Kamerstuk, 16-6-2004
Uitsluiting bloeddonors
de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
GMT/MT 2486907
16 juni 2004
Bij deze stuur ik u, in afschrift, een brief die ik aan de Nederlandse
bloedvoorzieningsorganisatie Stichting Sanquin heb gestuurd aangaande
de uitsluiting van bloeddonors die in het verleden een bloedtransfusie
hebben ondergaan. Vanwege de ondoelmatigheid van deze maatregel keur
ik deze af. Dit is in lijn met mijn beleid van optimale veiligheid ten
aanzien van de Nederlandse bloedvoorziening.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
PDF
Uitsluiting bloeddonors (nieuw venster)
Om het kamerstuk op te halen:
Zie het origineel
Kamerstuk (3 pag., 66 kB)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Postbus 20350
2500 EJ DEN HAAG
Telefoon (070) 340 79 11
Fax (070) 340 78 34
Bezoekadres:
Parnassusplein 5
2511 VX DEN HAAG
Correspondentie uitsluitend
richten aan het postadres
met vermelding van de
datum en het kenmerk van
deze brief.
Internetadres:
www.minvws.nl
De heer ir. T.J.F. Buunen
voorzitter van de Raad van Bestuur
Stichting Sanquin Bloedvoorziening
Postbus 9892
1006 AN AMSTERDAM
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag
GMT/MT 2486903
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief
uitsluiting bloeddonors RvB-0403-0110B-TB
RvB-0404-0074B-MB
Geachte heer Buunen,
In bovengenoemde brieven verzoekt u VWS om het financieel mogelijk te maken om een
nieuwe veiligheidsmaatregel in te voeren. Het gaat om de uitsluiting van bloeddonors die na
1980 een bloedtransfusie hebben ondergaan. Dit, naar aanleiding van een mogelijke
overdracht in 2003 van de variant van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vCJD) via
bloedtransfusie in het Verenigd Koninkrijk.
Op 17 december 2003 berichtte de Minister van Volksgezondheid van het Verenigd
Koninkrijk dat zich mogelijk een overdracht van de variant van de ziekte van Creutzfeldt-
Jakob (vCJD) van bloeddonor naar een ontvanger had voorgedaan. Deze fatale ziekte kan bij
de mens ontstaan door de consumptie van met BSE (bovine spongiforme encephalopatie)
besmet rundvlees. De donatie vond plaats in 1996. Drie jaar na deze bloeddonatie
ontwikkelde de donor vCJD en overleed in 1999 aan de ziekte. De ontvanger van het
bloedproduct ontwikkelde in het najaar van 2003 ook vCJD en overleed in november 2003.
In december 2003 werd bij de ontvanger de diagnose vCJD post-mortem bevestigd.
Door gebrek aan een bloedtest is het niet mogelijk te achterhalen of het donorbloed besmet
was. Er kan dus geen causaal verband worden gelegd, maar experts zijn van mening dat er
een reële kans is dat de ziekte via deze bloedtransfusie is overgedragen en in ieder geval
groter dan de kans dat de ontvanger de ziekte onafhankelijk heeft verworven.
Naar aanleiding van deze mogelijke overdracht van vCJD via bloedtransfusie heeft het
Verenigd Koninkrijk besloten om vanaf 5 april jl. donoren uit te sluiten van bloeddonatie
indien zij tussen 1980 en nu een bloedtransfusie toegediend hebben gekregen. De
verwachting is dat dit gevolgen heeft voor het donorbestand. Verwacht wordt dat 3,2% van
de donors zal afvallen.
Tot nu toe zag het Verenigd Koninkrijk geen aanleiding om deze maatregel in te voeren
omdat er nog geen gevallen waren geconstateerd van overdracht van vCJD via bloed. Deze
maatregel wordt nu wel ingevoerd op basis van het voorzorgsprincipe.
De maatregel om in Nederland ontvangers van cellulaire bloedproducten uit te sluiten als
bloeddonor is eerder aan de orde geweest. In het rapport "Variant van de ziekte van
Creutzfeldt-Jakob en bloedtransfusie" uit februari 2001 heeft de Gezondheidsraad
geadviseerd om de maatregel in te voeren. Ten tijde van het opstellen van dit rapport kon
geen inschatting worden gemaakt van de mate van blootstelling van de populatie aan het
BSE-agens. Ook kon geen inschatting worden gemaakt van het risico op het ontstaan van
vCJD in de Nederlandse populatie. Omdat ook niet vaststond of vCJD via bloed kon worden
overgedragen kon ook geen inschatting worden gemaakt van de kans op besmetting langs
deze weg.
Omdat de commissie wel concludeerde dat blootstelling van de donorpopulatie aan het BSEagens
heeft plaatsgevonden en dat besmetting niet uitgesloten kon worden, achtte zij de
invoering van de maatregel op basis van het voorzorgsprincipe noodzakelijk, ondanks het
feit dat de maatregel kan leiden tot ongerustheid en tot ondermijning van het publieke
vertrouwen in de bloedtransfusie in het algemeen.
In een reactie aan de Tweede Kamer heeft toenmalig minister Borst haar standpunt op het
rapport van de Gezondheidsraad aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt. Hierin stelde zij
dat invoering van de maatregel inderdaad kan leiden tot onrust en verminderd vertrouwen in
de bloedvoorziening en dat de maatregel niet proportioneel was, gelet op het ontbreken van
wetenschappelijk bewijs dat de ziekte via bloed kon worden overgedragen.
Het geval in het Venigd Koninkrijk geeft naar mijn mening onvoldoende aanleiding om het
standpunt van mijn ambtsvoorganger uit 2001 te herzien. Hiervoor zijn een aantal
argumenten te noemen:
* Hoewel er nu wel een vermoeden is dat vCJD via bloed kan worden overgedragen is er
hiervoor geen wetenschappelijk bewijs.
* Er hebben zich in Nederland (nog) geen gevallen van vCJD voorgedaan.
* Het aantal gevallen per jaar in het Verenigd Koninkrijk van BSE en vCJD jaar is al een
paar jaar aan het dalen. Ook in Nederland neemt het aantal gevallen van BSE per jaar af.
Daarmee wordt het mogelijke risico op het vóórkomen van vCJD in Nederland steeds
kleiner en heeft eventuele invoering van de maatregel steeds minder zin.
* Sanquin stelt voor donors uit te sluiten die na 1980 een bloedtransfusie hebben
ondergaan. Veel donors zullen dit zich niet meer kunnen herinneren. Het systeem is
daarom niet waterdicht. Ook het Verenigd Koninkrijk sluit op dit moment alleen díe
donors uit die het zeker weten.
* Nederland behoort, net als de meeste Europese landen tot categorie III in het rapport van
de Europese Commissie: "Scientific Steering Committee on the geographical risk of BSE,
augustus 2002". Dit is de één na hoogste klasse (alleen het Verenigd Koninkrijk, Ierland
en Portugal zijn ingedeeld in categorie IV. Echter, het aantal gevallen van BSE in
Nederland tot nu toe is laag ten opzichte van veel landen om ons heen.
* Invoering van de maatregel kan leiden tot ongerustheid en ondermijning van het publieke
vertrouwen in de bloedvoorziening.
* Invoering van de maatregel kost naar schatting ¤ 4 miljoen in verband met werving van
nieuwe donors die door de maatregel zouden worden uitgesloten (op basis van uw
informatie maximaal 8% voor de Nederlandse situatie). Gelet op het zeer geringe risico
is invoering van deze maatregel zeer ondoelmatig. Daarbij komt dat de kosten niet
kunnen worden afgezet tegen de gezondheidswinst, omdat de laatste niet is vast te
stellen.
* Enkele ons omringende landen hebben de maatregel wel ingevoerd (Frankrijk, Verenigd
Koninkrijk en Ierland), maar daar komt vCJD ook echt voor.
* Enkele van de ons omringende landen voeren de maatregel niet in omdat het kan leiden
tot een groot donorverlies (België) en omdat de dreiging van vCJD bijzonder klein is
(Duitsland). Denemarken wacht met de eventuele invoering op de ontwikkelingen in
andere landen.
Het belangrijkste argument vind ik dat de maatregel, door een gebrek aan aantoonbare
doelmatigheid niet past binnen mijn huidige beleid van optimale veiligheid. Het geneeskundig
gebruik van humane materialen zoals bloed is nooit 100% veilig. Nulrisico is hierbij per
definitie niet mogelijk. Invoering van de maatregel zou nog kunnen worden gerechtvaardigd
op basis van het voorzorgsbeginsel, maar dit dit principe is niet bedoeld om het nulrisico ten
koste van alles te bereiken. Optimale veiligheid voor de bloedvoorziening houdt in dat een
maatregel pas kan worden ingevoerd indien de kosten en de baten bekend zijn en de kosten
opwegen tegen de te verwachten gezondheidswinst. Dat is bij deze maatregel niet het
geval.
Op basis van deze argumenten acht ik invoering op dit moment niet doelmatig en keur ik
invoering van deze maatregel af.
Tenslotte wijs ik u erop, dat op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht
degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken daartegen binnen zes weken
na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt, een bezwaarschrift kan indienen bij het
bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Een dergelijk bezwaarschrift dient u te richten aan de Directie Wetgeving en Juridische
Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Postbus 20350, 2500 EJ
Den Haag.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst