parlementaire stukken - Antwoorden op kamervragen over Nederland als
mogelijk doelwit voor terroristische aanslagen van Al-Qaeda
Antwoorden op kamervragen over Nederland als mogelijk doelwit voor
terroristische aanslagen van Al-Qaeda
23 juni 2004
Antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, mede namens de minister van Justitie op de
schriftelijke vragen van de Tweede Kamerleden Externe link Wilders en
Externe link Hirsi Ali (beiden VVD) over Nederland als mogelijk
doelwit voor terroristische aanslagen van Al-Qaeda. (Ingezonden 11
juni 2004)
---
1 Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederland een van de Europese
doelwitten van Al-Qaeda is?1)
Antwoord 1:
Zoals de regering in haar brief aan uw Kamer (TK, 2003/04, 27925, nr.
123) heeft aangegeven verkeert Nederland, evenals een aantal andere
landen, in een vergelijkbare positie als Spanje. Hierbij valt te
denken aan de aanwezigheid van troepen in Irak, het zijn van
bondgenoot van de VS en de aanwezigheid in ons land van enkele
moslimgroepen die gevoelig zijn voor radicaliseringstendensen. De AIVD
heeft reeds herhaaldelijk gewaarschuwd dat het niet uitgesloten is dat
Nederland een doelwit vormt voor Al Qai'da. Deze zorgwekkende
constatering toont de noodzaak om het antiterrorismebeleid van het
kabinet met kracht en voortvarendheid uit te voeren. Politie en
inlichtingendiensten, maar ook vele andere relevante actoren op dit
terrein, spannen zich ten zeerste in om potentiële terroristen te
onderkennen en af te stoppen. Verwezen zij daarbij naar de maatregelen
die zijn opgesomd in de voornoemde kabinetsbrief.
2 Bent u bekend met het feit dat er in Nederland een groep terroristen
klaarstond om aanslagen te plegen? Zo ja, wanneer en op welke wijze
heeft deze informatie u bereikt? Welke gevolgen heeft u hieraan
gegeven?
3 Is het waar dat er op dit moment nog iemand `klaar staat' om een
terroristische aanslag in Nederland te plegen? Zo ja, welke
maatregelen heeft u genomen en zult u nemen om dit te voorkomen?
Antwoord 2/3:
Zoals bekend kunnen noch door de politie, noch door de AIVD over
operationele aangelegenheden publiekelijk mededeling worden gedaan.
Verder verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van het Tweede
Kamerlid Van Fessem (TK nummer 2030415770).
4 Is de uitwisseling van informatie tussen de veiligheidsdiensten van
Spanje en van Nederland hierover optimaal geweest?
Antwoord 4:
In deze concrete zaak ging het om actuele informatie uit een lopend
politieonderzoek in Italië. Met inachtneming van de verschillende
juridische kaders en scheidslijnen waarbinnen informatie-uitwisseling
tussen politiediensten en veiligheidsdiensten valt, kan gesteld worden
dat de informatieverstrekking vanuit de in het buitenland betrokken
diensten in deze niet geheel optimaal is geweest. Er valt op dit punt
dus nog het nodige verbeteren. Mijn ambtgenoot van Justitie en ik
zullen hierover onze Italiaanse ambtgenoten aanspreken. De Nederlandse
regering spant zich in internationaal verband dan ook ten zeerste in
om de informatie-uitwisseling op terrorismegebied te verbeteren en zal
dit in het kader van het aanstaande voorzitterschap van de Europese
Unie ook verder stimuleren.
5 Is het waar dat als dekmantel voor het verkrijgen van
(verblijfs)documenten ook het trouwen met `christenvrouwen' gewenst
wordt gevonden omdat de terroristen overal aanwezig moeten zijn, `in
Duitsland, Nederland en Londen'?
Antwoord 5:
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat islamistische
terroristische netwerken er groot belang bij hebben om rekruten een
legale status in het westen te bezorgen. In het belang van hun strijd
zijn zij bereid daarbij over ideologische grenzen te stappen.
6 In hoeverre zijn de individuen die klaarstonden en klaarstaan om een
aanslag te plegen in Nederland daartoe gekomen door, zoals onlangs de
AIVD suggereerde, de publieke opinie over de islam?
Antwoord 6:
De AIVD heeft nimmer een directe relatie gesuggereerd tussen de
publieke opinie in Nederland en terroristische activiteiten. In een
analyse van de mechanismen die van invloed zijn op de ontvankelijkheid
van moslimjongeren voor radicalisering en rekrutering voor de jihad is
slechts een feitelijke constatering weergegeven.
7 Wilt u deze vragen vóór dinsdag 15 juni, 11.00 uur beantwoorden?
Antwoord 7:
De vragen zijn op kortst mogelijke termijn beantwoord.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het
lid Van Fessem (CDA), eveneens ingezonden 11 juni 2004 (vraagnummer
2030415770)
1) NRC Handelsblad, 9 juni jl.
---
---
---
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties