Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO5828 Zaaknr: 01963/03 P
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 22-06-2004
Datum publicatie: 23-06-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
22 juni 2004
Strafkamer
nr. 01963/03 P
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te
Arnhem van 3 februari 2003, nummer 21/002900-02, op een vordering tot
ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
, geboren te op 1973, ten
tijde van de aanzegging in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire
Inrichting "Overijssel".
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep met vernietiging van een beslissing van
de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 23 november 2001 - de
betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een
bedrag van EUR 4.537,80, subsidiair negentig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr.
G.A.C. Beckers, advocaat te Stein, bij schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van
het bestreden arrest voorzover daarbij vervangende hechtenis is
opgelegd en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat door het Hof ten
onrechte vervangende hechtenis is opgelegd. Die klacht treft doel.
3.2. Ingevolge de art. V en VI van de Wet van 8 mei 2003 tot wijziging
en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht,
het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking
tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (Stb. 2003,
202) is op de onderhavige zaak art. 577c Sv van toepassing. De Hoge
Raad zal daarom de bestreden uitspraak vernietigen voorzover daarbij
vervangende hechtenis is opgelegd (vgl. HR 7 oktober 2003, LJN
AF9473).
3.3. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit
behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu het middel in
zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden
uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen
hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voorzover daarbij
vervangende hechtenis is opgelegd;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als
voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W.
Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en
uitgesproken op 22 juni 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 01963/03 P
Mr. Vellinga
Zitting: 16 maart 2004
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft het door de veroordeelde uit
'opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid,
onder C, van de Opiumwet gegeven verbod' verkregen voordeel
vastgesteld op EUR 4.537,80 en de aan de veroordeelde ter ontneming
van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd
tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 4.537,80 subsidiair
90 dagen hechtenis.
2. Namens veroordeelde heeft mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Stein,
één middel van cassatie voorgesteld. Het middel bestaat uit
verschillende klachten.
3. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 01963/03 P en
01966/03. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
4. In het middel wordt er ten eerste over geklaagd dat de verwerping
van het verweer dat het bewijs onrechtmatig is verkregen
onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is verworpen.
5. De klacht miskent dat in de procedure betreffende de vordering tot
ontneming niet meer wordt teruggekomen op de vraag of de veroordeelde
het tenlastegelegde wel heeft begaan, maar wordt beslist over de vraag
of en tot welk bedrag te ontnemen voordeel is genoten. Derhalve kan er
in de ontnemingsprocedure in cassatie niet over worden geklaagd dat
het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen.
6. Deze klacht is ondeugdelijk.
7. Voorts klaagt het middel dat niet is komen vast te staan dat
hennepteelt heeft plaatsgevonden. Deze klacht gaat reeds daarom niet
op omdat de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat in een
bedrijfspand een hennepkwekerij werd aangetroffen en in de maanden
daaraan voorafgaande twee maal een sterke weedlucht is waargenomen.
8. In het middel wordt verder gesteld dat het onbegrijpelijk is dat
het Hof heeft geoordeeld dat veroordeelde met twee oogsten 2.500 gram
hennep zou hebben geoogst, nu in het pand een hoeveelheid van 3.432
gram hennep is aangetroffen welke hoeveelheid veroordeelde derhalve
niet heeft kunnen verkopen.
9. Ter terechtzitting heeft de raadsman van veroordeelde verweer
gevoerd. Blijkens de overgelegde pleitnota heeft hij daarbij gesteld:
"Indien er al in de ruimte zou zijn gekweekt, dan is de totale
opbrengst door de politie in beslag genomen. In dat geval is er geen
sprake van enig voordeel. Als we daarnaast nog eens rekening houden
met de kosten die noodzakelijkerwijs voor het plegen van het feit
gemaakt moesten worden, bestaat er geen enkele ruimte meer voor een
ontnemingsvordering."
10. Het Hof heeft met betrekking tot de vaststelling van het
wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende overwogen:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 3 februari 2003
(parketnummer 21-00365-02) terzake van handelen in strijd met een in
artikel 3, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven
verbod veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger
beroep komt naar voren dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde
handelen financieel voordeel heeft genoten.
Het hof is met betrekking tot de baten uitgegaan van twee oogsten van
125 hennepplanten met een opbrengst van gemiddeld 10 gram per plant.
Uitgaande van een groothandelsprijs van f. 5.000,-- per kilo min 20 %
kosten komt het hof tot de volgende berekening:
125 planten x 2 oogsten x 10 gram opbrengst per plant = 2500 gr x f
5000,-- = f. 12.500,--.
f. 12.500,-- min f. 2500,-- (= 20 % kosten) = f. 10.000,-- = 4.537,80
euro.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting
van dat voordeel op een bedrag van EUR 4.537,80
(vierduizendvijfhonderdzevenendertig euro en tachtig cent)."
11. Anders dan in de schriftuur wordt gesteld valt niet in te zien dat
de omstandigheid dat de door de politie op 19 april 2001 aangetroffen
en inbeslaggenomen hoeveelheid hennep er aan in de weg zou staan dat
met de verkoop van eerder geoogste hoeveelheden hennep geen voordeel
zou kunnen zijn behaald. Het oordeel van het Hof dat veroordeelde
voordeel heeft genoten tot een bedrag van EUR 4.537,80 is mitsdien
niet onbegrijpelijk.
12. Ook deze klacht faalt.
13. De cassatieschriftuur bevat ten slotte nog de klacht dat het Hof
ten onrechte vervangende hechtenis heeft opgelegd.
14. Deze klacht is gegrond. Ingevolge de art. V en VI van de Wet van 8
mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het
Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere
wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel (Stb. 2003, 202) is op de onderhavige zaak art. 577c Sv van
toepassing. De Hoge Raad zal daarom de bestreden uitspraak dienen te
vernietigen voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd (vgl.
HR 7 oktober 2003, LJN AF9473).
15. De eerste drie klachten kunnen worden afgedaan met de in art. 81
RO bedoelde motivering.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest
voorzover daarbij vervangende hechtenis is opgelegd. Voor het overige
dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG