Ministerie van Financiën

Vraag 1

Kan het CPB alsnog aangeven wat het effect van de maatregelen van het kabinet is op de economische groei? Waarop baseert het kabinet de opmerking dat de maatregelen een beperkt effect hebben op de economische groei?

Vraag 29

Volgens de regering is het effect van de maatregelen bij Voorjaarsnota op de economische groei naar verwachting beperkt. Waarop is deze verwachting gebaseerd? Waarom is het verwachte effect niet berekend, hetzij door de minister van Financiën, hetzij door het CPB?

Antwoord

De verwachting dat het effect van de maatregelen bij Voorjaarsnota een beperkt effect zullen hebben op de economische groei is gebaseerd op de aard van deze maatregelen. Zo hebben de aflossing van een ODA-lening door India en de aanpassing in de defensie-aankopen in het buitenland wel invloed op de desbetreffende buitenlandse economieën maar niet op de Nederlandse economie. Ook de hogere dividend-afdrachten van DNB, KPN en BNG en de wijziging in de balans van enkele ZBO's hebben nauwelijks invloed op de economische ontwikkeling.

Vraag 2

Kan het kabinet aangeven wat de omvang van het ruilvoetverlies per budgetdisciplinesector is? Kan inzicht gegeven worden in de ruilvoetontwikkeling van de afgelopen jaren, alsmede in de op basis van de huidige inzichten verwachte ruilvoetontwikkeling voor 2004? In hoeverre is rekening gehouden met het ruilvoetverlies in het huidige maatregelenpakket?

Antwoord

De cumulatieve ruilvoetontwikkeling van de afgelopen jaren is als volgt geweest. Uit de tabel blijkt dat er in de periode 1999-2002 sprake is geweest van een ruilvoetwinst van gecumuleerd 2 miljard euro. Het betreft hier de afwijking van de actuele ruilvoetontwikkeling ten opzichte van de verwachte ruilvoetontwikkeling bij het Regeerakkoord.


            In ¤ mrd            1999        2000        2001        2002

            RBG-eng              -¼           ¼         1 ½            2

            SZA                  -½           -½           0        -½

            Zorg                   0           0          ¼           ¼

            Totaal                -½          -¼        1 ½            2


Voor 2003 en 2004 komt de ruilvoetontwikkeling afgerond uit op nul, waarbij voor 2004 sprake is van een verwaarloosbaar klein ruilvoetverlies. Ook hier betreft het de afwijking van de actuele ruilvoetontwikkeling ten opzichte van de verwachte ruilvoetontwikkeling bij het Hoofdlijnenakkoord.


            In ¤ mrd             2003      2004

            RBG-eng              0         0

            SZA                  0         0

            Zorg                 0         0

            Totaal               0         0

Bij het vaststellen van de ruilvoetontwikkeling wordt de bestuurlijke invalshoek gebruikt. Dat betekent dat de loon- en prijsbijstelling voor het lopende jaar definitief wordt vastgesteld op basis van stand CEP van dat jaar. Ruilvoetmutaties worden weergegeven tot die stand, conform de regels nacalculatie voor de sector Rijk. Het huidige maatregelenpakket heeft dan ook geen invloed op de ruilvoetontwikkeling in 2004.

Vraag 3

Welke beheersinstrumenten zullen gebruikt worden om de uitgaven in de Zorg te kunnen beheersen? Betekent de extra groei in 2004 wederom een overschrijding van de ijklijn voor de Zorg? Zo ja, zal deze gecompenseerd worden binnen de sector Zorg? Wat zal het kabinet minder gaan doen bij overschrijding van de ijklijn voor de Zorg?

Antwoord

De Voorjaarsnota vermeldt voor 2004 een overschrijding van ¤ 0,8 miljard, ondanks het feit dat de groei van de uitgaven in de AWBZ worden beperkt tot ¤ 0,3 miljard boven het niveau van de reeds goedgekeurde productieafspraken per 1 maart 2004. Om de zorguitgaven structureel binnen het budgettair kader te houden zullen additionele passende maatregelen moeten worden genomen. Daarbij kan, zoals ook al in het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven, worden gedacht aan verdere pakketbeperkingen, de verhoging van eigen bijdragen en maatregelen om de doelmatigheid verder te verhogen. Op de concrete invulling van de maatregelen zal bij Miljoenennota 2005 en de Begroting VWS 2005 nader worden ingegaan.

Vraag 4

Welke maatregelen zal het kabinet bij het doelmatiger aanbesteden gebruiken? Kan het kabinet aangeven hoe dit bezuinigingsvoorstel verdeeld is over de departementen? Wat is de concrete departementale invulling van het bezuinigingsvoorstel? Wat is de winst van het Rijk indien de gemeenten co-financieren uit eigen middelen, al dan niet verkregen via het gemeentefonds?

Antwoord

Doelmatiger aanbesteden is mogelijk a.g.v. veranderende marktverhoudingen. Zo is de markt transparanter geworden dankzij inspanningen van het NMA. De bouwenquêtecommissie acht een gemiddeld ophoogpercentage van 8,8% een belangrijke indicatie voor de prijsopdrijving die heeft plaatsgevonden bij openbare aanbestedingen. De commissie heeft het percentage ontleend aan een deelwaarneming van 211 specifiek geselecteerde werken. Daar bovenop is de markt overduidelijk minder overspannen dan een paar jaar geleden als gevolg van de huidige economische situatie. De prijscompensatie die in de budgetten verwerkt was, was echter nog gebaseerd op het oude prijspeil.

Het kabinet heeft gekozen voor een behoedzame verwerking van de verwachte effecten. De gevolgen van lagere aanbestedingen werken uiteraard ook door bij de lagere overheden bij cofinanciering of de kosten van eigen investeringen.

Onderstaande tabel geeft de verdeling over de departementen.



            Tabel: Verdeling doelmatiger aanbesteden (in mln)

                                         2004       2005       2006       2007       2008



                3Algemene Zaken         0,006      0,006      0,006      0,006      0,006

                6Justitie               3,178      1,770      1,422      1,330      1,345

                7BZK                    1,950      2,098      2,268      2,294      2,090

                8OCW                   12,590     12,940     13,283     13,376     13,385

               9BFinanciën              1,075      1,015      0,985      0,985      0,985

               10Defensie               5,829      7,565      6,533      6,864      6,541

               11VROM                  27,130     23,038     19,997     19,355     18,827

               12V&W                  142,000    143,000    159,000    174,000    168,000

               13EZ                     0,071      0,533      1,077      1,641      1,647

               14LNV                    1,853      2,151      2,502      3,922      3,762

               16VWS                    0,663      0,652      0,665      0,644      0,644

                 Totaal               196,344    194,768    207,738    224,418    217,232

Vraag 5

Wat is de verwachte omvang van het gebruik van de leenfaciliteit door ZBO's? Wat is de

consequentie van dit bezuinigingsvoorstel voor het EMU-saldo als de lening bij het ministerie van Financiën hoger is dan het oorspronkelijke eigen vermogen?

Vraag 46

Hoe kan de balanspositie van ZBO's ongewijzigd blijven als vermogen wordt omgezet in schuld (lening van Financiën)?

Vraag 47

Wat gebeurt er precies met het vermogen van de ZBO's? Wordt geld bij de ZBO's weggehaald (en ingeboekt als inkomsten voor de rijksoverheid) om vervolgens aan dezelfde ZBO's te worden uitgeleend (niet EMU-relevant)? Om hoeveel geld gaat het? Is dit een echte besparing of een boekhoudkundige handigheid?

Vraag 48

Welke gevolgen heef de vermogensnormering van de ZBO's voor hun zelfstandigheid en hun bedrijfsvoering?

Antwoord

Vooruitlopend op voorstellen om te komen tot een vermogensnormering voor ZBO's is bij Voorjaarsnota voor een viertal ZBO's het vermogen gemaximeerd op 5% van de omzet. Hiervoor is 140 mln. ingeboekt. De maximering op 5% is in overeenstemming met het gemaximeerde vermogen van baten- lastendiensten. Deze maximering krijgt vorm door het eigen vermogen dat uitstijgt boven 5% van de omzet om te zetten in een lening bij Financiën (niet EMU-relevant). De totale balanspositie van het ZBO wijzigt niet door deze vermogensconversie. Het ZBO draagt de ontvangst die gepaard gaat met het verkrijgen van de lening af aan het moederdepartement (EMU-relevant). Het ZBO wordt gecompenseerd voor de rente en aflossing die zij moeten betalen over de lening. Per saldo heeft deze constructie geen materiële betekenis voor de zelfstandigheid, de tarieven en de bedrijfsvoering van het ZBO.

De maximering van het eigen vermogen van ZBO's middels een conversie naar vreemd vermogen staat los van het gebruik van de leenfaciliteit door ZBO's die deelnemen aan het geïntegreerd middelenbeheer.

Vraag 6

Kan het kabinet de post overig splitsen en per bezuinigingsmaatregel aangeven wat de meerjarige consequenties zijn, zowel cijfermatig als beleidsmatig?

Vraag 51

Het kabinet meldt dat de post overig bestaat uit onder meer de doorwerking GF/PF, boetes en transacties en een tijdelijke regeling ter ondersteuning scheepsbouw. Kan het kabinet de post overig splitsen en per bezuinigingsmaatregel aangeven wat de meerjarige consequenties zijn, zowel cijfermatig als beleidsmatig?

Antwoord

            De post overig bestaat onder meer uit de volgende posten:

            Doorwerking GF/PF                                          - 0,24 mld

            Boetes en transacties                                       - 0,09 mld

            Tijdelijke regeling steun scheepsbouw                +0,03 mld
Daarnaast bestaat de post overig uit een reeks aan kleine mutaties. Voor de meerjarige consequenties, zowel cijfermatig als beleidsmatig, wordt verwezen naar de suppletore begrotingen van de betreffende departementen.

Vraag 7

Hoe verhoudt het besluit van tussentijdse premieverhoging AWBZ zich tot het uitgangspunt van één budgettair hoofdbesluitvormingsmoment? Wordt met het besluit tot tussentijdse premieverhoging dat ingegeven is door uitgaventegenvallers, het principe van de scheiding tussen de uitgavenontwikkeling en de inkomstenontwikkeling verlaten? In hoeverre is hier nog sprake van een "incidentele" verhoging van de AWBZ-premie?

Vraag 61

Wordt met een "incidentele" premieverhoging van de AWBZ een tijdelijke verhoging bedoeld? Zo ja, voor hoelang? Zo neen, waarom wordt dan de term "incidenteel" gebruikt?

Antwoord

De verhoging van de AWBZ-premie per 1 juli 2004 is ingegeven door een forse verslechtering van het EMU-saldo sinds de Miljoenennota 2004. Deze verslechtering was niet alleen het gevolg van uitgaventegenvallers, maar ook van inkomstentegenvallers en een ongunstiger saldo van de lagere overheden. Het kabinet heeft dit voorjaar tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment besloten tot deze verhoging van de AWBZ-premie. In de zomer zal worden bezien hoe de belasting- en premietarieven voor 2005 worden vastgesteld in samenhang met het dan voorliggende budgettaire, lasten- en koopkrachtbeeld. Er wordt dan beslist over de juiste vormgeving. Op Prinsjesdag zult u hierover nader worden geïnformeerd.

Vraag 8

Hoe gaat het kabinet het -preventief- toezicht op de kapitaaluitgaven van de openbare lichamen invullen in het licht van de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid?

Welke openbare lichamen zullen aan maatregelen in het licht van de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid onderworpen worden? Kan het kabinet een overzicht van de specifieke maatregelen per openbaar lichaam geven?

Wat is de omvang van de maatregelen om het beoogde effect op het EMU-saldo te bereiken?

Vraag 67

Wat is er de reden van dat de gemeentelijke saldi dit jaar zo'n onverwachte invloed hebben op het EMU-saldo? In welke mate spelen de rijksbezuinigingen op de gemeenten hierbij een rol?

Vraag 68

Is de regering serieus van plan om in te grijpen in de bestedingsmogelijkheden van gemeenten om zo het EMU-saldo binnen de 3% te houden?

Vraag 69

Hoe gaat het kabinet het -preventief- toezicht op de kapitaaluitgaven van de openbare lichamen invullen in het licht van de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid?

Welke openbare lichamen zullen aan maatregelen in het licht van de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid onderworpen worden? Kan het kabinet een overzicht van de specifieke maatregelen per openbaar lichaam geven?

Wat is de omvang van de maatregelen om het beoogde effect op het EMU-saldo te bereiken?

Vraag 70

Wat is de oorzaak voor de teruglopende opbrengst uit de verkoop van grond?

Vraag 73

Kan een nadere analyse worden gegeven van de oorzaken van de tekorten bij lagere overheden en welke voorstellen zijn denkbaar om hier iets aan te doen?

Antwoord

Na jarenlange kleine overschotten in EMU-saldo termen is bij de lagere overheden in 2001 voor het eerst sprake van een beperkt tekort, oplopend naar een tekort van 0,6% BBP in 2003. Het risico bestaat dat de lokale overheid ook de komende jaren een flinke bijdrage levert aan het EMU-tekort. De redenen hiervoor zijn divers, maar de rijksbezuinigingen waaraan wordt gerefereerd in de vraag spelen hierbij amper een rol. De aankopen van grond door de gemeenten zijn toegenomen terwijl de verkopen zijn achtergebleven, mede door de lage rente, de lage grondprijzen en stagnerende vraag uit de markt. Daarnaast zijn de investeringen van de gemeenten toegenomen voortvloeiend ook uit rijksbeleid rond onderwijshuisvesting, woningbouw, wegen, platteland, water (ook vastgelegd in wetten en contracten). Dit heeft niet alleen effect op de investeringen van de gemeenten, maar in de komende tijd ook in toenemende mate op die van provincies en waterschappen.

Het feit dat de lokale overheid in EMU-saldo termen een tekort heeft, wil niet zeggen dat er in strijd met regels wordt gehandeld of dat er per definitie sprake is van een slechte financiële situatie bij de lokale overheid. Er kan gelijktijdig sprake zijn van een sluitende gewone dienst en een tekort in EMU-termen. Bijvoorbeeld bij investeringen dienen op de gemeentelijke begroting de bijbehorende afschrijving te worden ingepast, terwijl voor het EMU-saldo de daadwerkelijke (kas) uitgave relevant is. Het EMU-tekort van de lokale overheid heeft ook te maken met het tempo waarin wordt ingeteerd op in het verleden opgebouwde reserves. Dit is inherent aan het baten-lasten stelsel waar de lokale overheid mee werkt.

Mede door dit oplopend tekort van de lokale overheden is er in EMU-saldo termen wel sprake van een probleem voor de overheid als geheel. Immers Nederland dient internationale afspraken na te leven. In het verdrag van Maastricht is afgesproken dat het EMU-tekort van een land maximaal 3% BBP mag zijn. Daarnaast is in het Groei- en Stabiliteitspact afgesproken dat als een land een structureel begrotingstekort van meer dan ½% BBP heeft, het structureel begrotingssaldo jaarlijks met ½% BBP verbeterd dient te worden. Het verdrag van Maastricht is in nationale regelgeving doorvertaald in de wet Financiering Decentrale Overheden (de Wet FIDO). Hierin is geregeld dat als lokale overheden bijdragen aan het overschrijden van de 3%-grens, van de lokale overheid een bijdrage kan worden gevraagd om dit probleem op te lossen. De Minister van Financiën kan als ultimum remedium bij algemene maatregel van bestuur (Amvb) nadere maatregelen treffen. Het streven is echter om in gezamenlijkheid met de lokale overheden tot een oplossing te komen.

In april zijn twee werkgroepen van start gegaan die inmiddels hun concept bevindingen hebben gerapporteerd aan het bestuurlijk overleg dat op 10 juni 2004 heeft plaatsgevonden tussen rijk en lokale overheid. De eerste werkgroep werkt aan de verbetering van de informatievoorziening rond de ontwikkeling van het EMU-saldo van de lokale overheid. De tweede werkgroep heeft feiten op een rij gezet rond de ontwikkeling van het EMU-saldo van de lokale overheid, de internationale ervaringen en een eerste aanzet gegeven voor mogelijke oplossingen. Tijdens het bestuurlijk overleg van 10 juni jl. is afgesproken dat een externe commissie wordt ingesteld die voor medio augustus 2004 advies uit moet brengen over de mogelijkheden om het EMU-tekort van de lokale overheid te beheersen onder zo min mogelijke aantasting van de lokale beleidsvrijheid. In Miljoenennota 2005 zal nader worden ingegaan op de problematiek omtrent het EMU-saldo van de lokale overheid.

Vraag 9

Op welke wijze heeft Financiën de door de minister toegezegde (zie antwoord op vraag 10 over de Voorjaarsnota 2002) scherpere toetsing op het VBTB-gehalte van suppletore wetten uitgevoerd? Kan de minister per suppletore begroting aangeven hoe hij het VBTB-gehalte beoordeelt? Kan de minister van Financiën via scherpere begrotingsvoorschriften bewerkstelligen dat voortaan alle suppletore begrotingen en budgettaire nota's een toelichting op de mutaties in de VBTB-systematiek bevatten?

Antwoord

De begrotingsvoorschriften gaan ook voor de suppletore begrotingen, mede naar aanleiding van uw vraag bij de Voorjaarsnota 2002, uit van een toelichting bij mutaties in VBTB-systematiek daar waar beleidsmatig mogelijk en zinvol. Een integrale toets op het VBTB-gehalte van de suppletore begrotingen vanuit Financiën heeft niet plaatsgevonden. Een en ander zal wel worden betrokken bij de VBTB-evaluatie die nu loopt. Zonder al te zeer vooruit te willen lopen op de uitkomst van de evaluatie, blijkt daaruit wel al dat extra procedures en controle daarop niet de juiste oplossing zijn om VBTB kwalitatief verder te brengen.

Vraag 10

Kan een totaaloverzicht worden gegeven van de verwerking van de eindejaarsmarges in de suppletore begrotingen? Kan alsnog, nu alle benodigde gegevens definitief beschikbaar zijn, een volledig antwoord gegeven worden op vraag 6 over de eindejaarsmarge, die de Kamer gesteld had naar aanleiding van de voorlopige Rekening 2003? Kan de minister in de rijksbegrotingsvoorschriften opnemen dat iedere suppletore begroting een totaaloverzicht van de aanwending van de eindejaarsmarge moet bevatten?

Antwoord

Onderstaand overzicht toont de totale onderuitputting 2003, de maximale eindejaarsmarge en de eindejaarsmarge zoals verwerkt in 2004 in de eerste suppletore begrotingen.


            Tabel: Totaaloverzicht eindejaarsmarge (in mln)

             - = onderuitputting        Onderuitputting  Maximale  EJM            EJM in
                                                   2003                       suppletore
                                                                          begroting 2004



                 1Huis der Koningin              -0,853              -              -

                 2Hoge colleges van              -8,780          1,711          1,711
                  Staat

                 3Algemene Zaken                 -0,371          0,452          0,371

                 4Koninkrijksrelaties           -27,173          9,076          9,076

                 6Justitie                      -69,839         47,267         47,267

                 7BZK (incl                     -92,227         70,274         70,274
                  arbeidsvoorwaarden)

                 8OCW                           -66,759        227,698         66,759

              9A/BNationale schuld en          -124,481         29,055         29,055
                  Financiën

                10Defensie                       26,762        136,134        -26,762

                11VROM                          -39,453         34,153         34,153

                12V&W                            7,855          23,432         -7,855

                13EZ                             10,343         15,074        -10,343

                14LNV                            -6,127         20,086          6,127

                15SZW R                         -20,900          2,848          2,848

                  SZA bg gefinancierd          -164,900        153,588        153,588

                16VWS R                         -46,988         28,007         28,007

                55Infrafonds                   -188,361           100%        188,361

                  HGIS                         -178,232        181,500     120,200[1]

                  Totaal                       -990,484        980,355        712,875
In de suppletore begrotingen wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanwending van de eindejaarsmarge voor zover dit beleidsmatig relevant wordt geacht.

Het is niet duidelijk naar welke vraag bij de Voorlopige Rekening 2003 verwezen wordt aangezien vraag 6 geen betrekking had op de eindejaarsmarge.

Vraag 11

Ook in deze voorjaarsnota doen zich aan de ontvangstenzijde tegenvallers voor. Dit komt met name door de tegenvallende vennootschapsbelastinginkomsten. Kan de minister aangeven wat op dit moment de progressiefactor (Jaarverslag van het Rijk, blz. 75) is? Rekening houdend met de huidige stand van de progressiefactor. Kan de minister aangeven wat naar huidig moment de hoogte van de vennootschapsbelastingopbrengst is? Kan de minister hierbij een splitsing aanbrengen tussen de opbrengst van het in artikel 22 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 genoemde traject onder het bedrag van ¤ 22689 en de opbrengst van het traject boven dit bedrag van ¤ 22689?

Antwoord

De progressiefactor op basis van de Voorjaarsnota bedraagt 0,6 voor 2004. De opbrengst van de vennootschapsbelasting over 2003 bedroeg ¤ 13,4 miljard. De op basis van de Voorjaarsnota geraamde opbrengst voor 2004 bedraagt ¤ 14,5 miljard. Naar schatting zal hiervan ¤ 0,75 miljard over het traject tot ¤ 22.689 geheven worden (bij een tarief van 29%) en ¤ 13,75 miljard vanaf de grens van ¤ 22.689 (tegen een tarief van 34,5%).

Vraag 12

De minister van Financiën heeft in antwoord op kamervragen 3 en 4 van de Voorjaarsnota 2003 (28 929, nr.2) gemeld dat verbetering van het VBTB-gehalte in o.a. de suppletore begrotingen en de budgettaire nota's een groeitraject is.

Waarom wordt in de Voorjaarsnota 2004 niet ingegaan op de gevolgen die beleidsmatige begrotingsmutaties hebben voor de (operationele) beleidsdoelstellingen en prestatiegegevens die in de oorspronkelijke begroting 2004 waren opgenomen? Welke maatregelen zal de minister van Financiën nemen om het VBTB-gehalte van toekomstige budgettaire nota's te vergroten? Kan de minister van Financiën aangeven hoe lang het groeitraject voor verbetering van het VBTB-gehalte in de suppletore begrotingen en de budgettaire nota's is?

Vraag 45

Hebben de bijstellingen in uitgaven en inkomsten ook gevolgen voor de (VBTB-) doelstellingen voor 2004? Zo ja, welke?

Antwoord

De bijstellingen van uitgaven en inkomsten hebben kunnen plaatsvinden zonder aantoonbare gevolgen voor de VBTB-doelstellingen. Inboeken van doelmatigheidswinsten en benutten van éénmalige beleidsvoordelen hebben het merendeel van de bijstellingen kunnen realiseren. Als voorbeeld kan de Belastingdienst dienen. Door het uitbreiden van de elektronische aanlevering van gegevens kan de Belastingdienst efficiënter opereren zonder dat de beleidsdoelstelling behoeft te worden aangepast.

Het kabinet gebruikt de VBTB-evaluatie - die nu loopt - om aan te geven hoe VBTB in de toekomst kwalitatief kan worden verbeterd.

Vraag 13

Kan aangeven worden hoe de overheidsfinanciën er nu bij gestaan zouden hebben als de tegenbegroting van de PvdA van vorig najaar zou zijn uitgevoerd?

Antwoord

Vorig najaar heeft het CPB de tegenbegroting van de PvdA doorgerekend. Vergeleken met de kabinetsvoorstellen zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 2004 zou het EMU-tekort in 2004 0,6% BBP ongunstiger uit zijn gekomen, indien de voorstellen van de PvdA uitgevoerd zouden zijn.

Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit verschil van 0,6% BBP veranderd is. Bij volledige acceptatie van het Voorjaarsnota-pakket door de PvdA zou dus thans een tekort van 3,5% BBP resulteren. Naarmate onderdelen van het pakket worden verworpen zal het tekort nog hoger uitvallen.

Vraag 14

Kan aangegeven worden hoeveel geld er in 2004 Rijksbreed wordt besteed aan jeugdbeleid?

Antwoord

De ministeries van VWS, Justitie en OCW besteden het grootste gedeelte van het geld dat beschikbaar is voor jeugdbeleid. In 2004 wordt door het Ministerie van VWS ongeveer ¤ 840 miljoen uitgegeven aan jeugdbeleid. Het grootste gedeelte hiervan (ca. ¤ 750 miljoen) betreft een specifieke uitkering voor de jeugdzorg. Daarnaast is op het terrein van de preventie en gezondheidsbescherming ca. ¤ 176 miljoen gereserveerd in de vorm van een specifieke uitkering voor de jeugdgezondheidszorg. Het Ministerie van Justitie besteedt in 2004 ongeveer ¤ 720 miljoen aan de jeugd. Het merendeel hiervan gaat naar Justitiële Jeugdinrichtingen, (gezins)voogdij-instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Een groot deel van de begroting van OCW wordt besteed aan jeugd. Meer specifiek aan jeugdbeleid besteedt het Ministerie van OCW in 2004 ongeveer ¤ 1,2 miljard. Het merendeel van voornoemde uitgaven betreft uitgaven ten behoeve van zorgleerlingen.

Vraag 15

Leidt het mislukken van het voorjaarsoverleg nog tot andere dan de in de Voorjaarsnota 2004 gepresenteerde inzichten? Zo ja, welke?

Vraag 17

Wat zijn de verwachte gevolgen voor het EMU-saldo in 2004, 2005, 2006 en 2007 wanneer de geraamde loonmatiging als gevolg van het mislukte Voorjaarsoverleg niet tot stand wordt gebracht? Kunt u de budgettaire gevolgen uitsplitsen van een stijging van de contractlonen met 0,5%, 1,0%, 1,5% respectievelijk 2% bovenop de ingecalculeerde loonontwikkeling in de MEV?

Antwoord

Het mislukken van het Voorjaarsoverleg kan leiden tot een stijging op langere termijn van de contractlonen en daarmee tot een verslechtering van de concurrentiepositie, de winstgevendheid van het bedrijfsleven en de werkgelegenheid. Het effect van mogelijk uitblijven van loonmatiging is op langere termijn ongunstig voor de economie en het EMU-saldo. Op korte termijn (2004 en 2005) kan het mogelijk uitblijven van loonmatiging in de marktsector echter een positief effect hebben op het overheidsbudget. Hogere lonen leiden tot hogere belasting- en premieontvangsten, terwijl het kabinet voor de publieke sector vasthoudt aan een ontwikkeling van nul procent in 2004 en 2005 (incl. doorwerking naar de uitkeringen). Het effect op het EMU-saldo is per saldo gunstig. Bij benadering kan worden gesteld dat iedere ½% extra loonstijging in de marktsector (welke niet zal worden gevolgd door de overheid) leidt tot een verbetering van het EMU-saldo met 1¼ mld. Onder de aanname dat de overheidslonen in de jaren 2006 en 2007 de markt weer zullen volgen (waarbij gecorrigeerd wordt voor de overloop van contractloonstijging-markt uit 2005 naar 2006) en dat de WKA-koppeling bij de uitkeringen in die jaren zal worden hersteld zal het korte-termijn-voordeel van ½% extra loonstijging grotendeels verdwijnen, terwijl een negatief effect op het structurele saldo resteert van ongeveer 0,1%.

Vraag 16

Is de meevaller van 400 miljoen euro als gevolg van de hoge olieprijs welke onlangs in de publiciteit kwam in de Voorjaarsnota verwerkt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Vraag 25

Welke meevaller is te verwachten nu de olieprijs 2004 aanzienlijk hoger lijkt te worden dan de veronderstelde $29 per vat?

Vraag 71

Welke veronderstellingen liggen ten grondslag aan de huidige raming van de aardgasbaten en hoe verhouden deze veronderstellingen zich tot het huidige (hoge) olieprijsniveau en de verwachtingen daaromtrent?

Antwoord

De gasbatenraming in de Voorjaarsnota is gebaseerd op de veronderstellingen omtrent olieprijs en dollarkoers zoals het CPB deze heeft geraamd in het CEP 2004. Deze veronderstellingen zijn:


                                                 2004

            Olieprijs ($ per vat                   29

            Eurokoers (dollars per               1,25
            euro)
De huidige olieprijs ligt op ongeveer $36 per vat en de eurokoers op ongeveer 1,21. De ontwikkelingen van de olieprijs en de eurokoers na CEP zijn niet verwerkt in de gasbatenraming in de Voorjaarsnota. In de Miljoenennota zal een nieuwe gasbatenraming worden verwerkt op basis van de olieprijs en de dollarkoers zoals die door het CPB geraamd zullen worden in de MEV 2005.

Vraag 17

Wat zijn de verwachte gevolgen voor het EMU-saldo in 2004, 2005, 2006 en 2007 wanneer de geraamde loonmatiging als gevolg van het mislukte Voorjaarsoverleg niet tot stand wordt gebracht? Kunt u de budgettaire gevolgen uitsplitsen van een stijging van de contractlonen met 0,5%, 1,0%, 1,5% respectievelijk 2% bovenop de ingecalculeerde loonontwikkeling in de MEV?

Antwoord

Zie antwoord vraag 15.

Vraag 18

Waarom gaat deze Voorjaarsnota niet vergezeld van nieuwe koopkrachtcijfers waarin de gevolgen van het kabinetsbeleid tot nu toe zijn verwerkt. Wanneer is het kabinet voornemens met monitoringsgegevens te komen, zoals ook door de Kamer gevraagd.

Antwoord

Het koopkrachtbeeld voor 2004 is eind vorig jaar besproken. In deze Voorjaarsnota zijn de gevolgen voor de koopkracht beperkt: vallen de negatieve koopkracht-effecten vanwege de AWBZ-premieverhoging weg tegen de gunstige effecten van de lagere inflatie. Het huidige koopkrachtbeeld op basis van het CEP komt derhalve nagenoeg overeen met het beeld eind vorig jaar. Op basis hiervan is besloten om geen nieuw koopkrachtbeeld te presenteren.

Vraag 19

Wat is de reactie van de regering op het koopkrachtrapport van het NIBUD d.d. 26 mei j.l., waaruit blijkt dat AOW-ers, jonggehandicapten en mensen die gebruik maken van de thuiszorg meer moeten inleveren dan tot nu toe voorzien door het kabinet.

Antwoord

De cijfers van het NIBUD en het kabinet zijn niet vergelijkbaar. In de cijfers van het NIBUD zijn ook specifieke maatregelen en gemeentelijke regelingen meegenomen. De cijfers van het kabinet, waaraan het NIBUD refereert, hebben betrekking op het generieke koopkrachtbeeld. In de genoemde brief aan de Kamer wordt dit ook gemeld. Naast het generieke beeld, geeft de Minister van Sociale Zaken in zijn begroting standaard een toelichting op de effecten van specifieke maatregelen. Daarnaast heeft het kabinet in het najaar ook nadere informatie aan de Kamer gegeven met betrekking tot de spreiding van de koopkrachteffecten. Uit dit beeld bleek dat zich zowel grotere minnen als plussen kunnen voordoen. Indien slechts een aantal huishoudens er uit wordt gelicht, dan zijn de resultaten van het onderzoek sterk gevoelig voor de specifieke huishoudens die worden gekozen.

Daarnaast wordt geen informatie verschaft over de representativiteit van de geselecteerde huishoudens. De huishoudens die door het kabinet standaard worden gepresenteerd, zijn geselecteerd op basis van een zo groot mogelijke dekking van de bevolking. Tot slot is in de berekeningen van het NIBUD geen rekening gehouden met de bijzondere bijstand en de Tegemoetkomingsregeling Buitengewone Uitgaven.

Vraag 20

Kan de regering inzicht geven in de koopkrachtontwikkeling van gezinnen in de afgelopen 10 jaar, en daarbij onderscheid aanbrengen tussen gezinnen met meer en minder dan drie kinderen, tussen alleenverdieners en tweeverdieners, en tussen een- en tweeoudergezinnen?

Antwoord

Een koopkrachtvergelijking tussen huishoudens met meer of minder dan drie kinderen hangt onder andere af van de leeftijd van de kinderen, het aantal kinderen, de hoogte van het inkomen en de woonsituatie. Zo bepaalt de leeftijd en het aantal kinderen de hoogte van de kinderbijslag. Het inkomen de hoogte van de kinderkorting en de woonsituatie het effect van de huursubsidie.

De tabel laat zien dat de koopkrachtontwikkeling voor gezinnen met twee, dan wel drie kinderen in de afgelopen tien jaar vergelijkbaar is geweest. Het kleine verschil wordt verklaard door de toeslag in de kinderkorting voor drie of meer kinderen en wijzigingen in de kinderbijslag die voor gezinnen met drie kinderen meer effect sorteren dan voor gezinnen met twee kinderen.

Het verschil tussen huishoudens op modaal en huishoudens op minimumloon is voornamelijk toe te wijzen aan de belastingherziening in 2001. Huishoudens met lage inkomens profiteren meer van de ingevoerde inkomensafhankelijke kinderkortingen dan huishoudens met een inkomen rond modaal en hoger.


            Tabel  Koopkrachtontwikkeling 1995-2004 voor huishoudens met twee of drie kinderen (in
            procenten)

                     Minimumloon                            Modaal

                     AlleenstaaAlleenverdiener TweeverdienerAlleenstaandeAlleenverdienerTweeverdiener
                     Ouder                                  Ouder
                                                                                        (1½ modaal)

            Twee     20.2      18.5            16.2         16.9         12.5           11.7
            kinderen


            Drie     19.5      17.8            16.2         16.7         12.5           11.6
            kinderen
Vraag 21

Wil de regering in het kader van de behandeling van de begroting voor 2005 inzicht bieden in de koopkrachtontwikkeling van gezinnen met minder dan 3 en met meer dan 3 kinderen, uitgesplitst in eenouder en tweeoudergezinnen?

Antwoord

Besluitvorming in het kabinet over het koopkrachtbeeld dient nog plaats te vinden. Derhalve kan nog geen informatie worden gegeven over de koopkrachtontwikkeling in 2005.

Vraag 22

Welk budget is voor het jaar 2004 en 2005 gemoeid met kindgerelateerde regelingen, zoals kinderkorting respectievelijk de aanvullende kinderkorting, de kinderbijslag, de kinderopvang, de vrijstelling van ziekenfondspremies, etc.?

Antwoord 22

De bedragen die gemoeid zijn met diverse kindgerelateerde regelingen zijn in onderstaande tabel vermeld (in miljoenen euro's).


            2004           2005

            ·         Afdrachtvermindering kinderopvang                  245             0*)

            ·         Aftrek voor kinderopvang in IB                          179             0*)

            ·         Wet Basisvoorziening Kinderopvang                 0                 796**)

            ·         Kinderkortingsregelingen                                 477             527

            ·         (Aanvullende) Combinatiekorting                      625             640

            ·         Kinderbijslag                                                  3 300          3
            300

            ·         Vrijstelling nominale ziekenfondspremie           40               40

*) De afdrachtvermindering kinderopvang en de aftrek voor kinderopvang in de IB worden m.i.v. 1 januari 2005 vervangen door de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK).

**) De definitieve begroting van de WBK staat nog niet definitief vast. Het hier genoemde cijfer is op basis van stukken die reeds eerder aan de Kamer verzonden zijn. (Kamerstukken II, 2003-2004, 28447, nr. 29, blz. 7 van 11 maart 2004)

Vraag 23

Hoeveel gezinnen kunnen vanwege een te laag inkomen de voor hen geldende kortingen, waaronder de kinderkorting, niet verrekenen met de door hen te betalen belasting?

Antwoord

Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal gezinnen, maar wel over het aantal belastingplichtigen. De meest recente informatie heeft betrekking op 2001. In dat jaar betaalden ongeveer 2 miljoen belastingplichtigen geen belasting. Het betreft hier grotendeels minderjarige huishoudleden en partners van kostwinners. Van de groep die ook recht had op de kinderkorting konden ongeveer 70.000 personen de voor hen geldende kortingen niet verrekenen met de door hen te betalen belasting als gevolg van een combinatie van een laag inkomen en hoge aftrekposten.

Vraag 24

Welke budgettaire gevolgen zijn verbonden aan de introductie van een (aanvullende) kinderkorting, waarbij uitgangspunt is een tegemoetkoming per kind ter hoogte van de huidige (aanvullende) kinderkorting? Hoe hoog zou de (aanvullende) kinderkorting per kind worden als dit budgettair neutraal zou worden ingevoerd?

Antwoord 24

Introductie van een (aanvullende) kinderkorting, waarbij het uitgangspunt is dat niet per huishouden, maar per kind een tegemoetkoming wordt verleend op het niveau van de huidige (aanvullende) kinderkorting, brengt een toename van het huidige budgettaire beslag mee met 82% tot circa ¤ 1 040 miljoen .

Wanneer de huidige regeling budgettair neutraal wordt omgezet in een tegemoetkoming per kind, krijgt een belastingplichtige met één kind een (aanvullende) kinderkorting van 55% van de huidige regeling. Bij twee kinderen 110%, bij drie kinderen 165% enz.

Vraag 25

Welke meevaller is te verwachten nu de olieprijs 2004 aanzienlijk hoger lijkt te worden dan de veronderstelde $29 per vat?

Antwoord

Zie vraag 16.

Vraag 26

De individuele besparingen van consumenten zijn over 2003 en 2004 aanzienlijk hoger (CEP 2004) dan waarmee rekening was gehouden bij de opstelling va de Miljoenennota 2004 (MEV 2004). Welk effect heeft dat op het BBP? Welk effect heeft dat op het EMU-saldo?

Antwoord

Wanneer consumenten besluiten om meer te sparen, dan consumeren ze minder. Hogere besparingen resulteren daarom partieel geredeneerd in een lager BBP en via lagere belastingontvangsten tot een ongunstiger EMU-saldo. Ten opzichte van de MEV is de particuliere consumptie 3½ miljard lager uitgekomen. Hiervan is het effect op de BTW-ontvangsten en het EMU-saldo 0,1% BBP.

Vraag 27

De investeringen in woningen zijn in 2003 en 2004 dramatisch lager dan bij de Miljoenennota 2004 was verondersteld. Wat is de oorzaak van deze snelle omslag en welk effect heeft dit op het BBP?

Antwoord

In de periode 1997-2001 werden er veel bedrijfspanden gebouwd waardoor er weinig capaciteit overbleef om nieuwe woningen te bouwen. Toen de vraag naar bedrijfspanden na 2001 daalde, was dan ook de verwachting dat de bouw van nieuwe woningen zou aantrekken. Deze verwachting is echter niet uitgekomen. De investeringen in woningen komen volgens het CEP 2004 dan ook lager uit dan volgens de MEV 2004. Vooral in 2003 zijn de investeringen in woningen afgenomen. Deze daling is het gevolg van achterblijvende investeringen in herstel en verbouw die het gevolg zijn van de slechte conjunctuur. De tegenvaller bij de investeringen in woningen heeft een ongunstig effect op het BBP.

Vraag 28

Uit welke componenten bestaat de uitgaventegenvaller van 0,7 miljard veroorzaakt door het nominale beeld?

Vraag 30

Wat wordt bedoeld met het nominale beeld en de prijs Nationale Bestedingen?

Antwoord

Voor de uitgaven gelden reële uitgavenkaders voor de drie budgetdisciplinesectoren Rijksbegroting in enge zin, Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en Zorg. Voor de feitelijke uitgaventoetsing worden deze reële kaders aangepast aan de nominale ontwikkeling. De reële kaders worden daartoe geïnfleerd met de prijs van de Nationale Bestedingen pNB. De Nationale Bestedingen bestaan uit particuliere consumptie, de overheidsconsumptie, de bedrijfsinvesteringen en de overheidsinvesteringen. De prijs van deze bestedingen is het gemiddelde prijspeil van deze afzetcategorieën. Omdat de pNB met 0,3% is gedaald t.o.v de Miljoenennota "krimpt" het nominale kader (dit is het ruilvoetverlies). Wanneer deze krimp niet volledig gepaard gaat met lagere lonen en prijzen ontstaat er budgettair probleem (dit is de nominale problematiek) dat moet worden opgelost. De nominale problematiek in de Voorjaarsnota bestaat dus uit de krimp van het uitgavenkader als gevolg van een lagere pNB minus de mutatie van de lonen en prijzen. In cijfers:


            Reële ijklijnen                                      185,1

            pNB MN04                                            1,0148

            pNB VN04                                            1,0115

            Bijstelling ruimte onder kader a.g.v.                  0,6
            ander pNB

            Lonen en prijzen                                       0,1

            Nominale problematiek                                  0,7
Vraag 29

Volgens de regering is het effect van de maatregelen bij Voorjaarsnota op de economische groei naar verwachting beperkt. Waarop is deze verwachting gebaseerd? Waarom is het verwachte effect niet berekend, hetzij door de minister van Financiën, hetzij door het CPB?

Antwoord

Zie vraag 1.

Vraag 30

Wat wordt bedoeld met het nominale beeld en de prijs Nationale Bestedingen?

Antwoord

Zie vraag 28.

Vraag 31

Kan een uitsplitsing worden gegeven van de tegenvaller in de zorg naar de verschillende sectoren (verpleging&verzorging, GGZ, gehandicaptenzorg, PGB en curatieve zorg)?

Antwoord

In onderstaande tabel worden de twee grootste tegenvallers aan de uitgavenkant, 'extra groei' en 'doorwerking afrekening 2003', sectorgewijs toegelicht (zie ook de Verticale Toelichting in Bijlage 2 van de Voorjaarsnota). Voor een sectorgewijs overzicht van alle mutaties in de zorg, inclusief de tegenvallers, verwijs ik u naar de eerste suppletore begrotingswet van het Ministerie van VWS.


            Sector                                   2004    2005     2006     2007     2008

            Doorwerking afrekening 2003               334     299      299      299      299

            Wv. Curatieve zorg                        116      81       81       81       81

            Wv. V&V (incl. PGB Nieuwe Stijl)         173      173      173      173      173

            Wv. Gehandicaptenzorg                      89      89       89       89       89

            Wv. GGZ                                     0       0        0        0        0

            Wv. Overig (m.n. hulpmiddelen,            -44     -44      -44      -44      -44
            geneesmiddelen)

            Extra groei                               468     468      468      468      468

            Wv. Curatieve zorg                        120     120      120      120      120

            Wv. V&V (incl. PGB Nieuwe Stijl)           20      20       20       20       20

            Wv. Gehandicaptenzorg                     112     112      112      112      112

            Wv. GGZ                                   217     217      217      217      217

Vraag 32

Terwijl de werkloosheid sterker stijgt dan verondersteld, is de oploop van het aantal werkloosheiduitkeringen langzamer dan verwacht. Wat is de oorzaak van dit contrast?

Antwoord

Het is een bekend gegeven dat de ontwikkeling van het aantal werkloosheidsuitkeringen kan afwijken van de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking. Mogelijke oorzaken zijn onder andere de wijze van registratie van de werkloze beroepsbevolking en het al of niet bestaan van rechten op een WW-uitkering. Na publicatie van de MEV, heeft het CPB een nieuwe ramingsmethode ontwikkeld. Deze is voor het eerst bij CEP 2004 toegepast. Daarnaast is in de CEP informatie verwerkt over de realisaties 2003. In het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2003 wordt geconstateerd dat het aantal werkloosheids- en bijstandsuitkeringen in 2003 is meegevallen ten opzichte van de raming bij Miljoenennota 2004, terwijl de werkloosheid is tegengevallen. Vraag 33

Wat is in het lijstje uitgavenmaatregelen (tabel 3) incidenteel, wat structureel?

Welke bedrag blijft dus aan taakstelling liggen voor 2005 en verder?

Vraag 38

Welke resterende bezuinigingstaakstelling is er nog voor 2004 en latere jaren?

Antwoord

De uitgavenmaatregelen in de zorg, de budgettaire correctie voor de mogelijkheden van voor doelmatig aanbesteden en (deels) de ramingsbijstelling dividend hebben een structureel karakter. De overige maatregelen zijn incidenteel van aard. Voor 2005 resulteert een nog in te vullen structurele uitgaventaakstelling van 750 mln.

Vraag 34

Welke gevolgen heeft het beperken van de groei van AWBZ-uitgaven tot het niveau van de goedgekeurde productieafspraken per 1 maart 2004 voor het boter-bij-de-vis-principe?

Antwoord

Het beperken van de groei van de AWBZ-uitgaven in 2004 heeft gedeeltelijk gevolgen voor het boter-bij-de-vis-principe. Instellingen krijgen de productie die uitkomt boven het niveau van de gemaakte productieafspraken niet langer vergoed. Dit is een vorm van budgettering. Voor de productie tot het niveau van de gemaakte productieafspraken, geldt nog steeds het boter bij de vis principe. Alleen als zij de productie gerealiseerd hebben, krijgen zij deze vergoed. Vraag 35

Kunnen enkele voorbeelden worden genoemd van de "bijzondere situaties" waarin aanvullende AWBZ-productieafspraken kunnen worden gehonoreerd?

Antwoord

Op dit moment zijn er nog geen bijzondere c.q. onaanvaardbare situaties bekend. In geval van onaanvaardbare situaties gelden in elk geval de volgende processtappen. Het zorgkantoor monitort de gerealiseerde productie binnen zijn regio. In geval een aanbieder aanvullende productieafspraken wil maken als gevolg van een onaanvaardbare situatie zal hij een overzicht van de geleverde zorg moeten overleggen. Het zorgkantoor kijkt vervolgens of de aanvullende afspraken kunnen worden verwezenlijkt binnen de totale productieafspraken in de regio. Op basis van de beschikbare cijfers over de gerealiseerde productie wordt met het CTG vervolgens nagegaan hoe de ruimte voor onaanvaardbare situaties wordt afgebakend en welke criteria hiervoor zullen worden gehanteerd.

In september zal hier meer helderheid over worden verschaft.

Vraag 36

Aan welke beheersmaatregelen wordt gedacht met betrekking tot de PGB-regeling? Welke koopkrachteffecten hebben die? Kan het kabinet de meerjarige doorwerking per beheersmaatregel cijfermatig aangeven?

Antwoord

Bij PGB's is er geen sprake van productieafspraken, de budgethouder zoekt zelf naar een geschikte aanbieder. PGB's vallen derhalve niet onder de aanwijzing die aan het CTG/ZAio is gegeven om de groei van de AWBZ te beheersen. Wel worden de ontwikkelingen in het PGB gemonitord. Uit de monitoring blijkt op dit moment dat de groei van de budgetten nog binnen de raming van 2004 valt. Het kader is voor PGB's overigens aanzienlijk verruimd. Voor het geval de PGB-uitgaven het budget overschrijden zijn er twee beheersmaatregelen mogelijk. Het tarief kan naar beneden worden bijgesteld of het open einde karakter worden beëindigd. Bij het treffen van de beheersmaatregelen zullen de koopkrachteffecten worden bezien.

Vraag 37

Wat zijn de consequenties van de hogere gemiddelde REA-trajectprijs voor de aantallen herbeoordeelde mensen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen die met de geraamde budgetten begeleid kunnen worden?

Antwoord

De hogere gemiddelde trajectprijs is net als het grotere aantal trajecten 2e spoor verwerkt in de opwaartse bijstelling van de REA-raming 2004. De hogere gemiddelde trajectprijs heeft dan ook geen gevolgen voor de aantallen herbeoordeelde mensen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen.

Vraag 38

Welke resterende bezuinigingstaakstelling is er nog voor 2004 en latere jaren?

Antwoord

Zie vraag 33.

Vraag 39

Hoe groot is het verschil tussen de nu ingeschatte instroom van WAOers ten aanzien van de aanvankelijke verwachting voor 2004?

Antwoord

De WAO volume mutatie in de Voorjaarsnota is niet het gevolg van een ramingsbijstelling van de WAO-instroom 2004, maar van de doorwerking van de volume meevaller in 2003. Vraag 40

Wat is het afzonderlijke budgettaire effect van het niet doorgaan van de anticumulatie van gouden handdrukken in de WW?

Antwoord

Het niet doorgaan van anticumulatie van gouden handdrukken betekende een besparingsverlies van ¤ 150 mln. Vraag 41

Bestaat er inzicht in de mate waarin een PGB wordt aangewend voor schadeloosstelling van familieleden? Hoe groot is het bedrag dat hiermee naar schatting gemoeid is?

Antwoord

Op dit moment bestaat dit inzicht niet. Zeer binnenkort wordt er een evaluatieonderzoek uitgezet voor het persoonsgebonden budget nieuwe stijl waarin o.a. zal worden nagegaan in welke mate familieleden ingezet worden voor de inzet van AWBZ-zorg die boven mantelzorg uitgaat. De rapportage van dit evaluatieonderzoek wordt in oktober verwacht.

Vraag 42

Is het mogelijk om de aanwending van een PGB voor schadeloosstelling van directe familieleden aan vaste tariefnormen te binden?

Antwoord

Op dit moment is de schadeloosstelling van directe familieleden nog niet aan vaste tariefnormen verbonden. Het kabinet kan de optie om directe familieleden een ander vast tariefnorm op te leggen op de juridische mogelijkheden laten onderzoeken.

Vraag 43

Hoe kan op voorhand een bezuiniging van 0,3 miljard worden ingeboekt in de zorg, terwijl nog niet is komen vast te staan dat aanvullende productieafspraken in de AWBZ overbodig zullen zijn, noch dat de PGB-uitgaven aanleiding geven tot extra beheersmaatregelen?

Antwoord

Uit voorlopige cijfers van het CTG in maart over de gemaakte productieafspraken 2004 en een prognose voor de persoonsgebonden budgetten bleek dat voor 2004 het voor de AWBZ conform de begroting 2004 beschikbare bedrag al was opgesoupeerd. Als er in 2004 niets wordt gedaan en de groei in de AWBZ in 2004 zich voortzet conform de groei in 2003, wordt het voor de AWBZ beschikbare bedrag met ruim ¤ 700 miljoen overschreden. Dit is onwenselijk. De groei van de AWBZ-uitgaven vormt een probleem voor de houdbaarheid van de AWBZ en voor het Hoofdlijnenakkoord. Daarom is er in maart gekozen voor beheerste selectieve groei.

De overschrijding ten opzichte van de raming, waarin reeds rekening werd gehouden met een groei van 2,5 a 3%, wordt daardoor beperkt tot een bedrag van circa ¤ 400 miljoen. Vanaf 2005 wil het kabinet dat in ieder geval binnen de afgesproken ramingen wordt gebleven.

Vraag 44

Is de regering voornemens op korte termijn een vervolg te geven aan de aanbevelingen die de heer Bakker (TPG) op verzoek van minister Hoogervorst heeft gedaan? Op welke termijn denkt de regering de budgettaire vruchten te kunnen plukken van verbetering van logistieke processen in ziekenhuizen?

Antwoord

Het rapport dat in het kader van het project Sneller Beter is geschreven onder leiding van de heer Bakker toont aan dat er in de ziekenhuissector aanzienlijke efficiencywinst is te behalen. Het feit dat de conclusies van het rapport nauwelijks weersproken zijn door de veldpartijen geeft aan dat er inderdaad doelmatiger kan worden gewerkt in de ziekenhuizen. Het is nu aan de veldpartijen om hiermee aan de slag te gaan. De verzekeraars hebben als regisseurs van de zorg de taak om ziekenhuizen te dwingen efficiënter te werken. Het past daarbij niet dat de overheid rechtstreeks ingrijpt in de organisatie van ziekenhuizen. Naast het feit dat het niet de bedoeling is dat de overheid rechtstreeks ingrijpt, blijkt het ook voor de overheid vrijwel onmogelijk om doelmatigheid af te dwingen anders dan door generieke budgetkortingen, waar ook goed functionerende instellingen de dupe van worden. Het plukken van budgettaire vruchten van verbetering van logistieke processen in ziekenhuizen valt daarom op korte termijn niet te verwachten.

Vraag 45

Hebben de bijstellingen in uitgaven en inkomsten ook gevolgen voor de (VBTB-) doelstellingen voor 2004? Zo ja, welke?

Antwoord

Zie vraag 12. Vraag 46

Hoe kan de balanspositie van ZBO's ongewijzigd blijven als vermogen wordt omgezet in schuld (lening van Financiën)?

Antwoord

Zie vraag 5.

Vraag 47

Wat gebeurt er precies met het vermogen van de ZBO's? Wordt geld bij de ZBO's weggehaald (en ingeboekt als inkomsten voor de rijksoverheid) om vervolgens aan dezelfde ZBO's te worden uitgeleend (niet EMU-relevant)? Om hoeveel geld gaat het? Is dit een echte besparing of een boekhoudkundige handigheid?

Antwoord

Zie vraag 5.

Vraag 48

Welke gevolgen heef de vermogensnormering van de ZBO's voor hun zelfstandigheid en hun bedrijfsvoering?

Antwoord

Zie vraag 5.

Vraag 49

Waarom is het gebruikelijke overzicht van de budgettaire ontwikkeling per budgetdisciplinesector in deze Voorjaarsnota achterwege gebleven? Kan alsnog inzicht gegeven worden in de ontwikkeling van de drie afzonderlijke uitgavenkaders ten opzichte van de stand Hoofdlijnenakkoord en de stand Miljoenennota 2004 zoals toegezegd door de minister van Financiën? Onderschrijft het kabinet punt 12 van de regels budgetdiscipline en hoe zal het daarmee in de toekomst - structureel - omgaan?

Antwoord

Het overzicht is niet achterwege gebleven, maar is weergegeven in tabel 4: (Reële) uitgavenmutaties 2004. In deze tabel worden de uitgaven over- en onderschrijdingen per budgetdisciplinesector gegeven ten opzichte van de Miljoenennota 2004. Voor de volledigheid wordt de tabel hier nogmaals gegeven met daarin ook de over en onderschrijdingen ten opzichte van de stand Hoofdlijnenakkoord.


            Uitgavenmutaties 2004 (in mld euro's) t.o.v. MN2004 en HA

                                                       t.o.v. MN 2004t.o.v. kader (HA)

            Totaal                                               -1,0             -1,7

            Wv Rijksbegroting in enge zin                        -1,1             -2,4

            Wv Sociale zekerheid en arbeidsmarkt                 -0,8             -0,1

            Wv Zorg (in ijklijntermen)                            0,8              0,8

Het kabinet onderschrijft punt 12 van de begrotingsregels zoals gepubliceerd in de Miljoenennota 2004. Hierin wordt gesteld dat het onverstandig is om ruimte onder het uitgavenkader die is ontstaan door (tijdelijke) meevallers aan te wenden voor uitgavenverhogingen die het EMU-saldo permanent belasten. Hierdoor kunnen tegenvallers in de toekomst beter worden opgevangen.

Op dit moment verkeren de overheidsfinanciën in een situatie waarbij het EMU-saldo boven de in het Hoofdlijnenakkoord genoemde signaalwaarde van 2,5% BBP uitkomt. De in de tabel getoonde onderschrijdingen van het uitgavenkader is niet het gevolg van uitgavenmeevallers (zoals bedoeld in begrotingsregel 12) maar van maatregelen. Hiertoe is bij Voorjaarsnota door het kabinet besloten.

Vraag 50

Waarop is de raming van boetes gebaseerd? Aan welke doelstelling is deze maatregel gerelateerd? Kan het kabinet aangeven waarom het boetebedrag fors hoger is geraamd dan de raming van de te verhalen teveel betaalde kosten? Is de raming van de te verhalen kosten realistisch, gezien de forse fraudebedragen die naar aanleiding van de parlementaire enquête bekend zijn geworden?

Antwoord

De raming is gebaseerd op de tot nu toe opgelegde boetes. De boetes worden opgelegd voor overtredingen van de Mededingingswet, dat staat los van het verhalen van teveel betaalde kosten. Deze laatste worden niet geraamd op de begroting van EZ. Partijen die hun kosten willen verhalen (w.o. de overheid) zijn daarvoor zelf verantwoordelijk.

Deze maatregel is gerelateerd aan de operationele doelstelling 'het bevorderen van concurrentie'.

Vraag 51

Het kabinet meldt dat de post overig bestaat uit onder meer de doorwerking GF/PF,

boetes en transacties en een tijdelijke regeling ter ondersteuning scheepsbouw. Kan

het kabinet de post overig splitsen en per bezuinigingsmaatregel aangeven wat de

meerjarige consequenties zijn, zowel cijfermatig als beleidsmatig?

Antwoord

Zie vraag 6.

Vraag 52

Kan aangegeven worden op welke wijze de tijdelijke regeling voor scheepsbouw vorm wordt gegeven?

Antwoord

De bestaande tijdelijke regeling voor de scheepsnieuwbouw wordt verlengd. Dit houdt in dat Nederlandse scheepswerven in aanmerking kunnen komen voor subsidie voor de bouw van containerschepen, chemicaliëntankers, productentankers of LNG-tankers. De schepen dienen minimaal EUR 2 miljoen te kosten. De subsidie bedraagt maximaal zes procent van de prijs van het schip.

Vraag 53

Wordt de NMA-boetetaakstelling naar de meeste inzichten ook gehaald?

Antwoord

De meeste zaken waarin boetes zijn opgelegd zijn nog in een procedure van beroep of bezwaar. Ervaring leert dat veel bedrijven de procedure geheel of gedeeltelijk doorlopen en dus niet direct, na de boete opgelegd te hebben gekregen, overgaan tot betaling. In de raming is rekening gehouden met een vertragend effect van procedures en onzekerheid m.b.t. de uitkomst van deze procedures. Op voorhand valt niet exact aan te geven welke opbrengsten worden gegenereerd en in welk jaar de ontvangsten gerealiseerd zullen worden. Het Kabinet heeft op dit moment echter geen reden om aan te nemen dat de totaal geraamde opbrengsten niet worden gehaald.

Vraag 54

Hoe kan een versnelde aflossing van een lening door India leiden tot een uitgaventegenvaller? Versnelde aflossing betekent toch dat de staat eerder geld terugkrijgt?

Vraag 55

De ruimte onder ODA is met 317 mln. vergroot door de aflossing van een lening door India. Deze ruimte wordt gefaseerd aangewend. Betekent dit dat in 2004 minder dan 0,8% BNP wordt besteed aan ontwikkelingssamenwerking?

Vraag 56

Waarom wordt een afgeloste lening door India gevolgd door een bezuiniging op ODA? Wat hebben deze met elkaar te maken?

Vraag 57

Wat betekent het dat de ruimte voor ontwikkelingssamenwerking gefaseerd wordt aangewend?

Antwoord

In 2004 heeft India besloten om de structurele bilaterale samenwerkingsrelatie met Nederland te beëindigen. Als gevolg hiervan heeft India besloten versneld de uitstaande ODA-kapitaalmarktlening af te lossen. De versnelde aflossing leidt niet tot een ontvangst door de Staat omdat het gaat om aflossingen van kapitaalmarktleningen verstrekt door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO). Conform de regels van de OESO/DAC worden (vervroegde) aflossingen van kapitaalmarktleningen die al eerder als ODA zijn aangemerkt in mindering gebracht op de huidige ODA-prestatie. Hoewel de reguliere uitgaven onveranderd blijven (de ODA-uitgaven blijven voor het jaar 2004 op peil) leidt de aflossing van India door de DAC-systematiek tot een lagere ODA-prestatie (ca. 0,72 % BNP).Om te voldoen aan de afspraken over de ODA-prestatie uit het Hoofdlijnenakkoord (ODA prestatie van 0,8% BNP en het handhaven van de DAC-criteria) moet het ODA-budget worden verhoogd (i.c. een tegenvaller voor de rijksbegroting). De aflossing van India leidt dan ook niet tot een bezuiniging op ODA. Vanwege de problematiek in 2004 heeft het kabinet besloten om de ODA-uitgaven in 2005 - 2007 te verhogen wat in die jaren leidt tot ODA-prestaties boven de 0,8% BNP. Daarmee wordt een gemiddelde ODA-prestatie van 0,8% BNP in deze kabinetsperiode gewaarborgd.

Vraag 55

De ruimte onder ODA is met 317 mln. vergroot door de aflossing van een lening door India. Deze ruimte wordt gefaseerd aangewend. Betekent dit dat in 2004 minder dan 0,8% BNP wordt besteed aan ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord

Zie vraag 54.

Vraag 56

Waarom wordt een afgeloste lening door India gevolgd door een bezuiniging op ODA? Wat hebben deze met elkaar te maken?

Antwoord

Zie vraag 54.

Vraag 57

Wat betekent het dat de ruimte voor ontwikkelingssamenwerking gefaseerd wordt aangewend?

Antwoord

Zie vraag 54.

Vraag 58

Waarop is de hogere dividendraming voor KPN en BNG gestoeld?

Antwoord

BNG heeft aangegeven wegens het 90-jarige bestaan van de ondernemingen eenmalig 90% van de over 2003 gemaakte winst als dividend aan zijn aandeelhouders uit te keren. Dit 'jubileumdividend' is aanzienlijk hoger dan de oorspronkelijke dividendraming. Aangezien BNG reeds heeft aangegeven dat deze hoge payout eenmalig zal zijn, zullen de meerjarige ramingen niet bijgesteld worden. KPN heeft aangegeven vanaf 2003 weer dividend te gaan betalen. Dit betekent dat naast het reguliere dividend over 2003 ook weer het interim-dividend zal worden betaald, wat betekent dat in het najaar 2004 al een gedeelte van het dividend over het lopend boekjaar wordt uitgekeerd. Dit is in de raming van de VJN verwerkt.

Vraag 59

Volgens het CEP 2004 is de werkloosheid minder gestegen dan (in de MEV 2004) werd verondersteld. Hoe verhoudt zich dat met de lagere opbrengst van premies en belastingen vanwege de "verdere oploop van de werkloosheid"?

Vraag 63

Is bij de raming van belastingopbrengsten door de minister van Financiën hetzelfde werkloosheidscijfer gebruikt als door de minister van Sociale Zaken bij het ramen van het aantal werkloosheidsuitkeringen? Zo ja, hoe kan er dan bij de belastingopbrengsten sprake zijn van een onverwachte tegenvaller en bij de werkloosheidsuitkeringen een onverwachte meevaller? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In betreffende passage wordt een verslechtering van de werkgelegenheid bedoeld. De raming van de werkgelegenheid bij bedrijven is in de CEP 2004 ½% procent lager dan de MEV, waardoor de belasting- en premie-inkomsten voor 2004 lager uitkomen. De werkloosheid is minder snel gestegen, zodat zich bij de uitkeringen een meevaller voordoet. Bij de ramingen gaan de minister van Financiën en de minister van Sociale Zaken beiden uit van de ramingen van het CPB. Een hogere werkloosheid hoeft echter niet direct tot meer werkloosheidsuitkeringen te leiden. Hierop wordt nader ingegaan bij de beantwoording van vraag 32.

Vraag 60

Met hoeveel zijn de belastinginkomsten gedaald vanwege de loonmatiging?

Antwoord

In oktober 2003 heeft het CPB een notitie gepubliceerd over de effecten van loonmatiging (te downloaden via de website). Hierin wordt gemeld dat op korte termijn het saldo als gevolg van loonmatiging het saldo met 0,1% verslechtert. In dit cijfer is rekening gehouden met 800 miljoen lagere uitkeringen. De lagere belastinginkomsten bedragen derhalve ongeveer 1¼ miljard.

Vraag 61

Wordt met een "incidentele" premieverhoging van de AWBZ een tijdelijke verhoging bedoeld? Zo ja, voor hoelang? Zo neen, waarom wordt dan de term "incidenteel" gebruikt?

Antwoord

Zie vraag 7.

Vraag 62

De AWBZ-premie wordt alleen betaald over de belastingschijven 1 en 2. De lagere inflatie is een voordeel over het hele inkomen. Is het voordeel voor de hoogste inkomens daarom groter dan dat voor de laagste inkomens?

Antwoord

De AWBZ-premie wordt geheven tot een inkomen van ¤ 29.543. In nominale termen geldt dat de maximale premieheffing ten behoeve van de AWBZ bij dit inkomen wordt bereikt. Voor hogere inkomens blijft het bedrag gelijk en wordt het relatieve effect kleiner. Lagere inkomens zullen minder AWBZ-premie hoeven te betalen, omdat hun inkomen lager ligt. Per saldo doen zich de grootste koopkrachteffecten van de AWBZ-premieverhoging rond het modaal inkomen voor.

Vraag 63

Is bij de raming van belastingopbrengsten door de minister van Financiën hetzelfde werkloosheidscijfer gebruikt als door de minister van Sociale Zaken bij het ramen van het aantal werkloosheidsuitkeringen? Zo ja, hoe kan er dan bij de belastingopbrengsten sprake zijn van een onverwachte tegenvaller en bij de werkloosheidsuitkeringen een onverwachte meevaller? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zie vraag 59.

Vraag 64

Kunt u nader onderbouwen dat de stijging van de AWBZ-premies wordt gecompenseerd door de neerwaartse bijstelling van de inflatie-raming.

Antwoord

Eind vorig jaar is de discussie over de koopkracht gevoerd op basis van het geraamde economisch beeld uit de MEV. In de CEP is de raming van de inflatie ¼% lager uitgekomen, wat een gunstig effect heeft op het koopkrachtbeeld. De AWBZ-premieverhoging waartoe is besloten leidt vervolgens weer tot negatieve effecten die vergelijkbaar zijn met de positieve koopkrachteffecten van de lagere inflatie. Per saldo leidt dit tot een koopkrachtbeeld dat in lijn is met het beeld eind vorig jaar.

Vraag 65

Met hoeveel zijn de belastinginkomsten gedaald vanwege rechterlijke uitspraken (Bosal e.d.)? Beschouwt de regering dit als lastenverlichting voor het bedrijfsleven? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Conform de afspraken in de begrotingsregels worden substantiële budgettaire gevolgen van gerechtelijke uitspraken zoveel mogelijk gecompenseerd. Vanwege een verschil in kaspatroon tussen het optreden van de derving en de opbrengst van de reparatiewetgeving kunnen zich desalniettemin op kasbasis tegenvallers voordoen. Door verschillende gerechtelijke uitspraken komen de kasontvangsten van de VPB in 2004 138 miljoen lager uit. Naast de uitspraak inzake Bosal, betreft het hier rechtszaken met betrekking tot pensioenverplichtingen in eigen beheer. Conform de begrotingsregels uit MN 2004 worden gerechtelijke uitspraken niet als lastenverlichting beschouwd. De reden is dat er geen beleidsmaatregel aan vooraf gaat.

Vraag 66

Is de aardgasbatenmeevaller niet meer dan 0,1 miljard. Wat gebeurt er met dit extra geld?

Antwoord

De gepresenteerde aardgasbaten hebben betrekking op de niet-belastingontvangsten van de begroting en zijn exclusief de voeding aan het FES. Deze aardgasbaten zijn in de VJN 0,1 miljard hoger uitgekomen en komen ten goede aan de algemene middelen.

Vraag 67

Wat is er de reden van dat de gemeentelijke saldi dit jaar zo'n onverwachte invloed hebben op het EMU-saldo? In welke mate spelen de rijksbezuinigingen op de gemeenten hierbij een rol?

Antwoord

Zie vraag 8.

Vraag 68

Is de regering serieus van plan om in te grijpen in de bestedingsmogelijkheden van gemeenten om zo het EMU-saldo binnen de 3% te houden?

Antwoord

Zie vraag 8.

Vraag 69

Hoe gaat het kabinet het -preventief- toezicht op de kapitaaluitgaven van de openbare lichamen invullen in het licht van de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid?

Welke openbare lichamen zullen aan maatregelen in het licht van de beheersing van het EMU-saldo lokale overheid onderworpen worden? Kan het kabinet een overzicht van de specifieke maatregelen per openbaar lichaam geven?

Wat is de omvang van de maatregelen om het beoogde effect op het EMU-saldo te bereiken?

Antwoord

Zie vraag 8.

Vraag 70

Wat is de oorzaak voor de teruglopende opbrengst uit de verkoop van grond?

Antwoord

Zie vraag 8.

Vraag 71

Welke veronderstellingen liggen ten grondslag aan de huidige raming van de aardgasbaten en hoe verhouden deze veronderstellingen zich tot het huidige (hoge) olieprijsniveau en de verwachtingen daaromtrent?

Antwoord

Zie vraag 16. Vraag 72

Welke stappen worden ondernomen om betere informatie te verkrijgen over de ontwikkeling van het EMU-saldo van de lagere overheden?

Antwoord

De ontwikkeling van het EMU-saldo bij de lokale overheden wordt gevolgd op basis van rapportages door het CBS. Gedurende het jaar geschiedt dit op basis van door gemeenten aangeleverde kwartaalgegevens op grond van de Wet FIDO (rekeninggegevens). Na afloop van het jaar vinden bijstellingen plaats op basis van de gemeentelijke en provinciale jaarverslagen. Complicerende factor hierbij is dat gemeenten en provincies werken met een afwijkende boekhouding (voorgeschreven in artikel 2 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten), namelijk op baten-lasten basis in plaats van op transactiebasis (zoals voor rapportages over het EMU-saldo is vereist).

Afgelopen voorjaar is gebleken dat de kwaliteit van de kwartaalrapportages tekort schoot en jaarrapportages slechts met grote vertraging beschikbaar waren. Hierdoor is een (te) laat stadium pas onderkend dat het EMU-saldo voor de lagere overheden in 2002 en 2003 veel slechter uitkwam dan tot dan toe werd gedacht. Het feit dat deze verslechtering als een verrassing kwam kan mede worden toegeschreven aan de beperkte vraagstelling in de FIDO-enquete. Gemeenten- en provincies leveren in deze rapportage alleen gegevens aan over de financiële balansstanden (en niet de onderliggende exploitatie- en kapitaalrekening). Daardoor is het voor het CBS moeilijk om een gedegen plausibiliteitstoets uit te voeren.

Omdat dit probleem al eerder werd onderkend, is met ingang van 2004 een nieuwe "iv3"- rapportagesystematiek ingevoerd. In deze nieuwe systematiek rapporteren gemeenten op kwartaalbasis ook over de exploitatie- en kapitaalrekening waardoor het CBS een betere plausibiliteitstoets kan uitvoeren. Verwachting is dat hierdoor de kwaliteit van de kwartaalrapportages zal verbeteren. Het invullen van de nieuwe rapportages vergt echter een forse inspanning van lokale overheden. In die zin is 2004 een overgangsjaar. Het ministerie van Financiën zal, in samenwerking met het ministerie van BZK en het CBS, de kwaliteit van de kwartaalrapportages in 2004 zorgvuldig volgen en zo nodig aanvullende stappen zetten.

Vraag 73

Kan een nadere analyse worden gegeven van de oorzaken van de tekorten bij lagere overheden en welke voorstellen zijn denkbaar om hier iets aan te doen?

Antwoord

Zie vraag 8.

Vraag 74

Klopt het dat de geraamde nominale EMU-schuld in 2004 met 5,4 miljard euro toeneemt ten opzichte van de Miljoenennota 2004, terwijl het geraamde EMU-saldo met 2,7 miljard euro toeneemt? Wat verklaart de sterkere toename van de nominale schuld in 2004 dan op grond van het EMU-saldo verwacht zou mogen worden? Kan een overzicht gegeven worden van mutaties / transacties die wel meetellen voor de EMU-schuld, maar niet voor het EMU-saldo?

Antwoord

In de navolgende tabel is de aansluiting gepresenteerd tussen de mutatie in EMU-saldo 2004 en EMU-schuld 2004 van Miljoenennota 2004 naar Voorjaarsnota 2004. De tabel laat zien dat de verticale mutatie in de schuld 2004 van 5,6 miljard euro voor circa de helft verklaard wordt uit de verslechtering van het EMU-saldo 2004 sinds MN 2004. Voor de andere helft wordt de verticale schuldmutatie verklaard uit met name bijstellingen van de EMU-schuld 2002 en 2003. Het CBS heeft de EMU-schuld ultimo 2002 herberekend op basis van nieuwe bronnen met als uitkomst een opwaartse bijstelling van 1,0 miljard euro ultimo 2002 en ultimo 2003. Daarnaast is de EMU-schuld 2003 verslechterd met ongeveer 1,3 miljard ten opzichte van MN2004 uit hoofde van de verslechtering van het EMU-saldo 2003 na MN 2004. Tot slot verklaren de categorieën kastransactiecorrecties, financiële transacties en overig voor 0,7 miljard euro de opwaartse bijstelling van de EMU-schuld 2004.


            Verticale ontwikkeling EMU-schuld 2004 van MN 2004
            naar VJN 2004; in miljarden euro



            1. Stand MN 2004                                              255,6

            2. Mutatie EMU-saldo                                           2,7

            3. Mutatie EMU-schuld 2002 / 2003                              2,2

            4. Mutatie Kastransactiecorrecties, financiële                 0,7
            transacties en overig

            6. Stand VJN 2004 (6=1+2+3+4+5)                               261,2

Vraag 75

De verwachting ten aanzien van het EMU-saldo voor 2004 zal na de aanvullende besluitvorming bij Voorjaarsnota zijn verslechterd met 0,6% BBP. Klopt het dat 0,3%BBP het gevolg is van tekorten bij gemeenten, en 0,3%BBP het gevolg van tegenvallende inkomsten en uitgaven bij het Rijk?

Antwoord

Ja, na het aanvullend pakket blijft de verslechtering van het EMU-saldo ten opzichte van de Miljoenennota 2004 beperkt tot 0,6% BBP. De helft van deze verslechtering is het gevolg van een groter tekort van de lagere overheden. De andere helft is het gevolg van tegenvallende uitgaven en belasting- en premieontvangsten van het rijk én de sociale fondsen.

Vraag 76

Hoeveel is in totaal gemoeid met de voorbereiding en uitvoering van de zorgtoeslag? Gaat het in 2005 inderdaad om meer dan 100 mln? Kan van deze beleidsmatige mutatie een uitsplitsing worden gegeven?

Antwoord

De mutatie betreft de uitvoeringskosten van de belastingdienst met betrekking tot de voorgenomen gecombineerde uitvoering van de zorgtoeslag, de huursubsidie en de wet basisvoorziening kinderopvang. Voor de uitvoering van de zorgtoeslag is in 2004 ¤ 13,4 miljoen en structureel ¤ 59 miljoen toegevoegd aan de begroting van Financiën. Daarnaast worden de uitvoeringskosten van de WBK en de huursubsidie overgeboekt van de begrotingen van de ministeries van SZW en VROM. Tenslotte is er rekening gehouden met een efficiencywinst van ¤ 13,5 miljoen als gevolg van het bundelen van de uitvoering van de genoemde regelingen.

Vraag 77

Kan de regering een detaillering geven van de 35 miljoen die extra is geraamd voor getemporiseerde projecten en uitgestelde uitgaven?

Antwoord

De voor ¤ 35 mln getemporiseerde projecten en uitgestelde uitgaven hebben betrekking op huisvestings- en ICT projecten.

De huisvestingsbegroting is met een bedrag van ¤ 13 mln onderschreden. Ten eerste is dit het gevolg van vertraging van het huisvestingsproject Apeldoorn omdat vanwege bezwaren van omwonenden bouwvergunningen later werden afgegeven dan gepland. Ten tweede zijn in 2003 geplande facturen van de Rijksgebouwendienst pas in 2004 ontvangen.

De automatiseringsbegroting is met een bedrag van ¤ 22 mln onderschreden. Dit wordt veroorzaakt doordat een aantal projecten is vertraagd, met name omdat de externe financiering pas laat in het jaar duidelijk was. Deze projecten betreffen de automatiseringsaanpassing ten behoeve van samenwerking UWV-Belastingdienst (SUB) en de Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK). Deze projecten kennen vanuit wettelijk oogpunt een harde dead-line zodat de geplande activiteiten vanwege deze vertraging binnen een kortere doorlooptijd gerealiseerd moeten worden. Daardoor verschuiven in 2003 geplande uitgaven naar 2004.

Vraag 78

Kan de regering aangeven waarom onverwacht geld (6 mln ?) nodig is voor FPU-plus arrangementen? Zijn dat regelingen met een VUT-karakter?

Antwoord

Op 26 februari 2004 is de minister van BZK met de vakcentrales het sociaal flankerend beleid voor de sector Rijk overeengekomen. Onderdeel van het flankerend beleid betreft een rijksbreed FPU arrangement. Het FPU arrangement bestaat uit de navolgende elementen:

* Een aanvulling op de reguliere FPU-uitkering tot 70% van de FPU berekeningsgrondslag gedurende maximaal acht jaar; * Een volledige vergoeding door de werkgever van de kosten van een 50% voortzetting van de pensioenopbouw gedurende maximaal vier jaar.

Binnen de Belastingdienst is een verkennende inventarisatie gehouden onder de 57-jarigen en ouder of belangstelling bestaat om gebruik te maken van dit rijksbrede arrangement. Ongeveer 1.800 medewerkers uit de doelgroep hebben hierop positief gereageerd. De kosten van het FPU arrangement bedragen gedurende acht jaar circa ¤ 25 mln (aflopend naar circa ¤ 20 mln) per jaar. Deze kosten worden grotendeels gedekt binnen de eigen begroting. Het restant wordt gedekt door de hier genoemde ¤ 6 mln.

Vraag 79

Kan de steun aan Kliq niet opgevat worden als concurrentievervalsing ten opzichte van andere bedrijven en/of als ongeoorloofde staatssteun?

Antwoord

Dit is niet het geval. Aan de Europese Commissie is in 2003 een voorstel voorgelegd voor de financiering van de herstructurering van de Kliq-Groep conform de daarvoor geldende regels. De Europese Commissie dient te beoordelen of de financiering is toegestaan. Vanwege de urgentie wordt eerst een aanvraag ingediend voor reddingssteun voor Kliq (omdat de behandeling hiervan sneller gaat) en pas daarna wordt overgegaan tot notificatie van herstructureringssteun. De Europese Commissie heeft op 17 december 2003 haar goedkeuring gegeven voor het verstrekken van reddingssteun aan Kliq. Dit betekent dat er vanuit de Europese Commissie geen belemmering meer bestond om tot verstrekking aan Kliq van een lening van ¤ 45 miljoen over te gaan. Aanvullend is bij de Europese Commissie een herstructureringssteunaanvraag ingediend van ¤ 45 mln. netto voor Kliq, zodat de reddingssteun daarin kan worden omgezet. De Europese Commissie is momenteel nog bezig met de behandeling van de herstructureringssteunaanvraag.

Vraag 80

Hoe is te verklaren dat DNB in 2003 een lager dan verwachte winst had en in 2004 een hoger dan verwachte winst (dividenduitkering)?

Antwoord

De winst en dividenduitkering van DNB zijn als gevolg van de boekhoudkundige regels die in ESCB-verband zijn afgesproken (waardering tegen marktprijzen) sterk afhankelijk van de ontwikkelingen in vooral de dollar/euro-koers alsmede Eurogebied- en VS-rentes. Vooral als gevolg van de depreciatie van de dollar ten opzichte van de euro heeft DNB in 2003 een verlies geleden van ca. ¤ 341 mln (exclusief de opbrengsten uit goudverkoop die aan DNB toekomt). De hogere winst in 2004 wordt voornamelijk veroorzaakt door gedaalde rentes, waardoor obligaties meer waard zijn geworden en hierop hoger dan verwachte verkoopopbrengsten worden gerealiseerd.

Vraag 81

Kan de aanpassing van de afspraken met DNB worden toegelicht?

Antwoord

Naar aanleiding van de in 1998 afgesproken evaluatie van de winst- en vermogenspositie van DNB is begin 2004 uit analyse gebleken dat door de boekhoudkundige regels die in ESCB-verband zijn afgesproken en het winstafdrachtpercentage van 95% het vermogen van DNB op lange termijn geleidelijk zou afnemen. Dit omdat incidentele verliezen voor 100% ten laste van het vermogen gaan en daarop volgende winsten voor 95% worden uitgekeerd. Omdat een structurele afkalving van het vermogen onwenselijk wordt geacht, is de afspraak gemaakt dat eventuele verliezen van DNB (ongerekend de winst op goudverkoop die volledig aan DNB toekomt) voortaan worden gecompenseerd door deze gedurende zes jaar in mindering te brengen op de dividenden. Omdat de gevolgen van een verlies op termijn ongedaan worden gemaakt, kon worden teruggekeerd tot de eerder bestaande praktijk van een uitkering van een interim-dividend.

Vraag 82

Moet uit het feit dat voor de Joint Strike Fighter de begroting na 2004 niet wordt

gewijzigd worden afgeleid dat voorzover nu is te overzien dan alles volgens plan

verloopt?

Antwoord

Er is op dit moment geen aanleiding de begroting na 2004 te wijzigen voor de Joint Strike Fighter.

Vraag 83

Wat is de inzet van het kabinet bij de Defensie-prepensioenen?

Antwoord

Het kabinet bereidt op dit moment een wetsvoorstel voor inzake VUT, Prepensioen en Levensloop. Dit toekomstige fiscale stelsel is van toepassing op zowel de werkgevers en werknemers in de marktsector als in de collectieve sector. In de CAO 2001-2003 is afgesproken de UKW voor de periode na 60 jaar om te zetten in een kapitaalgedekt prepensioen. De implementatie daarvan is aangehouden in verband met de te verkrijgen duidelijkheid over het fiscale regime.

Vraag 84

Welke post en toelichting horen bij de bedragenreeks 2,3; 1,4; -70,9; -72,8 en -82,9.

Antwoord

De genoemde bedragenreeks is het totaal aan technische mutaties bij de niet-belastingontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken sinds de Miljoenennota 2004. Het gaat voornamelijk om:

BSIK

De beschikbare middelen in het kader van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK) worden overgeheveld vanuit het FES.

Kennis- en innovatie-impuls

De K&I-impuls wordt voor een deel uit het FES gefinancierd. Als gevolg van de hogere uitgaven voor de K&I-impuls in 2003 zijn de beschikbare FES-middelen voor de jaren 2004, 2005 en 2006 neerwaarts bijgesteld.

Overdracht Holland Casino

Per 1 januari 2004 is het beleid op het dossier kansspelen door het ministerie van Economische Zaken overgedragen aan het ministerie van Justitie en het beheer aan het Ministerie van Financiën. Daarmee samenhangend worden de afdrachten van Holland Casino aan de Staat voortaan niet meer op de begroting van Economische Zaken verantwoord, maar op de begroting van Financiën.

Overdracht UCN

Bij de staatsdeelneming UCN is de uitoefening van het aandeelhouderschap van EZ aan het ministerie van Financiën overgedragen. Hierdoor worden de beleidsmatige en beheersmatige verantwoordelijkheden gescheiden. Met de overdracht van het aandeelhouderschap wordt tevens de raming van het jaarlijkse dividend naar de begroting van het ministerie van Financiën overgeheveld.

Aardgasbaten

De aardgasbaten zijn opwaarts bijgesteld als gevolg van nieuwe ramingen van de olieprijs en dollarkoers.

Vraag 85

Hoe komt het dat in 2003 een deel van de beschikbare middelen voor energiesubsidies onbesteed is gebleven.

Antwoord

De onderuitputting op de programma's wordt met name veroorzaakt door het niet toezeggen van subsidies welke in 2003 zijn aangevraagd op grond van het Besluit Energiesubsidies (BSE). Oorzaak van deze vertraging waren de - inmiddels opgeloste - onduidelijkheden over de interpretatie van het Milieusteunkader van de Europese Commissie. Hierdoor zijn toezeggingen tijdelijk opgeschort. De toezeggingen zullen in 2004 alsnog gerealiseerd worden (in totaal ¤ 28 mln).

Vraag 86

Waar is in de begroting het geld te vinden dat de werkgevers in het najaarsoverleg van 14 oktober 2003 hebben toegezegd voor 'een extra impuls voor langdurige minima" (brief SZW 17-10-2003)?

Antwoord

Op basis van de toezegging van de werkgevers bij het Najaarsoverleg 2003 om middelen beschikbaar te stellen voor een extra inkomensondersteuning is eenmalig 20 mln toegevoegd aan de begroting van het gemeentefonds.

Vraag 87

De bijstandsuitgaven worden neerwaarts bijgesteld. Is de reden daarvoor dat er meer anderhalf- en tweeverdieners zijn, waardoor mensen niet in aanmerking komen voor bijstand? Is in die huishoudens de inkomensval dus groter dan verondersteld bij de ramingen?

Antwoord

De neerwaartse bijstelling in de raming van de bijstandsuitgaven vloeit grotendeels voort uit de realisatie van het bijstandsvolume 2003, die lager was dan verwacht. Daarnaast heeft het CPB, op grond van de geconstateerde verschillen tussen geraamde en gerealiseerde bijstandsvolumes in recente jaren, de ramingsregel waarmee de conjuncturele ontwikkeling van het bijstandsvolume wordt geraamd, herzien. Ook dit heeft tot een neerwaartse bijstelling van de raming van het bijstandsvolume voor 2004 geleid.

Van invloed zal ook zijn de nieuwe Wet Werk en Bijstand die ertoe leidt dat gemeenten meer prikkels hebben om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Bijstandsuitkeringen van gemeenten kunnen immers niet meer worden gedeclareerd bij de centrale overheid.

In hoeverre de geconstateerde verschillen tussen raming en realisatie van het bijstandsvolume het gevolg zijn van veranderingen in het aantal inkomens per huishouden is niet bekend. Het recht op een bijstandsuitkering wordt onder andere bepaald aan de hand van het huishoudinkomen. Niet het aantal inkomens, maar de totale omvang van de inkomsten is daarbij van belang. In de raming van de bijstandsuitgaven speelt het onderscheid tussen één-, anderhalf- en tweeverdieners dan ook geen rol.

Vraag 88

Waarom is het geraamde bedrag voor het vervallen van de anticumulatie gouden handdruk na 2004 de helft meer dan in 2004?

Antwoord

Omdat de maatregel alleen zou gaan gelden voor nieuwe werklozen is er sprake van een ingroeipad in de geraamde effecten. Destijds werd er van uitgegaan dat 2004 het invoeringsjaar zou zijn. Vandaar de geringere besparingen in 2004.

Vraag 89

Waarop baseert de regering het idee dat de WAO-instroom al is gedaald als anticipatie-effect van de WAO-maatregelen uit het HA?

Antwoord

Het Kabinet verwacht dat het lage instroomniveau veroorzaakt wordt door een complex aan factoren. Deze factoren zijn onder meer de Wet Verbetering Poortwachter, de volgroeiing van Pemba en mogelijk ook een aankondigingseffect van het nieuwe stelsel. De daling van de WAO-instroom is niet specifiek aan één oorzaak toe te rekenen. Voor een mogelijk aankondigingseffect wordt aanleiding gevonden in het onderzoek "Met de beste bedoelingen" . In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de vooruitzichten op een drastische beleidswijziging na de enquête-commissie Buurmeijer al tot een daling van de WAO-instroom hebben geleid nog voordat de nieuwe maatregelen in werking waren getreden.

Vraag 90

Wordt de 80 mln. die binnen ODA vrijvalt vanwege de lager dan geraamde eerstejaarsasielopvang en het ontbreken van ODAbility van uitgaven voor vrede&veiligheid en CDM nu anders besteed? Zo niet, hoe verhoudt zich dat met de afspraak dat 0,8% van het BNP aan ontwikkelingssamenwerking wordt besteed?

Antwoord

Als gevolg van de verminderde instroom van asielzoekers wordt de ODA-toerekening verlaagd. Een verlaging van de ODA-toerekening 1e jaarsopvang asielzoekers (ad ¤ 65 mln.) betekent dat er meer ruimte binnen het ODA-budget ontstaat voor andere ODA-uitgaven. Daartegenover staat dat in navolging van het HA ¤ 10 mln. van de uitgaven voor Vrede & Veiligheid en ¤ 5 mln. van de uitgaven aan CDM wordt toegerekend aan ODA. Per saldo blijft er dus meer ruimte voor andere uitgaven binnen het totale ODA-budget.

Vraag 91

De cijfers voor inflatie en prijs nationale bestedingen zijn in het CEP 2004 (april 2004) lager dan in MEV 2004 (september 2003). Waarom wordt dan de prijsbijstelling tranche 2004 opwaarts bijgesteld "Als gevolg van nieuwe inzichten in de prijsontwikkeling volgens het CEP 2004"?

Antwoord

Voor de bepaling van de prijsbijstelling wordt een vijftal prijsindices gebruikt, te weten:

· prijsontwikkeling van materiele overheidsuitgaven;

· prijsontwikkeling van overheidsinvesteringen;

· prijsontwikkeling van investeringen in woningen;

· prijsontwikkeling van investeringen in overige vaste activa door bedrijven;

· prijsontwikkeling van particulier consumptie.

De prijsgevoelige uitgaven worden geïndexeerd met één van deze vijf prijsindices. Veruit het grootste deel van de prijsgevoelige uitgaven wordt geïndexeerd met de prijsontwikkeling van materiele overheidsuitgaven. Deze index is in tegenstelling tot de prijs nationale bestedingen en de inflatie bij CEP 2004 (april 2004) gestegen ten opzichte van MEV 2004 (september 2003). Deze stijging verklaart de opwaartse bijstelling van de prijsbijstelling tranche 2004.

Vraag 92

Hoeveel geld is in 2004 bespaard door niet te koppelen volgens de regels van artikel 14 van de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag? Welk werkgelegenheidseffect heeft het niet-koppelen gehad?

Antwoord

In 2004 zal door het constant houden van de uitkeringen naar verwachting ¤430 miljoen bespaard worden op uitkeringslasten. Het bevriezen van het minimumloon is onderdeel van het beleid van loonmatiging. Dit beleid is gericht op herstel van de concurrentiepositie, waarmee ook een positieve bijdrage aan de werkgelegenheidsontwikkeling wordt geleverd. Toegespitst op het bevriezen van het WML laten CPB-simulaties uit 2003 uitgevoerd met het Jade-model zien dat bij een WML-verlaging (en de daaraan gekoppelde uitkeringen) met 1% ten opzichte van de contractloon-ontwikkeling, op middellange en lange termijn een stijging van de werkgelegenheid optreedt van 1.000 arbeidsjaren. Vertaald naar de contractloonmutatie in de marktsector in 2004 van 1,25% (CEP 2004) betekent dit op termijn een werkgelegenheidsgroei van 1.250 arbeidsjaren.

Vraag 93

Is bij de gekozen maatregelen overwogen rekening te houden met de constatering in het CEP 2004 (p. 67) dat mensen met lage inkomens hebben moeten bezuinigingen op eten en drinken.

Antwoord

Bij de gekozen maatregelen is gestreefd naar een evenwichtige verdeling van de negatieve koopkrachteffecten tussen de verschillende groepen. In reactie op de koopkrachtdaling zullen de verschillende huishoudens hun bestedingen ieder op hun eigen wijze neerwaarts aanpassen.

1e suppletore begroting IX-B.

Vraag 1

De begrotingstoelichting geeft aan dat continuering van het in de begroting gepresenteerde beleid uiteraard herbezetting van de vacatures veronderstelt. Kan de minister aangeven hoe deze veronderstelling zich verhoudt met de efficiencytaakstelling opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord?

Antwoord

De efficiencytaakstelling is bij Financiën verwerkt in de meerjarige begrotingskaders voor personeel. Daarmee is de efficiencytaakstelling financieel verwerkt en zijn de kaders voor de begrotingssterkte van Financiën vastgesteld. De voortgang van de realisatie van de taakstelling wordt binnen Financiën gemonitord. Financiën voldoet ruim aan de gestelde normen en kan binnen deze normen vacatures herbezetten. Overigens rapporteert de minister van Binnenlandse Zaken over de voortgang van de efficiencytaakstelling aan de Tweede Kamer.

Vraag 2

Kan per belastingschijf aangegeven worden hoeveel personen en hoeveel huishoudens daarin vallen?

Antwoord

Uitgaande van belastingjaar 2001 vallen de volgende aantallen belastingplichtigen in de verschillende belastingschijven:

1e tariefschijf: 5.600.000 belastingplichtigen

2e tariefschijf: 4.100.000 belastingplichtigen

3e tariefschijf: 2.300.000 belastingplichtigen

4e tariefschijf: 650.000 belastingplichtigen

Aangezien registratie plaatsvindt per belastingplichtige zijn cijfers op huishoudniveau niet zonder meer voorhanden. Dit zou nader onderzoek vergen.

Vraag 4

Kan uiteengezet worden waarom de dividendraming bijna is verdubbeld tot ruim ¤ 451 mln.?

Antwoord

De raming voor ontvangsten uit hoofde van dividend in 2004 is gebaseerd op de dividenden die door de staatsdeelnemingen worden uitgekeerd over winsten die zijn gemaakt in 2003. Enkele staatsdeelnemingen hebben aanzienlijk meer dividend uitgekeerd dan geraamd, hetgeen heeft geleid tot een aanzienlijke opwaartse bijstelling. De bijstelling wordt vrijwel volledig veroorzaakt door de dividenden van BNG en KPN. BNG heeft aangegeven wegens het 90-jarige bestaan van de ondernemingen eenmalig 90% van de over 2003 gemaakte winst als dividend aan zijn aandeelhouders uit te keren. KPN heeft aangegeven vanaf 2003 weer dividend te gaan betalen. Dit betekent dat naast het reguliere dividend over 2003 ook weer het interimdividend zal worden betaald, wat betekent dat in het najaar 2004 al een gedeelte van het dividend over het lopend boekjaar wordt uitgekeerd. Dit is in de raming van de VJN verwerkt.

Vraag 5

Hoe is het bedrag van het interim-dividend berekend? Kan de minister aangeven wat de meerjarige (cijfermatige en beleidsmatige) consequenties van dit bezuinigingsvoorstel zijn? Kan de minister aangeven of de zekerheid over de mogelijke uitslagen in de te verwachten winst voldoende zijn?

Antwoord

Het interim-dividend bedraagt 2/3 van de te verwachten winst (ongerekend de opbrengst van te verwachten goudverkoop die aan DNB toekomt). Op het (interim-)dividend worden gedurende zes jaar in mindering gebracht eventuele verliezen van DNB (ongerekend de winst op goudverkoop die volledig aan DNB toekomt). De definitieve vaststelling van het interim-dividend geschiedt in november ten tijde van de Najaarsnota.

Gevolg van dit voorstel is dat door uitkering van een interim-dividend een betere aansluiting wordt bereikt met het jaar waarin de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden en waarin het resultaat wordt geboekt. Dit is ook in het bedrijfsleven gebruikelijk. Een interim-dividend leidt cijfermatig niet tot een hogere totale dividenduitkering (interim-dividend + slotdividend). Ten aanzien van de zekerheid over mogelijke uitslagen in de te verwachten winst kan het volgende worden opgemerkt. Compensatie van eventuele verliezen is een eerste stap richting een trendmatiger dividenduitkering. Om uitslagen in de dividenduitkering nog verder te beperken zal nader overleg tussen Financiën en DNB plaatsvinden.

Vraag 6

Wat is de consequentie van de mutatie deelneming multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen, waarbij het verzilveringsschema en de begrotings(wissel)koers worden aangepast, voor de beleidsdoelstelling 'bevorderen financieel-economische ontwikkeling, structuurversterking en armoedebestrijding'?

Antwoord

De aanpassing van het verzilveringsschema heeft geen consequentie voor de beleidsdoelstelling. De fondsen kunnen middelen committeren (een lening goedkeuren) als Nederland zich verplicht heeft (via het neerleggen van promessen) tot het betalen van een bepaald bedrag. Een verandering in het verzilveringschema verandert niets aan de Nederlandse verplichting en heeft zodoende geen effect op de committeringscapaciteit van de fondsen. Wel is het mogelijk dat een kasschuif waardoor betalingen later verricht worden ertoe leidt dat een Fonds wel een lening kan goedkeuren, maar niet kan uitkeren (omdat het geld hiervoor nog niet binnen is). Omdat het bij de mutaties in de VJN gaat om het naar voren halen van betalingen, speelt dit probleem hier echter niet.

De aanpassing in de wisselkoers heeft ook geen consequentie voor de beleidsdoelstelling. De beleidsplanning van de multilaterale ontwikkelingsbanken en -fondsen waarlangs de doelstelling verwezenlijkt wordt, is gebaseerd op de inkomsten die zij krijgen in een vooraf afgesproken valuta (Euro, USD, SDR). De Nederlandse bijdrage blijft in de afgesproken valuta gelijk. Zodoende is er voor de ontwikkelingsbanken en -fondsen geen verandering merkbaar. Voor Nederland kunnen de kosten van deze bijdrage wel hoger of lager uitvallen doordat door een wisselkoersaanpassing meer of minder euro's nodig zijn om de bijdrage in de afgesproken valuta te kunnen voldoen (in deze VJN gaat het om een lagere bijdrage vanwege de appreciatie van de euro).

Vraag 8

Kan de minister aangeven wat de reden van een beperkt beroep op de regeling BF is?

Antwoord

Op dit moment vindt er een evaluatie plaats naar het functioneren van de regeling BF. Eén van de elementen die in deze evaluatie aan de orde komt, is het beperkte beroep op de regeling. Naar verwachting wordt in het najaar van dit jaar de evaluatie met conclusies en aanbevelingen naar de Tweede Kamer gestuurd.

Vraag 10

Waarom zijn de loon- en prijsbijstelling nog niet over de begrotingsartikelen verdeeld?

Waarom zijn de korting doelmatig aanbesteden en de taakstelling negatieve arbeidsvoorwaardenruimte nog niet over de begrotingsartikelen verdeeld?

Antwoord

De loon- en prijsbijstelling, de korting doelmatig aanbesteden en de taakstelling in verband met negatieve arbeidsvoorwaardenruimte zijn bij Voorjaarsnota verwerkt op IXB.

In afwachting van verdeling over de betreffende begrotingsartikelen zijn deze geparkeerd op begrotingsartikel 10 Nominaal en onvoorzien. Technische verwerking vindt plaats in de tweede suppletore begroting.

Vraag 11

Welke verwachte korte termijnontwikkelingen worden in beleidsartikel 5 bedoeld? Kan een toelichting gegeven worden op de actuele situatie zoals bedoeld in de omschrijving van de bijstelling van 'schade-uitkering exportkredietverzekering'?

Antwoord

De schadeuitkeringen uit hoofde van de exportkredietverzekeringsfaciliteit worden regelmatig bijgesteld door voortschrijdend inzicht in de ontwikkeling van individuele schade dossiers. De raming van de 'schade-uitkering exportkredietverzekering' is met ¤ 5 miljoen naar beneden bijgesteld omdat naar het huidig inzicht er dit jaar iets minder schade zal worden uitgekeerd dan eerder werd verwacht. Overigens dient te worden opgemerkt dat de schaderamingen altijd een grote onzekerheidsmarge hebben.


---

De totale eindejaarsmarge van de HGIS bedraagt 178,232 en is conform de HGIS systematiek verdeeld over 3 jaren. Naast de 120,200 in 2004 is in 2005 en 2006 respectievelijk 37,074 en 20,958 aan de HGIS toegevoegd.

Met de beste bedoelingen. WAO 1975-1999: trends, onderzoek en beleid. Leo Aarts, Philip de Jong en Romke van der Veen.