Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO8390 Zaaknr: 00414/04 W
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 8-06-2004
Datum publicatie: 8-06-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
8 juni 2004
Strafkamer
nr. 00414/04 W
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te
Alkmaar van 5 januari 2004 omtrent een verzoek van het Koninkrijk
Denemarken tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke
beslissing tegen:
, geboren te op
1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in Het
Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de
beslissing van The City Court te Graasten (Denemarken) van 26 mei
2003, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf
van zeven jaren en zes maanden. De Rechtbank heeft verlof verleend tot
tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde beslissing en de
veroordeelde daartoe ter zake van de in die beslissing vermelde feiten
een gevangenisstraf opgelegd van 67 maanden en vijftien dagen. Voorts
heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke de veroordeelde in
Denemarken ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het
oog op de overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet
overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid is
beroofd geweest, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering
zal worden gebracht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr.
T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de
bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar de
Rechtbank te Amsterdam opdat opnieuw in de straf wordt voorzien.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een straf heeft opgelegd die
niet voldoet aan het daaromtrent in de Wet overdracht
tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) en het toepasselijke verdrag
voorgeschrevene, althans die strafoplegging niet naar behoren heeft
gemotiveerd.
3.2. De Rechtbank heeft met betrekking tot de door haar opgelegde
straf overwogen:
"Bij de beslissing over de straf die aan dient te
worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door:
4.1. De aard van het feit en de omstandigheden waaronder het is
begaan, zoals deze zijn vastgesteld door The City Court te Graasten
(Denemarken) van 26 mei 2003.
4.2. De persoon van , een en ander zoals de rechtbank
is gebleken uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder
het over uitgebrachte voorlichtingsrapport van 5
december 2003, van de Reclassering Nederland, alsmede uit het
verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat een
onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de soort, de duur en de vorm van die straf heeft
zij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren in Denemarken van 1
kilogram cocaïne en 10.221 xtc-pillen.
De ernst van dit feit zal mede beoordeeld dienen te worden naar de
normen die daarvoor gelden in het land waar het delict is gepleegd.
In Denemarken geldt de invoer van verdovende middelen als de
onderhavige als een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Ook naar
Nederlands recht is het invoeren van een dergelijke hoeveelheid
verdovende middelen een ernstig feit.
De door de Deense rechter opgelegde straf is aanmerkelijk hoger dan de
door de Nederlandse rechter voor soortgelijke delicten opgelegde
straffen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om, rekening houdend
met de ernstige inbreuk op de Deense rechtsorde, een gevangenisstraf
op te leggen van een duur die dezelfde daadwerkelijke
vrijheidsbeneming met zich brengt als wanneer de genoemde beslissing
van 26 mei 2003 door een Nederlandse rechterlijke instantie zou zijn
genomen, rekening houdend enerzijds met de ernstige inbreuk op de
Deense rechtsorde, anderzijds met de in Denemarken toegepaste regeling
van voorwaardelijke invrijheidstelling."
3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een vonnis van het City Court te Graasten (Denemarken) van 26 mei
2003, dat in de Nederlandse vertaling zakelijk weergegeven onder meer
inhoudt dat de veroordeelde tot zeven jaar en zes maanden
gevangenisstraf is veroordeeld en dat hij zich gedurende de rest van
zijn leven niet meer in Denemarken mag bevinden;
(ii) een brief van het Ministerie van Justitie van Denemarken van 29
augustus 2003 die in de Nederlandse vertaling onder meer inhoudt:
" zal derhalve zijn volledige straf hebben uitgezeten
op 10 juli 2010 en zoals gebruikelijk kan hij verwachten dat hij
voorwaardelijk wordt vrijgelaten nadat hij tweederde van de
toebedeelde gevangenisstraf heeft uitgezeten.
Die veroordeelden, die gedurende de rest van hun leven niet meer in
het land mogen terugkeren, worden gewoonlijk voorwaardelijk
vrijgelaten nadat de helft van de gevangenisstraf is uitgezeten."
3.4. Het te dezen toepasselijke art. 31, eerste lid, WOTS dient aldus
te worden verstaan, dat de rechter, bij het opleggen van de straf of
maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is
gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of de
omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door
een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen
geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de
omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader,
zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te
houden met internationale gevoeligheden (vgl. HR 21 december 1993, NJ
1995, 199).
3.5. De motivering van de straf, die blijft binnen de grenzen die art.
11, eerste lid aanhef en onder d, van het toepasselijke Verdrag inzake
de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74) stelt, voldoet
aan deze in art. 31, eerste lid, WOTS gestelde eisen. Blijkens de door
haar opgelegde straf en de hiervoor weergegeven motivering daarvan
heeft de Rechtbank immers, uitgaande van de door de Deense rechter
opgelegde straf, in de Nederlandse regeling met betrekking tot de
vervroegde invrijheidstelling reden gezien om een straf op te leggen
van een kortere duur dan door de Deense rechter was opgelegd, doch
overigens in de aard van het feit, dat naar zij heeft overwogen ook
naar Nederlandse maatstaven als ernstig moet worden aangemerkt, de
omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de
veroordeelde aanleiding gevonden om niet verder van de door die
rechter opgelegde straf af te wijken dan zij heeft gedaan.
Kennelijk heeft de Rechtbank met haar verwijzing enerzijds naar het
feit dat de door de Deense rechter opgelegde straf aanmerkelijk hoger
is dan de door de Nederlandse rechter voor soortgelijke delicten
opgelegde straffen en anderzijds naar de in Denemarken toegepaste
regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, tot uitdrukking
willen brengen dat de verschillen in strafoplegging vooral samenhangen
met een uiteenlopende regeling van vervroegde of voorwaardelijke
invrijheidstelling indien de veroordeelde tevens een verbod is
opgelegd om in Denemarken te verblijven. Aldus komt het oordeel van de
Rechtbank daarop neer dat aan de veroordeelde een straf dient te
worden opgelegd die voor wat betreft de feitelijk te ondergane
vrijheidsbeneming overeenkomt met de duur van de detentie die de
veroordeelde, aan wie een verblijfsontzegging in Denemarken was
opgelegd, aldaar in het voor hem gunstigste geval zou hebben moeten
ondergaan.
Bedoelde motivering, aldus verstaan, geeft geen blijk van een onjuiste
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn
van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 juni
2004.
*** Conclusie ***
Nr. 00414/04 W
Mr Jörg
Zitting 20 april 2004
Conclusie inzake:
1. De rechtbank te Alkmaar heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging
in Nederland van de beslissing van The City Court te Graasten
(Denemarken) van 26 mei 2003, waarbij de veroordeelde is veroordeeld
tot een gevangenisstraf van zeven jaren en zes maanden, en wel voor de
duur van zevenenzestig maanden en vijftien dagen.
2. Namens verzoeker heeft mr T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage,
bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt onder verwijzing naar HR 21 december 1993, NJ
1995, 199 m.nt. AHJS dat de rechtbank bij de omzetting van de door de
Deense rechtbank opgelegde straf art. 31 WOTS en art. 11 VOGP heeft
geschonden, althans dat de strafmaatoverweging niet consistent is,
innerlijk tegenstrijdig en daardoor onbegrijpelijk.
4. De officier van justitie heeft met betrekking tot de door de
WOTS-rechter op te leggen straf overwogen dat aan de veroordeelde een
straf diende te worden opgelegd waardoor de veroordeelde geen dag
langer, maar ook geen dag korter in Nederlandse detentie zou moeten
verblijven dan hij in Denemarken in detentie had moeten verblijven.
5. Uit de door de Deense autoriteiten verstrekte informatie volgt dat
een veroordeelde aan wie voorgoed de toegang tot Denemarken is
ontzegd, na ommekomst van de helft van de aan hem opgelegde straf
voorwaardelijk wordt vrijgelaten. In het onderhavige geval is door de
Deense rechtbank bepaald dat verzoeker zich gedurende de rest van zijn
leven niet meer in Denemarken mag bevinden. Rekening houdend met de
Nederlandse regeling van vervroegde invrijheidstelling betekent dit,
aldus de officier van justitie, dat om op precies dezelfde effectieve
straftijd uit te komen, de veroordeelde een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf van zevenenzestig maanden en vijftien dagen dient te
worden opgelegd.
6. De verdediging heeft blijkens de pleitnotities een veel lagere
straf bepleit.
7. De rechtbank heeft de veroordeelde conform de conclusie van het OM
een gevangenisstraf opgelegd van zevenenzestig maanden en vijftien
dagen. De rechtbank heeft hierbij onder meer het volgende overwogen:
"Bij de bepaling van de soort, de duur en de vorm van die straf heeft
zij in het bijzonder het volgende laten meewegen.
heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren in
Denemarken van een kilogram cocaïne en 10.221 xtc-pillen.
De ernst van dit feit zal mede beoordeeld dienen te worden naar de
normen die daarvoor gelden in het land waar het delict is gepleegd.
In Denemarken geldt de invoer van verdovende middelen als de
onderhavige als een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Ook naar
Nederlands recht is het invoeren van een dergelijke hoeveelheid
verdovende middelen een ernstig feit.
De door de Deense rechter opgelegde straf is aanmerkelijk hoger dan de
door de Nederlandse rechter voor soortgelijke delicten opgelegde
straffen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om, rekening houdend
met de ernstige inbreuk op de Deense rechtsorde, een gevangenisstraf
op te leggen van een duur die dezelfde daadwerkelijke
vrijheidsbeneming met zich brengt als wanneer de genoemde beslissing
van 26 mei 2003 door een Nederlandse rechterlijke instantie zou zijn
genomen, rekening houdend enerzijds met de ernstige inbreuk op de
Deense rechtsorde, anderzijds met de in Denemarken toegepaste regeling
van voorwaardelijke invrijheidstelling."
8. De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 21 december 1993, NJ
1995, 199:
"dat art. 31, eerste lid, WOTS aldus moet worden verstaan, dat de
rechter, bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het
overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het
buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of omvang daarvan te
overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of
maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt
te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder
het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij
die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale
gevoeligheden."
9. De Nederlandse strafomzettingsrechter dient dus tussen de Scylla
van internationale gevoeligheden en de Charybdis van nationale
verworvenheden door te varen. Dat deed de rechtbank echter niet: zij
koerste enkel op Scylla en is daar mijns inziens dan ook op de rotsen
gelopen. Door zich geheel te oriënteren op de straftijd die verzoeker
in Denemarken nog effectief zou dienen uit te zitten is zij tekort
geschoten in haar taak een straf op te leggen waarin ook de
Nederlandse maatstaven en opvattingen over een delict als het
onderhavige doorklinken. Zulks houdt niet in dat de opnieuw bepaalde
straf niet geheel gelijk aan de buitenlandse straf kan zijn, maar dan
zal de rechter moeten beargumenteren waarom - in een geval waarin de
Nederlandse maatstaven en opvattingen meebrengen dat voor een bepaald
delict een lagere straf pleegt te worden opgelegd - de bijzonderheden
van het geval geen lagere straf toelaten. De officier van justitie
heeft verzoeker daartoe nog wel het een en ander voor de voeten
geworpen, maar daarvan keert (terecht) in het vonnis niets terug. Ook
overigens ontbreekt in het vonnis echter een argumentatie waarom de
Nederlandse straf precies gelijk moet zijn aan de buitenlandse straf.
De rechtbank heeft art. 31, eerste lid, WOTS geschonden.
10. Naar zijn bedoeling gelezen, is het middel terecht voorgesteld.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak
en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Amsterdam opdat
opnieuw in de straf wordt voorzien.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG