt door de Europese Commissie een positief groeidifferentieel van
België tegenover zijn buren vastgesteld van +0.6%.
Binnen het strikt budgettair kader heeft deze regering ruimte voorzien
om creatief te investeren in de toekomst van een solidair België.
Daarbij wordt in uitvoering van het regeerakkoord bijzondere aandacht
besteed aan de gezondheidszorg, de veiligheid, de modernisering van de
overheidsbedrijven, de vermindering van de lasten op arbeid en de
integrale uitvoering van de hervorming van de personenbelasting, die
in 2006 op kruissnelheid komt. Deze prioriteiten zijn budgettair
haalbaar door een strikte beheersing van de uitgaven en de inkomsten
van de Federale Overheid en de Sociale Zekerheid. Daarnaast leveren
ook de gemeenschappen en gewesten een belangrijke bijdrage tot het
algemeen evenwicht van de overheid. De uitgaven blijven binnen het
haalbare omdat de forse inspanningen ten gunste van de gezondheidszorg
(groei uitgaven:+4.5%), de modernisering van de overheidsbedrijven en
van de veiligheid, gecompenseerd worden door een strikte beheersing
van de andere primaire uitgaven van de federale overheid (primaire
uitgaven in totaliteit gemiddeld over de periode 2004-2007: +2.23%) en
van de niet-gezondheidsuitgaven binnen de Sociale Zekerheid (amper +1%
reëel voor pensioenen, werkloosheid, invaliditeit e.a.). De inkomsten
van de overheid, op de hervorming van de personenbelasting en de
lastenverlaging voor de bedrijven na, houden gelijke tred met de
evolutie van de welvaart (BBP). Dit alles zorgt ervoor de schuld van
de overheid daalt van meer dan 100% in 2003 naar minder dan 90%
(vermoedelijk 86%) tegen eind 2007. Vlaanderen levert bij dit alles
een uitermate belangrijke bijdrage. De Vlaamse overheid heeft de
afgelopen legislatuur de schuld gehalveerd, haar verplichting inzake
het stabiliteitspact rigoureus nagekomen en de meerinkomsten die ze
genoot besteed aan lastenverlagingen en bijzondere inspanningen in de
zorg, het onderwijs en het infrastructureel weefsel.
De begroting 2005 en 2006 zal een aantal structurele ombuigingen in
het beleid moeten realiseren. Activering van werklozen, creatie van
jobs en een vernieuwde kijk op de problematiek van de eindeloopbaan
zullen zowel meer mensen aan het werk helpen als de sociale zekerheid
financieel gezond houden. Maar niet alle activeringsmaatregelen vergen
geld. Belangrijk voor de toekomst is een vernieuwende regelgeving die
creativiteit ondersteunt en inactiviteit tegengaat.
Budgettair beleid op lange termijn
De regering heeft voor de periode 2004-2007 belangrijke financiële
marges vrijgemaakt om aan de dringendste maatschappelijke uitdagingen
het hoofd te bieden en de groei van de werkgelegenheid te bevorderen.
Dit betekent niet dat op middellange termijn dezelfde uitgavendynamiek
moet en kan worden aangehouden. Een trager groeiritme van de primaire
uitgaven is nodig om de ruimte te creëren voor de permanente nood aan
een verdere verlaging van de lasten op arbeid en ondernemingschap en
voor de creatie van een reserve om de toekomstige kosten van de
vergrijzing op te vangen zonder sociale afbraak.
Volgens de Studiecommissie voor de vergrijzing blijft de toename van
de budgettaire kost van de vergrijzing beperkt tot 0% in 2015 om
nadien toe te nemen tot +3.4% van het BBP in 2030. Hoe kan deze kost
van de vergrijzing, die op 3.4% van het BBP wordt geraamd, worden
opgevangen? Twee grote assen tekenen zich af:
1 Een strikt budgettair beleid met een stijgend primair saldo.
Doelstelling is de overschotten op de begroting geleidelijk op te
trekken van +0.3% in 2007 naar +2.7% in 2015. Daardoor creëert men een
ruimte van 2.4% van het BBP om vanaf 2015 de stijgende uitgaven voor
de vergrijzing op te vangen.
Dit vergt echter geen 100% besparingen. Door dit budgettair pad daalt
de schuldgraad van 89% eind 2006 naar 56% eind 2014. Een daling van de
schuldratio met 33 procentpunt levert met een impliciete rentevoet van
4.4% een winst op van 1.45% van het BBP ten gevolge van lagere
uitgaven voor intrestlasten. Deze winst mag niet worden uitgegeven
maar moet integraal worden omgezet in surplussen. Daarnaast moet ook
het primair saldo van 2007 tot 2015 toenemen met +0.95% van het BBP
(van 3.9% in 2007 naar 4.9% in 2015).
2 Een activerend arbeidsmarktbeleid. Volgens de Vergrijzingcommissie
staat een actief arbeidsmarktbeleid, dat uitgaat van een verhoging van
de activiteitsgraad die overeenstemt met de toename van de
brugpensioenen in het scenario van de Studiecommissie en van een
daling van de structurele werkloosheid met ongeveer 20%, borg voor 165
000 nieuwe arbeidsplaatsen. Het zorgt tevens voor een daling van de
budgettaire kost van de uitgaven voor de vergrijzing met 0.9
procentpunt. De studiecommissie heeft niet berekend wat de
terugverdieneffecten inzake inkomsten zijn van een soortgelijk
activeringbeleid.
Beleidsprioriteiten op langere termijn
Een voorzichtig budgettair beleid betekent niet dat er geen ruimte
meer is voor een sociale overheid en een overheid ten dienste van de
werkgelegenheid.
Kanselarij van de Eerste Minister
Persdienst
Wetstraat 16
1000 Brussel
Copyright Presscenter.org | Legal |
info@presscenter.org