Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 21 juni 2004

Auteur


- Mw. drs. B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-282/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/6

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)


2

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij twee fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1.Mededeling van de Commissie - De nieuwe generatie EG-Programma's op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding na 2006


2.- Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de vervolgcontrole van de Mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (mededeling inzake film) van 26.9.2001 (gepubliceerd in het PB C 43 op 16.2.2002).


- Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten.

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Mededeling: Nieuwe generatie EG-Programma's onderwijs en beroepsopleiding na 2006

Titel:-

Mededeling van de Commissie - De nieuwe generatie EG-Programma's op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding na 2006


Datum Raadsdocument: 9 maart 2004

Nr Raadsdocument: 7351/04

Nr. Commissiedocument: COM/2004/0156 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap i.o.m. FIN, SZW, EZ, VWS

Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, Onderwijs, Jeugd en Cultuur Raad (OJC-Raad)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In de Mededeling over de nieuwe generatie EG-Programma's op het gebeid van onderwijs en beroepsopleiding na 2006, schets de Commissie op hoofdlijnen hoe zij de invulling van de Europese onderwijs- en trainingsprogramma's voor de periode 2007-2013 ziet. De kern van het voorstel van de Commissie is te komen tot één geïntegreerd programma voor onderwijs en training. Zij kiest voor samenvoeging van (delen van) de huidige programma's Socrates en het Leonardo. Onderwijs en beroepsopleidingen worden voortaan in het kader van één geïntegreerd programma behandeld. Voor onderwijskundige samenwerking met derde (hoofdzakelijk de EU omringende) landen kiest de Commissie voor een apart instrument: Tempus Plus. Het nieuwe programma kent een sterk vereenvoudigde opzet. De kwantitatieve doelstellingen die de Commissie met het programma wenst te bereiken zijn:


-minimaal 10% van de leerlingen en leraren in het primair- en voortgezet onderwijs moet betrokken worden in Comenius (programma mobiliteit voor het primair en het secundair onderwijs);


-in 2010 moeten er minimaal 3 miljoen studenten hebben deelgenomen aan Erasmus (programma mobiliteit hoger onderwijs);


-medio 2013 minimaal 150.000 Leonardo-deelnemers per jaar (programma mobiliteit in het beroepsonderwijs);


-medio 2013 minimaal 50.000 volwassenen die in het buitenland studeren of doceren;


-medio 2013 een deelname van minimaal 20% van de onderwijsinstellingen aan een Europees samenwerkingsprogramma.

Met het deelprogramma Tempus Plus beoogt de Commissie de onderwijskundige samenwerking met de landen, die de EU omringen, te intensiveren. Als concreet doel stelt de Commissie dat het programma medio 2013 minimaal 150.000 personen in hun mobiliteit moet ondersteunen.

Uit het voorgaande blijkt dat de Commissie kiest voor een aanzienlijk hoger ambitieniveau dan voorheen. De Mededeling gaat uit van een budget dat circa vier maal hoger is dan thans het geval is.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t., betreft ene mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een Mededeling

Consequenties voor de EU-begroting:

Aangezien de Mededeling nog geen financieel memorandum bevat en betrekking heeft op de nieuwe FP-periode, zal Nederland de Commissie vragen om z.s.m. zo precies mogelijk aan te geven wat het financiële beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Eventuele financiële consequenties komen ten laste van de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t., betreft een Mededeling

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkintreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t. betreft een Mededeling

Consequenties voor ontwikkelingslanden:geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Wat betreft de Mededeling van de Commissie met betrekking tot de nieuwe generatie EG-Programma's op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding voor de periode 2007-2013, zal Nederland naar voren brengen niet vooruit te willen lopen op de nieuwe Financiële Perspectieven (FP's) en de nog te verwachten voorstellen van de Commissie te zullen beoordelen aan de hand van het reeds voor de onderhandelingen over de FP's bepaalde standpunt, in het bijzonder een reëel constant uitgavenkader van maximaal
1% BNI en het principe oud-voor-nieuw. Ook zullen de inhoudelijke voorstellen nog worden getoetst aan het subsidiariteitsbeginsel en de toegevoegde waarde van de Europese uitgaven. Ten aanzien van de inhoud van de programma's zal Nederland aangeven:


-de kwantitatieve doelstellingen en de daaruit voortvloeiende budgettaire gevolgen van de programma's te ambitieus te vinden;


-positief te staan tegenover de gedachte te komen tot één geïntegreerd programma voor onderwijs en training;


-dat de nieuwe onderwijsprogramma's goed dienen aan te sluiten bij de doelen van het Lissabon-proces en de daarmee verbonden Bologna- en Kopenhagen-processen. Zij moeten onder andere bijdragen aan een betere samenwerking in het beroepsonderwijs en het creëren van een Europese ruimte voor hoger onderwijs teneinde een sterker Europees kennisfundament te creëren;


-dat bij de nadere uitwerking van de voorstellen vooral aandacht geschonken dient te worden aan het versterken van de kwaliteit van de mobiliteit;


-dat er gezocht dient te worden naar mogelijkheden om financiële en administratieve procedures verder te vereenvoudigen;


-dat het van groot belang is om een betere disseminatie van resultaten te bereiken.


-dat de afgelopen jaren hebben laten zien dat er behoefte is aan een brug tussen het Jeugdprogramma en (delen van) de onderwijsprogramma's. Dit betreft met name het bereiken van de groep 'kwetsbare jongeren'.

Fiche 2: Mededeling over juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken

Titel:


- Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de vervolgcontrole van de Mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken (mededeling inzake film) van 26.9.2001 (gepubliceerd in het PB C 43 op 16.2.2002).


- Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten.


Datum Raadsdocument: 19 maart 2004

Nr Raadsdocument: 7583/04

Nr. Commissiedocument:COM(2004) 171 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van OCW i.o.m. JUST, FIN, EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Audiovisueel, OJC-raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De mededeling van de Commissie van 26 september 2001 over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken, behandelde onder meer twee kwesties die voor de cinematografische industrie van levensbelang zijn, namelijk overheidssteun en de bescherming van het cultuurgoed. De thans voorliggende mededeling is hierop het vervolg.

Op het gebied van de overheidssteun is de Commissie van plan aan de sector rechtszekerheid te verschaffen door duidelijke regels vast te stellen die tot 30 juni 2007 van kracht moeten blijven. Wat het filmerfgoed betreft, stelt de Commissie de goedkeuring voor van een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake het filmerfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten.

Overheidssteun aan de cinematografische sector:

Met betrekking tot de algemene aanpak van de Commissie inzake overheidssteun aan de cinematografische sector verlengt de Commissie, op aandringen van de lidstaten, de geldigheid van de specifieke compatibiliteitscriteria voor steun aan cinematografische en televisieproducties, als bedoeld in de mededeling, tot 30 juni 2007. In de tussentijd zal de Commissie werken aan een nieuw voorstel. Vooralsnog erkent de Commissie dat de filmproductiesector onder druk staat en is zij daarom bereid steun toe te staan indien de steunregelingen voldoen aan de voorwaarden van algemene wettelijkheid overeenkomstig het Verdrag en in het bijzonder indien de belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers, diensten en goederen in de Gemeenschap in deze sector worden teruggebracht. De achtergrond hierbij zijn in het bijzonder de zogenaamde "territorialiseringsclausules" van bepaalde steunregelingen. Deze "territorialiseringsclausules" verplichten de producenten om een bepaald bedrag van het filmbudget in een bepaalde lidstaat uit te geven en maken de volledige steunverlening van deze voorwaarde afhankelijk. Deze "territorialiseringsclausules" kunnen een belemmering zijn voor het vrije verkeer van werknemers, goederen en diensten in de Gemeenschap. Zij kunnen daardoor de interne markt fragmenteren en de ontwikkeling ervan afremmen. De Commissie erkent echter dat deze clausules onder bepaalde omstandigheden en binnen de door de mededeling vastgestelde grenzen gerechtvaardigd kunnen zijn om de voortdurende aanwezigheid van menselijke vaardigheden en technische expertise die voor cultuurcreaties nodig zijn, te waarborgen.

Bescherming van het filmerfgoed

In de mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken wordt dieper ingegaan op het wettelijk verplichte depot van audiovisuele werken als een van de mogelijkheden om het Europese audiovisuele erfgoed te conserveren en in stand te houden. De Commissie doet het voorstel tot een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad "over cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten". Alle lidstaten hebben reeds een systeem voor het verzamelen en bewaren van cinematografische werken die deel uitmaken van hun audiovisuele erfgoed. Vier op vijf van deze systemen zijn gebaseerd op een wettelijke of contractuele verplichting om alle films te deponeren, of ten minste die films die overheidssteun hebben gekregen. Volgens de Commissie geniet de doelstelling het Europees audiovisueel erfgoed te conserveren en in stand te houden brede steun, maar lopen de meningen over de wettelijke status van het depot van audiovisuele werken uiteen.

Rechtsbasis van het voorstel:

Voor de mededeling geldt: n.v.t. Bij het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten stelt de Commissie artikel 157 EG (industrie) als rechtsbasis voor. De preambule verwijst ook naar artikel 151 EG (cultuur), maar dat artikel wordt niet als rechtsbasis gebruikt.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Voor de mededeling geldt n.v.t., voor de aanbeveling co-decisie (zie ook 13b).

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: T.a.v. de mededeling: n.v.t.

Subsidiariteit: negatief. Het gaat hier om maatregelen die niet op communautair vlak thuis horen (NB. artikel 151 lid 5 EG stelt dat maatregelen m.b.t. harmonisatie van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van cultuur, zijn uitgesloten)

Proportionaliteit: negatief. Het voornemen om te komen tot een wettelijk verplicht depot van audiovisuele werken staat niet in verhouding tot het doel, te weten: een verbeterde distributie van het Europees audiovisueel erfgoed.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Indien Nederland op basis van uitvoeringsmaatregelen o.g.v. de mededeling, verplicht zou worden om een wettelijk depot voor cinematografisch en ander audiovisueel materiaal in te stellen zonder uit te gaan van een selectief beleid op basis van kwaliteitscriteria (m.a.w. het behouden en beheren van alle audiovisuele werken), dan heeft dit grote financiële consequenties. Eventuele financiële consequenties komen ten laste van de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, in dit geval het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW). In de tweede helft van 2004 zal OCW met een kostenraming komen en een eerste inschatting hoe de eventuele financiële consequenties binnen de begroting gedekt zouden kunnen worden

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het voorstel heeft mogelijk gevolgen voor twee instanties die thans door de Nederlandse overheid zijn aangewezen om op nationaal niveau zorg te dragen voor het behoud, beheer en ontsluiting van het audiovisuele erfgoed, namelijk het Nederlands Filmmuseum en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t. (het betreft een mededeling, resp. een aanbeveling)

Consequenties voor ontwikkelingslanden:geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is er voorstander van om audiovisueel erfgoed veilig te stellen voor de volgende generaties. Nederland is echter op basis van een drietal uitgangspunten sterk gekant tegen een wettelijke verplichting om alle audiovisuele werken te deponeren. Deze uitgangspunten zijn:


1.Nederland gaat uit van een selectiebeleid t.a.v. deponering op basis van het kwaliteitscriterium (kwaliteit boven kwantiteit). Een wettelijk depot maakt selectie onmogelijk. De hoeveelheid te conserveren erfgoed zal dusdanig toenemen dat er grote achterstanden zullen ontstaan (zelfs onder het huidige selectiebeleid bestaan er al aanzienlijke achterstanden), en dat het geldende beleid t.a.v. het waarborgen van een inhoudelijk verantwoord en beheersbaar bestand aan cultureel erfgoed zal worden doorkruist.


2.De financiële gevolgen die de wettelijke verplichting met zich mee zou brengen zullen te hoog zijn in verhouding tot het doel.


3.Nederland is ook vanuit het oogpunt van deregulering tegen de voorgestelde wettelijke verplichting.

Huidige Nederlandse situatie:

De huidige situatie m.b.t. audiovisueel erfgoed in Nederland geeft geen aanleiding tot een wettelijke regeling. De manier waarop, onder andere door middel van zorgvuldige geformuleerde selectiecriteria, de "Audiovisuele Collectie Nederland" tot stand komt en wordt vormgegeven (behoud, beheer en gebruik) stemt, ondanks de bestaande achterstanden m.b.t. conservering, in algemene zin tot tevredenheid.

Gezien het bovenstaande is Nederland dan ook van mening dat een wettelijk depot geen toegevoegde waarde zal hebben.

Overheidssteun aan de cinematografische sector:

Nederland kan instemmen met de verlenging van de specifieke comptabiliteitscriteria voor overheidssteun voor cinematografische en televisieproducties tot juni 2007. Vanuit het oogpunt van nationale cultuur bezienis het te begrijpen als er voor deze sector door lidstaten een territorialiseringsclausule in steunregelingen wordt opgenomen, ondanks het feit dat dergelijke voorwaarden de interne marktkunnen fragmenteren.

===