Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO8326 Zaaknr: 02328/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 8-06-2004
Datum publicatie: 8-06-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
8 juni 2004
Strafkamer
nr. 02328/03
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 29 april 2003, nummer 20/000168-02, in de
strafzaak tegen:
, geboren te op 1975,
wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de
bewijsvoering, de strafoplegging en de strafmotivering - bevestigd een
bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te
Roermond van 12 juli 2001, waarbij de verdachte is veroordeeld ter
zake van 1 primair "medeplegen van het zich in het openbaar mondeling
en bij geschrift en afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over
een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst en/of
levensovertuiging", 2 primair "medeplegen van het in het openbaar
mondeling en bij geschrift en afbeelding aanzetten tot haat en
discriminatie van mensen wegens hun ras", 3. "medeplegen van
opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift
gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het
opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" en 4. "medeplegen van
het houden van en deelnemen aan een betoging waarvoor de vereiste
kennisgeving niet is gedaan". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld
ten aanzien van feiten 1 primair, 2 primair en 3 tot vier weken
gevangenisstraf, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd
van twee jaren en ten aanzien van feit 4 tot een geldboete van
driehonderd euro, subsidiair zes dagen hechtenis, waarvan EUR 150,--,
subsidiair drie dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van
twee jaren.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a,
tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J.
Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de
bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft
de beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de
strafoplegging en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te
Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden
berecht en afgedaan, met verwerping van het hoger beroep voor het
overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81
RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording
van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat uit de gebezigde
bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte en/of zijn
mededaders hebben aangezet tot gewelddadig optreden tegen persoon of
goed van mensen, te weten asielzoekers, althans dat het onder 2
bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als het aanzetten tot
gewelddadig optreden tegen asielzoekers als bedoeld in art. 137d Sr.
4.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 26 augustus 2000 in de gemeente Echt, tezamen en in vereniging
met anderen in het openbaar, op de openbare weg De Graaf, mondeling en
bij geschrift en bij afbeelding heeft aangezet tot haat tegen en
discriminatie van mensen, te weten asielzoekers en gewelddadig
optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten asielzoekers,
wegens hun ras, door
- het roepen van de leuze: "Auslander raus" en
- het uitdelen en verspreiden van pamfletten met de koptekst:
"Asielzoekersstop Nu!", waarvan een exemplaar aan de dagvaarding is
gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast en als hiervan deel
uitmakend dient te worden beschouwd en alleen door
- voor een camera van de televisiezender L1 en in een
televisie-uitzending de uitlatingen te doen: "We zijn hier voor het
nationale verzet om een klein beetje te proberen om Nederland weer een
beetje zuiver te maken in plaats van alle allochtonen die momenteel in
de randstad zitten. Als we het hebben over allochtonen dan heb ik het
over ruim 50 procent alle randsteden. Wij vinden dat dat niet behoort
in Nederland. Wij vinden dat dat niet behoort in ons ras."
4.3. De daaraan gegeven kwalificatie luidt:
"medeplegen van het in het openbaar mondeling en bij geschrift en
afbeelding aanzetten tot haat en discriminatie van mensen wegens hun
ras."
4.4. In aanmerking genomen de kwalificatie van het onder 2
bewezenverklaarde feit, heeft het Hof kennelijk bij vergissing het
vonnis van de Rechtbank ook bevestigd voorzover de bewezenverklaring
onder 2 overeenkomstig de tenlastelegging mede inhoudt: "en
gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten
asielzoekers". De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering
van die misslag, waardoor aan het middel in zoverre de feitelijke
grondslag komt te ontvallen.
4.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit
behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in
zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel klaagt dat het onder 3 bewezenverklaarde niet uit de
gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
5.2. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 26 augustus 2000 in de gemeente Echt, tezamen en in vereniging
met anderen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering,
krachtens artikel 2 Politiewet gedaan door P.H.A. van der Vorst,
inspecteur van politie, die was belast met en bevoegd verklaard tot
het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door met dat opzet,
nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd te stoppen met
demonstreren, geen gevolg te geven aan die vordering."
5.3. De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen
dat, zoals is bewezenverklaard, P.H.A. van der Vorst, inspecteur van
politie, die was belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en
onderzoeken van strafbare feiten, van verdachte had gevorderd te
stoppen met demonstreren en evenmin dat verdachte aan zo'n vordering
opzettelijk niet heeft voldaan. De bewezenverklaring is dus in zoverre
ontoereikend gemotiveerd, zodat het middel doel treft.
6. Beoordeling van het vierde middel
6.1. Het vierde middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte voor
het bewijs gebruik heeft gemaakt van een aantal foto's.
6.2. Voorzover het middel ervan uit gaat dat in de aanvulling op het
verkorte arrest onder 5 foto's als op zichzelf staande bewijsmiddelen
zijn opgenomen, mist het feitelijke grondslag. Immers, die foto's zijn
bijlagen bij het door het Hof als bewijsmiddel 3 (de Hoge Raad leest:
4) opgenomen wettige bewijsmiddel, te weten een ambtsedig
proces-verbaal van opsporingsambtenaren, inhoudende kort gezegd als
hun relaas dat zij tekstborden, spandoeken en vlaggen hebben
inbeslaggenomen met daarop neo-nazistische teksten en runentekens,
alsmede dat de inbeslaggenomen goederen zijn gefotografeerd. Geen
rechtsregel staat aan een zodanig gebruik van foto's in de weg, in
aanmerking genomen dat op de op die foto's afgebeelde tekstborden,
spandoeken en vlaggen, duidelijk waarneembaar verschillende teksten te
lezen en runentekens te zien zijn. Het Hof behoefde onder die
omstandigheden niet uitdrukkelijk te overwegen dat het een en ander
zelf heeft waargenomen. In zoverre faalt het middel.
6.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit
behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in
zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden
uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen
hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de
beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde en de
strafoplegging ter zake van de feiten 1 tot en met 4;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat deze in zoverre
op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn
van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 juni
2004.
*** Conclusie ***
Nr. 02328/03
Mr. Jörg
Zitting 20 april 2004
Conclusie inzake:
1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 29 april
2003, behoudens wat betreft de bewijsvoering, de strafoplegging en de
strafmotivering, bevestigd het vonnis van de politierechter in de
rechtbank te Roermond van 12 juli 2001, waarbij verzoeker is
veroordeeld wegens: 1. primair "medeplegen van het zich in het
openbaar mondeling en bij geschrift en afbeelding, opzettelijk
beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun
godsdienst en/of levensovertuiging", 2. primair "medeplegen van het in
het openbaar mondeling en bij geschrift en afbeelding aanzetten tot
haat en discriminatie van mensen wegens hun ras", 3. "medeplegen van
opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift
gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het
opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" en 4. "medeplegen van
het houden van en deelnemen aan een betoging waarvoor de vereiste
kennisgeving niet is gegeven". Het hof heeft aan verzoeker ter zake
van het onder 1. primair, 2. primair en 3. bewezenverklaarde een
gevangenisstraf opgelegd van vier weken, waarvan twee weken
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ter zake van het
onder 4. bewezenverklaarde heeft het hof een geldboete opgelegd van
EUR 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis, waarvan EUR 150,-,
subsidiair drie dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van
twee jaren.
2. Deze zaak hangt samen met de zaken onder de nummers 02326/03 en
02335/03, waarin geen middelen zijn voorgesteld en waarin door mij
vandaag eveneens een conclusie wordt genomen.
3. Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse,
bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel bevat de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde
niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
5. Ten laste van verzoeker is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
"hij op 26 augustus 2000 in de gemeente Echt, tezamen en in vereniging
met anderen zich in het openbaar, op de openbare weg De Graaf, bij
geschrift en bij afbeelding en mondeling opzettelijk beledigend heeft
uitgelaten over een groep mensen, te weten slachtoffers van het
naziregiem en/of hun nabestaanden, wegens hun ras en/of hun godsdienst
en/of levensovertuiging, door opzettelijk beledigend
- spandoeken, tekstborden en vlaggen met de teksten: "Rudolf Hess dat
was moord" en "Rudolf Hess martelaar voor de vrede" en "Wo Recht zu
Unrecht wird, wird Widerstand zur Pflicht" en/of "1946: Siegertribunal
verurteilt" en "Rudolf Hess - unser Auftrag!" en met de afbeelding van
het runenteken mee te voeren of te dragen en te tonen en
- de leuze te roepen: "Rudolf Hess, dass war Mord";
6. In de toelichting wordt primair betoogd dat gelet op de
bewezenverklaring bezwaarlijk anders kan blijken dan dat het hof
bewezen heeft verklaard dat verzoeker zelf spandoeken, tekstborden en
vlaggen mee heeft gevoerd en getoond en dat hij zelf de
bewezenverklaarde leuzen zou hebben geroepen, zulks terwijl dit niet
uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt.
7. Deze klacht faalt omdat wordt miskend dat met de in de
bewezenverklaring opgenomen woorden "tezamen en in vereniging" is
aangegeven dat sprake is van medeplegen als bedoeld in art. 47, eerste
lid onder 1°, Sr, hetgeen het hof ook in de overname van de
kwalificatie van dit feit door de rechtbank tot uitdrukking heeft
gebracht. In de tenlastelegging en bewezenverklaring van een door
verscheidene medeplegers tezamen en in vereniging gepleegd feit, kan
worden volstaan met een omschrijving van wat de medeplegers
gezamenlijk hebben gedaan. Het aandeel van elk van de afzonderlijke
medeplegers in de totstandkoming van het delict behoeft niet te worden
gespecificeerd in de bewezenverklaring (vgl. Van Woensel in T&C Sr,
4e, aant. 6i op art. 47). Het medegepleegde feit wordt gezien als het
resultaat van de bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen de
medeplegers.
8. Subsidiair bevat de toelichting de klacht dat voorzover het hof
bewezen heeft verklaard dat niet verzoeker, maar anderen de achter de
liggende streepjes in de bewezenverklaring vermelde handelingen hebben
verricht, uit de bewijsmiddelen niet blijkt van een dermate volledige
en nauwe samenwerking tussen verzoeker en die anderen, dat van
medeplegen kan worden gesproken.
9. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid
dat op 26 augustus 2000 te Echt een neonazistische betoging is
gehouden, waarbij de in de bewezenverklaring vermelde gedragingen zijn
verricht. Uit het door het hof als bewijsmiddel 3 gebezigde
proces-verbaal van de verbalisanten Rijckx en Richter volgt dat
verzoeker deel heeft uitgemaakt van deze betoging en voorts dat hij,
toen de betoging was beëindigd door de politie, zich door een
televisieploeg heeft laten interviewen en daarbij heeft gezegd:
"We zijn hier voor het nationale verzet om een klein beetje te
proberen om Nederland weer een beetje zuiver te maken in plaats van
alle allochtonen die momenteel in de randstad zitten. Als we het
hebben over allochtonen dan heb ik het over ruim 50 procent alle
randsteden. Wij vinden dat dat niet behoort in Nederland. Wij vinden
dat dat niet behoort in ons ras."
10. Dat tussen verzoeker en zijn medebetogers sprake is geweest van de
voor het bewijs van medeplegen vereiste bewuste, nauwe en volledige
samenwerking, kan niet alleen worden afgeleid uit de deelname van
verzoeker aan die betoging, maar tevens uit de wijze waarop hij zich
na afloop daarvan heeft uitgelaten, waarmee hij zijn verbondenheid met
de betogers en de (boodschap van de) betoging nog eens heeft
onderstreept.
11. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van meer dan de enkele
omstandigheid dat verzoeker "mogelijk (een stuk?) met de betoging zou
hebben gelopen", zodat het middel feitelijke grondslag mist voorzover
het van dat mindere uitgaat.
Overigens rijst uit de bewijsmiddelen een beeld op van een van het
begin af aan zodanig luidruchtige en als neonazistisch herkenbare
betoging, dat ook degene die enkel een stuk meeloopt in die betoging
als medepleger zou kunnen worden aangemerkt. Van onbewustheid van de
strekking van de betoging kon gelet op de uiterlijke verschijningsvorm
daarvan moeilijk sprake zijn, terwijl de aard van het
bewezenverklaarde feit meebrengt dat het "een stuk meelopen" in een
betoging als deelnemer aan die betoging voldoende is om als medepleger
daarvan te kunnen worden aangemerkt.
12. Het middel faalt in alle onderdelen.
13. Het tweede middel bevat de klacht dat het onder 2
bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
14. Ten laste van verzoeker is onder 2 primair bewezenverklaard dat:
"hij op 26 augustus 2000 in de gemeente Echt, tezamen en in vereniging
met anderen in het openbaar, op de openbare weg De Graaf, mondeling en
bij geschrift en bij afbeelding heeft aangezet tot haat tegen en
discriminatie van mensen, te weten asielzoekers en gewelddadig
optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten asielzoekers,
wegens hun ras, door
- het roepen van de leuze: "Auslander raus" en
- het uitdelen en verspreiden van pamfletten met de koptekst:
"Asielzoekersstop Nu!", waarvan een exemplaar aan de dagvaarding is
gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast en als hiervan deel
uitmakend dient te worden beschouwd en alleen door
- voor een camera van de televisiezender L1 en in een
televisie-uitzending de uitlatingen te doen: "We zijn hier voor het
nationale verzet om een klein beetje te proberen om Nederland weer een
beetje zuiver te maken in plaats van alle allochtonen die momenteel in
de randstad zitten. Als we het hebben over allochtonen dan heb ik het
over ruim 50 procent alle randsteden. Wij vinden dat dat niet behoort
in Nederland. Wij vinden dat dat niet behoort in ons ras."
15. De toelichting op het middel bevat een aan het eerste middel
gelijke primaire klacht die faalt op de hiervoor onder 7 uiteengezette
grond.
16. Ook de subsidiaire klacht van het tweede middel vertoont veel
overeenkomst met die van het eerste middel. Betoogd wordt dat niet
blijkt van bewuste, volledige en nauwe samenwerking tussen verzoeker
en degenen die de in de bewezenverklaring achter de eerste twee
liggende streepjes vermelde handelingen feitelijk hebben verricht.
17. Ook hier struikelt de klacht over hetgeen kan worden afgeleid uit
het als bewijsmiddel 3 gebezigde proces-verbaal, zoals hierboven onder
9 vermeld.
18. De klacht dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verzoeker op
de openbare weg De Graaf aanwezig is geweest mist feitelijke
grondslag. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de bewezenverklaarde
betoging heeft plaatsgevonden op de openbare weg De Graaf te Echt en
voorts volgt daaruit dat verzoeker van die betoging deel heeft
uitgemaakt.
19. De klacht dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer blijkt dat de
door de verzoeker in het televisie-interview gedane uitlatingen zijn
gedaan op de openbare weg De Graaf treft doel. Dit kan inderdaad niet
zonder meer uit de bewijsmiddelen volgen. Daaraan moet de conclusie
worden verbonden dat het hof de in de tenlastelegging na "op de
openbare weg De Graaf" voorkomende woorden "in elk geval op een
openbare weg" als gevolg van een kennelijke misslag niet heeft
opgenomen in de door het hof bevestigde bewezenverklaring van de
rechtbank. Wel kan immers uit de bewijsmiddelen volgen dat de
uitlatingen op enige openbare weg in de gemeente Echt zijn gedaan. De
Hoge Raad kan deze vergissing desgewenst zelf herstellen (vgl. HR 16
maart 2004, LJN AO5634).
Overigens doet niet ter zake dat verzoeker de voor de televisiecamera
gedane uitlating op de openbare weg heeft gedaan: ook als hij in een
privé-woning zich had geuit als tenlastegelegd en deze uitlatingen
later waren uitgezonden zou aan de eis van de openbaarheid zijn
voldaan. Dat bewezenverklaard is dat verzoeker het feit te Echt heeft
begaan is voldoende; schrappen van de nadere plaatsbepaling betekent
hier dan ook geen grondslagverlating (cf. HR 10 juni 2003, NJ 2003,
633). Ook langs deze weg kan Uw Raad de zere plek waarop de vinger is
gelegd, uitsnijden.
20. Tenslotte bevat de toelichting op het tweede middel de klacht dat
de bewezenverklaarde handelingen niet zijn te kwalificeren als het
aanzetten tot gewelddadig optreden tegen asielzoekers als bedoeld in
art. 137d Sr. Voor de beoordeling van deze klacht is de volgende (in
verband met het in het tweede liggende streepje in de
bewezenverklaring vermelde pamflet) in het arrest opgenomen
bewijsoverweging van belang:
"Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verspreiding van het pamflet
heeft plaatsgevonden gedurende een manifestatie waarbij een groep van
50 demonstranten hoofdzakelijk in het zwart gekleed - militaristisch
schoeisel dragend - marcherend, tekstborden, spandoeken en vlaggen met
zich meevoerend met daarop neonazistische teksten en runentekens en
luidkeels leuzen roepend "Auslander raus" en Rudolf Hess, dass war
Mord", van welke leuzen verdachte zich niet heeft gedistantieerd.
Het hof leidt hieruit af dat met deze uitingen kennelijk beoogd wordt
het gedachtegoed van het nationaal socialisme, dat zich bij uitstek
kenmerkt door rassenleer en antisemitisme, uit te dragen."
21. Hiermee heeft het hof de context geschetst waarbinnen de in de
bewezenverklaring vermelde uitlatingen zijn gedaan. De vraag die aldus
rijst is of de inhoud van de uitlatingen en de context waarbinnen die
uitlatingen zijn gedaan de kwalificatie daarvan als het aanzetten tot
gewelddadig optreden tegen asielzoekers rechtvaardigen.
22. Ik meen dat daarvan sprake is. In het bijzonder door het
marcheren, de militaristische uitdossing van de betogers en hun heulen
met het nationaal-socialisme, dat zich mede kenmerkt door zijn extreem
gewelddadig karakter, en door het scanderen van de woorden "Ausländer
raus" - waarmee een verband wordt gelegd met de in Hitler-Duitsland
populaire en niet zonder weerzinwekkende gevolgen gebleven uitroep
"Juden raus" -, hebben verzoeker en zijn medeplegers een geladen sfeer
van agressie jegens asielzoekers gewekt.(1) Dit handelen heeft het hof
zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet
onbegrijpelijk bewezenverklaard en gekwalificeerd als aanzetten tot
gewelddadig optreden in de zin van art. 137d Sr. Ik wil nog even
wijzen op de geringe animo van het Europese Hof voor de Rechten van de
Mens om racistische uitlatingen onder de vrijheid van meningsuitlating
te brengen (23 september 1994, NJ 1995, 387, Jersild v. Denemarken,
rov. 30).
23. Mitsdien faalt ook deze klacht van het middel.
24. Het derde middel komt op tegen de bewezenverklaring onder 3 met de
klacht dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat P.H.A. van der Vorst
van verzoeker of anderen heeft gevorderd te stoppen met demonstreren
en dat uit de bewijsmiddelen evenmin blijkt dat verzoeker
(opzettelijk) geen gevolg zou hebben gegeven aan die vordering.
25. Ten laste van verzoeker is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 26 augustus 2000 in de gemeente Echt, tezamen en in vereniging
met anderen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering,
krachtens artikel 2 Politiewet, gedaan door P.H.A. van der Vorst,
inspecteur van politie, die was belast met en bevoegd verklaard tot
het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door met dat opzet,
nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd te stoppen met
demonstreren, geen gevolg te geven aan die vordering"
26. Het middel treft doel. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
houden niets in omtrent de door P.H.A. van der Vorst gedane vordering
en het negeren daarvan door verzoeker en zijn mededaders.
27. Een blik in het dossier leert overigens dat het door het hof als
bewijsmiddel 2 gebezigde proces-verbaal van de verbalisanten P.H.A.
van der Vorst, inspecteur van politie en P.P.M. Richter, eveneens
inspecteur van politie, wel degelijk een passage bevat waaruit het
bewijs van dit feit valt af te leiden.(2) Deze door de rechtbank wel
tot het bewijs gebezigde passage is door het hof kennelijk bij
vergissing weggelaten. Herstel van dit verzuim door de Hoge Raad voert
naar mijn mening echter te ver, zodat de gegrondheid van dit middel
tot partiële vernietiging en verwijzing naar de feitenrechter dient te
leiden. Ik herinner mij in het verleden voor een soortgelijk geval
(het vonnis was juist, het arrest niet) een redding voorgesteld te
hebben, welk voorstel in de ogen van Uw Raad evenwel geen genade vond.
Ik kan de zaak helaas niet terugvinden.
28. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte een
aantal foto's als bewijsmiddelen heeft gebezigd.
29. Deze klacht heeft betrekking op het volgende door het hof onder 4
en 5 gebezigde bewijsmiddelen:
"4. Een voor eensluidende fotocopie getekende kopie van het
proces-verbaal van politie district Roermond/ BPZ BEH Roermond
mutatienr: PL2330/00-004468, pagina 0.3, d.d. 24 september 2000, in de
wettelijke vorm opgemaakt door W.G.M. Rijckx en P.P.M. Richter, beiden
voornoemd, voorzover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als eigen
waarneming of ondervinding van de desbetreffende verbalisanten:
Op 26 augustus 2000 vond in de gemeente Echt een demonstratie plaats
van een groep neo-nazi's.
Kort zakelijk weergegeven kwam het hierop neer dat ongeveer 50
demonstranten demonstreerden in winkelstraten van de gemeente Echt. De
demonstranten voerden tekstborden, spandoeken en vlaggen met zich mee
() met daarop neo-nazistische teksten en runentekens.
De tekstborden, spandoeken, vlaggen alsmede de pamfletten werden in
beslaggenomen. De in beslaggenomen goederen werden gefotografeerd.
5. De als bijlagen bij voormeld onder bewijsmiddel 3 (bedoeld is 4:
NJ) genoemd proces-verbaal gevoegde foto's, weergegeven op
dossier-paragraaf 3.1.3. Deze foto's geven het volgende weer:"
Vervolgens zijn kopieën van zes foto's ingevoegd waarop zijn te zien:
- tekstborden met runentekens en de tekst "Rudolf Hess dat was moord";
- een spandoek met runentekens en de tekst "Rudolf Hess MARTELAAR VOOR
DE VREDE";
- een spandoek met onder meer de tekst "Wo recht zu Unrecht wird, wird
Widerstand zur Pflicht!";
- een spandoek met de tekst
"1946: Siegertribunal verurteilt
1987: Geheimdienst mordet
bis heute: BRD-Justiz schweigt
Rudolf Hess - unser Auftrag!" en
- een vlag met een runenteken.
30. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het hof in
strijd met de wet de foto's op zichzelf als wettige bewijsmiddelen
heeft beschouwd. De inhoud van de foto's moet uit wettige
bewijsmiddelen of uit het vonnis blijken, aldus de steller van het
middel onder verwijzing naar destijds Advocaat-Generaal Fokkens in
zijn conclusie voor HR 8 mei 2001, NJ 2001, 479.
31. Anders dan de steller van middel meent zijn de foto's hier niet
als op zichzelf staand en zonder enige toelichting tot het bewijs
gebezigd, maar maken zij deel uit van het in de wettelijke vorm
opgemaakte proces-verbaal van een bevoegde opsporingsambtenaar; een
wettig bewijsmiddel ingevolge art. 344, eerste lid, onder 2°, Sv. Het
middel mist in zoverre dus feitelijke grondslag. Datzelfde geldt
voorzover wordt geklaagd dat de inhoud van de foto's niet of
onvoldoende uit het arrest blijkt. Het hierboven geciteerde
bewijsmiddel 4 houdt immers in dat het foto's betreft van de onder de
betogers inbeslaggenomen tekstborden, spandoeken en vlaggen met daarop
neo-nazistische teksten en runentekens. Dat de inhoud van de
neo-nazistische teksten van de kopie van de foto's moet worden gelezen
lijkt me in dit geval, waarin die teksten zeer duidelijk zijn en met
betrekking tot de foto's geen waarderingen van feitelijke aard
behoeven te worden gedaan,(3) geen bezwaar.
32. Het door Fokkens in zijn hiervoorbedoelde conclusie genoemde
vereiste dat de inhoud van de foto's uit het vonnis of arrest moet
blijken onderschrijf ik geheel. De mate waarin bij gebruik van foto's
voor het bewijs toegelicht zal moeten worden wat de inhoud van die
foto's is, is echter afhankelijk van de aard van de foto's. In een
geval als het onderhavige kan met een uiterst beknopte toelichting
worden volstaan. De foto's spreken voor zichzelf, zijn 'self evident'.
33. De klacht dat niet duidelijk is tot het bewijs van welk feit de
foto's zijn gebruikt faalt eveneens, nu zij gelet op hun inhoud
kennelijk in het bijzonder dienen ter ondersteuning van het onder 1.
primair bewezen verklaarde, doch tevens van belang zijn voor het
bewijs van de context waarbinnen het onder 2. primair
bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld, zoals blijkt uit de hiervoor
onder 20 geciteerde bewijsoverweging van het hof.
34. Het middel faalt in alle onderdelen.
35. Het eerste en het vierde middel falen en lenen zich voor
toepassing van art. 81 RO. Het tweede middel faalt bij gebrek aan
feitelijke grondslag indien Uw Raad mijn voorstel tot verbeterde
lezing van de bewezenverklaring volgt. Het derde middel slaagt.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen.
36. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak,
doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder
3 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak
naar het gerechtshof te Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande
hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van
het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Tekenend is in dit verband het niet tot het bewijs gebezigde deel
van het als bewijsmiddel 1 gebezigde proces-verbaal, waarin
verbalisanten het volgende relateren: "Op het moment dat wij,
verbalisanten, achter de demonstrerende groep aanreden, zag ik,
Verhoeven, dat door een persoon uit deze demonstrerende groep een
toevallig passerende man, met getint uiterlijk, vermoedelijk een
allochtoon welke per fiets kwam aanrijden over (D)e Graaf vanuit de
richting St. Jorisstraat een klap op zijn rug waardoor
hij bijna ten val kwam. Dit vond plaats ongeveer ter hoogte van het
aldaar gelegen PTT kantoor. Wie deze persoon sloeg/duwde kon door ons,
verbalisanten, niet worden vastgesteld daar deze persoon zich weer
direkt in de groep mengde."
2 Het betreffende proces-verbaal houdt op doorgenummerde bladzijde 37
immers mede in als relaas van Van der Vorst: "Vervolgens heb ik de
demonstranten duidelijk toegeroepen: "Ik vorder van jullie om
onmiddellijk te stoppen met demonstreren." Aangezien men niet
reageerde, herhaalde ik mijn vordering nogmaals. Wederom werd hierop
niet gereageerd. Ik zag namelijk dat de demonstranten de door hun
gebezigde vlaggen, spandoeken en demonstratieborden zichtbaar omhoog
hielden en ik hoorde dat zij diverse leuzen bleven roepen."
3 Hetgeen zich bijvoorbeeld laat denken bij de vraag of een foto van
een bloot kind kinderpornografisch van aard is.