Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AP4365 Zaaknr: C03/086HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 25-06-2004
Datum publicatie: 25-06-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/086 HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING DE ZONNEHOF,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
,
wonende te ,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 april 1990 gedateerd verzoekschrift heeft verweerster in
cassatie - verder te noemen: - zich gewend tot de
kantonechter te Amsterdam en verzocht bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, eiseres tot cassatie - verder te noemen: De
Zonnehof - te veroordelen aan te voldoen:
a) een wachtgelduitkering conform art. 43 van de in deze toepasselijke
CAO welke over de periode 1 november 1989 tot 1 januari 1990 bestaat
uit het verschil tussen het laatstgenoten salaris van f 4.859,61 bruto
per maand inclusief vakantietoeslag minus 7% wachtgeldkorting en de
vierwekelijkse N.W.W. uitkering van f 2.607,27 plus f 208,58
vakantietoeslag, vervolgens dit wachtgeld te voldoen met inbegrip van
de vereveningstoeslag ex Oord-belastingherziening tot 1 mei 1990,
vervolgens de wachtgelduitkering op basis van 80% minus 7% wachtgeld
korting en daarna op basis van 75% en vervolgens 70% conform art. 3
lid 1 van de Bijlage L "wachtgeldregeling" van de
CAO-Bejaardentehuizen bij bijna 24 dienstjaren;
b) de schadeloosstelling voor ADV-vakantiedagenrechten zijnde 346
arbeidsuren;
alles te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde
bedragen vanaf 1 november 1989.
De Zonnehof heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 maart 1991 het gevorderde
afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft hoger beroep ingesteld bij de
rechtbank te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft
haar eis gewijzigd en vermeerderd.
Bij vonnis van 30 januari 2002 heeft de rechtbank het vonnis van de
kantonrechter vernietigd en, opnieuw beslissende, De Zonnehof
veroordeeld aan met ingang van 1 november 1989 wachtgeld
te betalen overeenkomstig de CAO-Bejaardentehuizen en met inachtneming
van alle toepasselijke wettelijke regelingen, voor wat betreft de tot
27 april 1990 vervallen termijnen te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 27 april 1990 tot de voldoening en voor wat betreft de
overige termijnen met de wettelijke rente vanaf de onderscheidenlijke
vervaldata tot de voldoening, De Zonnehof veroordeeld aan
te betalen EUR 4.675,71 als vergoeding voor 43,25
niet-genoten ADV-dagen, met inachtneming van alle toepasselijke
wettelijke regelingen en te vermeerderen met de wettelijke rente
daarover vanaf 27 april 1990 tot aan de voldoening, en het meer of
anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft De Zonnehof beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot
verwerping van het beroep.
De advocaat van De Zonnehof heeft bij brief van 9 april 2004 op die
conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Met ingang van 1 januari 1985 heeft De Zonnehof de exploitatie van
het sinds vele jaren door (tezamen met een ander)
geëxploiteerde bejaardenhuis "Houtrust" te Haarlem overgenomen.
(ii) Vanaf 1 januari 1985 is in dienst gekomen van De
Zonnehof, laatstelijk als directrice, waarbij is bepaald dat de
Houtrustjaren als Zonnehofdienstjaren zouden worden beschouwd.
(iii) Naar aanleiding van tegen gerichte klachten over
haar functioneren heeft De Zonnehof haar op 16 februari 1989 op
non-actief gesteld. heeft daartegen procedures gevoerd,
welke zij heeft verloren.
(iv) Bij beschikking van 11 oktober 1989 heeft de kantonrechter te
Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met
toekenning aan van een vergoeding van f 35.000,-- ten
laste van De Zonnehof, nadat hij bij tussenbeschikking van 1 september
1990 had overwogen:
"Het is duidelijk, dat de verstandhouding tussen partijen zo slecht is
geworden, dat er geen basis is voor een voortzetting der
arbeidsovereenkomst" en "dat er inderdaad reden is voor toekenning van
een vergoeding, nu niet als enige de oorzaak is van de
verstoorde relatie".
(v) Op de arbeidsovereenkomst was de CAO-bejaardentehuizen van
toepassing.
Art. 43 van deze CAO luidde:
"Artikel 43: Wachtgeld
1. Aan de werknemer, aan wie eervol ontslag wordt verleend wegens:
a. hetzij opheffing van zijn betrekking;
b. hetzij reorganisatie, waardoor zijn werkzaamheden overbodig zijn
geworden;
c. hetzij ongeschiktheid voor bij de werkgever te vervullen functies,
anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken,
wordt met ingang van de dag van ontslag door de werkgever een
periodieke uitkering toegekend overeenkomstig de regeling, opgenomen
in bijlage L.
2. (...)"
(vi) De toelichting bij deze CAO vermeldt bij artikel 43 onder meer:
"Aanspraak op wachtgeld bestaat in die gevallen, indien het ontslag
niet door de werknemer zelf veroorzaakt is. De oorzaak van het ontslag
kan wel bij de werknemer zelf gelegen zijn (...), maar pas als hij er
zelf schuld aan heeft, vervalt zijn aanspraak op wachtgeld."
3.2 Bepalingen van de CAO, waaronder het hiervoor in 3.1 onder (v)
geciteerde art. 43, zijn in de aan de ontbinding van de
arbeidsovereenkomst van voorafgaande jaren algemeen
verbindend verklaard geweest, laatstelijk bij Besluit van de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 oktober 1988, Stcrt. 1988,
nr. 213 (van 2-11-1988). Het genoemde art. 43 vormt derhalve recht in
de zin van art. 79 RO.
3.3 vordert in dit geding - voor zover in cassatie van
belang - de veroordeling van De Zonnehof haar een wachtgelduitkering
op de voet van de in 3.1 onder (v) bedoelde CAO - verder: de CAO - te
voldoen. Zij heeft daaraan de stelling ten grondslag gelegd dat zij
eervol ontslag heeft gekregen wegens ongeschiktheid voor bij de
werkgever te vervullen functies als bedoeld in art. 43 lid 1, onder c,
van de CAO. De Zonnehof heeft zich verweerd met de stelling dat, nu de
arbeidsovereenkomst tussen partijen door de kantonrechter is ontbonden
en daarbij een vergoeding naar billijkheid is vastgesteld, daarnaast
voor toekenning van wachtgeld geen plaats is, alsmede dat deze wijze
van beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet als een (eervol)
ontslag in de zin van art. 43 van de CAO kan worden aangemerkt. De
kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Zij overwoog dat
rechterlijke ontbinding weliswaar onder eervol ontslag in de zin van
art. 43 CAO kan worden begrepen, maar dat de ontbinding van de
arbeidsovereenkomst niet is uitgesproken, kort gezegd, op een der in
art. 43 CAO genoemde gronden, maar wegens de slecht geworden
verstandhouding tussen partijen.
3.4 In hoger beroep heeft , met een beroep op de
toelichting bij art. 43 CAO, onder meer betoogd dat ontbinding van de
arbeidsovereenkomst door de kantonrechter begrepen kan zijn onder het
begrip 'eervol ontslag' in art. 43 CAO en dat uit de stellingen van De
Zonnehof in het ontbindingsrekest volgt dat zij ontbinding wenste
omdat zij ongeschikt achtte voor haar functie. De
rechtbank heeft in het gelijk gesteld. Zij heeft daartoe
overwogen (rov. 8.4) dat art. 43 CAO, mede in het licht van de
toelichting daarop, aldus moet worden uitgelegd dat de daarin
neergelegde wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling genoemde
gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever,
tenzij de werknemer schuld treft, ook dus bij beëindiging in de vorm
van ontbinding op initiatief van de werkgever waarbij de schuld van de
werknemer niet wordt vastgesteld. De mogelijkheid om bij ontbinding
van de arbeidsovereenkomst een schadeloosstelling toe te kennen
levert, aldus de rechtbank, geen aanknopingspunt op voor de door De
Zonnehof voorgestane - beperkte - uitleg van de CAO-bepaling, terwijl
bij de bepaling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding zal kunnen
worden betrokken of, en zo ja in hoeverre, recht op wachtgeld bestaat.
De rechtbank overwoog voorts (rov. 8.5) dat De Zonnehof aan haar
verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst (onder meer) ten
grondslag had gelegd dat (in ernstige mate) de
bekwaamheid of geschiktheid miste tot de arbeid waarvoor zij zich had
verbonden en dat de kantonrechter bij de ontbinding niet is uitgegaan
van een situatie waarbij slechts schuld trof en dat
daarom, gelet op het eerder overwogene, niet kan worden aanvaard dat
de aanspraak van op wachtgeld vervalt. Ten slotte
verwierp de rechtbank (rov. 8.6) de stelling van De Zonnehof dat de
wachtgeldaanspraken reeds zijn verdisconteerd in de
ontbindingsvergoeding, nu er ten processe van moet worden uitgegaan
dat mogelijke aanspraken op wachtgeld in de ontbindingsprocedure niet
aan de orde zijn geweest en ook niet aannemelijk is dat de
kantonrechter met die aanspraken rekening heeft gehouden.
3.5.1 De Zonnehof bestrijdt het vonnis van de rechtbank met een middel
dat twaalf onderdelen telt. Onderdeel 1.1 bevat geen klacht. Onderdeel
1.2 is gericht tegen de wijze waarop de rechtbank, in rov. 8.4, de CAO
heeft uitgelegd. Geklaagd wordt dat de rechtbank zich ten onrechte
vrij heeft geacht de toelichting op art. 43 CAO bij die uitleg te
betrekken op de grond dat partijen ter onderbouwing van hun standpunt
over en weer naar die toelichting hebben verwezen. Deze klacht faalt.
De uitleg van een CAO dient te geschieden naar objectieve maatstaven,
waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO
gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen
waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties
zouden leiden en waarbij ook de bewoordingen van de eventueel bij de
CAO behorende schriftelijke toelichting moeten worden betrokken (vgl.
HR 20 februari 2004, nr. C02/219, RvdW 2004, 34 en HR 31 mei 2002, nr.
C00/186, NJ 2003, 110).
3.5.2 De klachten van de onderdelen 1.3 en 1.4 houden in dat de
rechtbank ten onrechte onder art. 43 van de CAO - dat spreekt van "de
werknemer aan wie ontslag wordt verleend" - het geval heeft gebracht
dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever door de
kantonrechter wordt ontbonden, en dat hetgeen de rechtbank
dienaangaande (in rov. 8.4) nog heeft overwogen omtrent de
mogelijkheid dat de kantonrechter een vergoeding toekent zowel bij
ontbinding als bij ontslag indien dit een kennelijk onredelijk ontslag
is, niet afdoet aan de omstandigheid dat ontbinding niet met ontslag
in de zin van art. 43 CAO kan worden gelijkgesteld. Deze klachten
falen. De rechtbank is kennelijk van oordeel geweest dat de term
'ontslag verlenen' in het maatschappelijk verkeer in (collectieve en
individuele) arbeidsverhoudingen mede ontbinding van
arbeidsovereenkomsten op initiatief van de werkgever omvat en voorts
dat die ruime betekenis zich verdraagt met de overige bepalingen van
de CAO en, mede gelet op de door de rechtbank geciteerde passage uit
de toelichting, tot het aannemelijke rechtsgevolg leidt dat de
werkgever de toepasselijkheid van de wachtgeldregeling in voorkomende
gevallen niet kan ontgaan door te kiezen voor de weg van ontbinding in
plaats van opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dat oordeel is juist.
3.5.3 Onderdeel 1.5, dat tegen rov. 8.4 en 8.6 is gericht, behelst de
klacht dat de aanpak die de rechtbank heeft gevolgd in strijd is met
de leer dat omtrent aanspraken die de werknemer bij ontslag zal
genieten, in een geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient
te worden beslist in de ontbindingsbeschikking. Het onderdeel heeft
hier kennelijk het oog op de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de
exclusieve werking van de ontbindingsvergoeding, waar het gaat om
aanspraken die zijn gegrond op hetgeen de redelijkheid en billijkheid
of de eisen van goed werkgeverschap meebrengen in verband met de
ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals neergelegd in HR 2
november 2001, nr. C00/009, NJ 2001, 667 en HR 1 maart 2002, nr.
C01/098, NJ 2002, 211. In het onderhavige geval gaat het niet om een
aanspraak die is gegrond op hetgeen de redelijkheid en billijkheid of
de eisen van goed werkgeverschap meebrengen, maar om een vordering tot
nakoming van een in een CAO neergelegde wachtgeldregeling. Een
dergelijke vordering kan in een afzonderlijke procedure worden geldend
gemaakt. Voorzover de klacht zich richt tegen het oordeel van de
rechtbank (rov. 8.6) dat de wachtgeldaanspraken van niet
reeds zijn verdisconteerd in de door de kantonrechter toegekende
ontbindingsvergoeding, mist die doel, nu de rechtbank heeft
vastgesteld dat in die ontbindingsprocedure die mogelijke aanspraken
niet aan de orde zijn geweest en uit de ontbindingsbeschikking niet
blijkt dat die aanspraken, dan wel wachtgeldschade, door de
kantonrechter zijn 'meegenomen' (vgl. HR 2 april 2004, nr. C02/222,
RvdW 2004, 58).
3.5.4 Onderdeel 1.6 richt zich tegen een overweging die de beslissing
van rechtbank niet draagt en kan daarom niet tot cassatie leiden.
3.6.1 De onderdelen 2.1 en 2.2 behelzen de klacht dat de rechtbank de
in art. 43 CAO neergelegde criteria voor toekenning van een
wachtgelduitkering heeft miskend door die bepaling, aan de hand van de
toelichting, uit te leggen zoals zij in rov. 8.4 heeft gedaan. Voor
zover dit onderdeel voortbouwt op onderdeel 1.2, moet het het lot
daarvan delen. Voor zover de klacht inhoudt dat de rechtbank niet tot
uitdrukking heeft gebracht op grond van welke van de in art. 43 lid 1
CAO genoemde ontslaggronden het wachtgeld is toegekend, faalt het op
de hierna naar aanleiding van onderdeel 2.4 vermelde gronden.
3.6.2 Onderdeel 2.3 klaagt dat de rechtbank geen aandacht heeft
besteed aan de in art. 43 CAO neergelegde eis dat voor toekenning van
wachtgeld het ontslag 'eervol' moet zijn geweest, althans dat hetgeen
de rechtbank mede in 8.5 heeft overwogen daartoe niet toereikend is.
Deze klachten missen feitelijke grondslag. De rechtbank heeft in rov.
8.4, mede aan de hand van de toelichting op art. 43 CAO, die bepaling
aldus uitgelegd dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in die
bepaling genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst
door de werkgever, behoudens indien de werk-nemer schuld treft. Aldus
heeft de rechtbank aan het begrip 'eervol' - dat in het ontslagrecht
van het Burgerlijk Wetboek niet voorkomt - in de onderhavige CAO
inhoud gegeven. In rov. 8.5 heeft de rechtbank vervolgens onderzocht
of schuld treft voor de situatie die tot de ontbinding
van de arbeidsovereenkomst heeft geleid en die vraag ontkennend
beantwoord. Tot een nader onderzoek naar de vraag of het ontslag
'eervol' was geweest, was de rechtbank aldus niet gehouden.
3.6.3 Onderdeel 2.4 verwijt de rechtbank te hebben miskend dat voor
een aanspraak op wachtgeld zich een van de in art. 43 CAO onder a, b
of c genoemde gevallen moet voordoen, dat de rechtbank slechts heeft
overwogen dat De Zonnehof aan het ontbindingsverzoek (onder meer) ten
grondslag heeft gelegd dat (in ernstige mate) de
bekwaamheid of geschiktheid miste tot de arbeid waartoe zij zich had
verbonden, wat, aldus het onderdeel, de ontslaggrond onder c niet dekt
omdat het de mogelijkheid openlaat dat die ongeschiktheid voortvloeit
uit ziels- of lichaamsgebreken, en zich voor het overige ertoe heeft
beperkt te onderzoeken of al dan niet schuld treft. De
klachten van dit onderdeel stuiten af op de eerder tevergeefs
aangevochten uitleg die de rechtbank aan art. 43 CAO heeft gegeven en
hetgeen hiervoor in 3.6.2 reeds is overwogen. De rechtbank heeft
daarbij, blijkens rov. 8.5, betekenis toegekend - en zij heeft dat ook
mogen doen - aan de omstandigheid dat De Zonnehof zelf aan haar
ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat (in
ernstige mate) de bekwaamheid of geschiktheid miste tot de arbeid
waartoe zij zich had verbonden.
3.6.4 Onderdeel 2.5 klaagt dat het in aanmerking komende criterium
voor toekenning van wachtgeld in elk geval, ook indien schuld als
maatstaf wordt gehanteerd, niet is of al dan niet als
enige verantwoordelijk is te achten voor de ontstane situatie, dan wel
of een dringende ontslagreden aanwezig was. Of enkel
schuld treft is, aldus het onderdeel, een te beperkt criterium dat
niet in de desbetreffende bepaling valt te lezen. De rechtbank heeft
blijkens hetgeen zij in rov. 8.5 heeft overwogen omtrent de
vaststellingen door de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking,
art. 43 CAO kennelijk aldus uitgelegd dat met 'schuld' in de
toelichting op die bepaling wordt bedoeld tot uitdrukking te brengen
dat de werknemer in overwegende mate verwijt moet treffen aan het
ontslag, althans een ernstiger verwijt dan dat de werknemer op een
aantal punten van zijn functioneren is tekortgeschoten. Dit oordeel is
juist. De rechtbank heeft in rov. 8.5 deze maatstaf toegepast, zodat
het onderdeel faalt.
3.6.5 Onderdeel 2.6, ten slotte, klaagt dat de rechtbank de vraag of
aan de vereisten van art. 43 CAO is voldaan zelf had dienen te
beantwoorden, aan de hand van de in dit geding verstrekte gegevens, en
daartoe niet had mogen verwijzen naar hetgeen de kantonrechter in de
ontbindingsbeschikking heeft overwogen. De klacht kan, bij gebrek aan
feitelijke grondslag, niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft de
in het onderdeel bedoelde vraag immers zelf beantwoord. Dat zij zich
daarbij heeft laten leiden door de in de ontbindingsbeschikking
geformuleerde ontslaggrond - zoals ook De Zonnehof zelf zowel in
eerste aanleg als in hoger beroep heeft gedaan - stond haar vrij.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt De Zonnehof in de kosten van het geding in cassatie, tot
op deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 399,34
aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann
en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president
P. Neleman op 25 juni 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C03/086HR
mr. L. Timmerman
Zitting 26 maart 2004
Conclusie inzake:
Stichting de Zonnehof
tegen
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Met ingang van 1 januari 1985 heeft eiseres tot cassatie (hierna:
de Zonnehof) de exploitatie van het sinds vele jaren door verweerster
in cassatie (hierna: ) (tezamen met een ander)
geëxploiteerde bejaardenhuis "Houtrust" te Haarlem overgenomen.
1.2 Vanaf 1 januari 1985 is in dienst gekomen van de
Zonnehof, laatstelijk als directrice, waarbij is bepaald dat de
Houtrustjaren als Zonnehofdienstjaren zouden worden beschouwd.
1.3 Naar aanleiding van tegen gerichte klachten over
haar functioneren heeft de Zonnehof haar op 16 februari 1989 op
non-actief gesteld. heeft daartegen procedures gevoerd,
welke zij heeft verloren.
1.4 Bij beschikking van 11 oktober 1989 heeft de kantonrechter te
Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met
toekenning aan van een vergoeding van f 35.000,-- ten
laste van de Zonnehof, nadat hij bij tussenbeschikking van 1 september
1990 had overwogen: "Het is duidelijk, dat de verstandhouding tussen
partijen zo slecht is geworden, dat er geen basis is voor een
voortzetting der arbeidsovereenkomst" en "dat er inderdaad reden is
voor toekenning van een vergoeding, nu niet als enige de
oorzaak is van de verstoorde relatie".
1.5 Op de arbeidsovereenkomst was de CAO-bejaardentehuizen van
toepassing.
Art. 43 van deze CAO luidt:
"Artikel 43: Wachtgeld
1. Aan de werknemer, aan wie eervol ontslag wordt verleend wegens:
a. hetzij opheffing van zijn betrekking;
b. hetzij reorganisatie, waardoor zijn werkzaamheden overbodig zijn
geworden;
c. hetzij ongeschiktheid voor bij de werkgever te vervullen functies,
anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken,
wordt met ingang van de dag van ontslag door de werkgever een
periodieke uitkering toegekend overeenkomstig de regeling, opgenomen
in bijlage L.
2. Op werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt
zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing.
1.6 De toelichting bij deze CAO vermeldt bij artikel 43 onder meer:
"Aanspraak op wachtgeld bestaat in die gevallen, indien het ontslag
niet door de werknemer zelf veroorzaakt is. De oorzaak van het ontslag
kan wel bij de werknemer zelf gelegen zijn (...), maar pas als hij er
zelf schuld aan heeft, vervalt zijn aanspraak op wachtgeld."
1.7 vordert in deze procedure - voorzover in cassatie
nog van belang - De Zonnehof te veroordelen om aan haar -kort gezegd-
wachtgeld over de periode 1 november 1989 tot en met februari 1995 te
betalen.(2)
1.8 heeft in eerste aanleg aan deze vordering ten
grondslag gelegd dat zij eervol ontslag heeft gekregen "wegens
ongeschiktheid voor bij de werkgever te vervullen functies" als
bedoeld in artikel 43 lid 1 sub c van de CAO na een dienstverband van
bijna 24 jaar. Uit de toekenning van de vergoeding blijkt dat het een
eervol ontslag was.
De Zonnehof heeft hiertegenover gesteld dat voor toepassing van
wachtgeld bovenop de WW-uitkering geen rechtsgrond bestaat, nu een
ontbindingsvergoeding aan is toegekend. De wijze van
beëindigen valt volgens De Zonnehof bovendien niet onder het eervol
ontslag als bedoeld in artikel 43 van de CAO.
1.9 De kantonrechter te Amsterdam heeft bij vonnis van 14 maart 1991
vooropgesteld dat de beëindiging door rechterlijke ontbinding in
principe onder het in artikel 43 bedoelde eervol ontslag begrepen kan
worden. Voorts heeft deze overwogen dat gelet op de geciteerde
overwegingen uit de ontbindingsbeschikking(3) de ontbinding niet is
uitgesproken wegens ongeschiktheid (van ) voor bij de
werkgever te vervullen functies, maar wegens de slecht geworden
verstandhouding tussen partijen. Ook de overige in artikel 43 CAO
genoemde ontslagredenen doen zich niet voor, zodat reeds
om die reden geen wachtgeld toekomt. Volgens de kantonrechter kan in
het midden blijven of het ontslag al dan niet als eervol moet worden
aangemerkt dan wel of de door de kantonrechter toegekende vergoeding
eraan in de weg staat dat ook wachtgeld kan worden toegekend.(4)
De kantonrechter heeft het gevorderde afgewezen.
1.10 is van het vonnis van de kantonrechter in hoger
beroep gekomen bij de rechtbank te Amsterdam. Zij heeft - voorzover
nog van belang - uiteengezet dat onder het in artikel 43 lid 1 sub c
van de CAO bedoelde eervol ontslag begrepen kan worden de beëindiging
van de arbeidsovereenkomst door rechterlijke ontbinding; uit de
stellingen van De Zonnehof in het ontbindingsrekest volgt dat zij
ongeschikt achtte voor haar functie.(5) Volgens de
toelichting bij artikel 43 CAO bestaat aanspraak op wachtgeld wanneer
het ontslag niet door de werknemer zelf veroorzaakt is. De oorzaak van
het ontslag kan wel bij de werknemer zelf gelegen zijn, maar zijn
aanspraak op wachtgeld vervalt pas als de werknemer zelf aan zijn
ontslag schuld heeft. Blijkens de toelichting moet artikel 43 lid 1
sub c dus ruim worden opgevat, aldus .(6)
1.11 De Zonnehof heeft aangevoerd dat niet van een eervol ontslag kan
worden gesproken wanneer de kantonrechter ontbindt wegens verstoorde
verhoudingen, waarvan " niet als enige de oorzaak is",
nadat deze eerder heeft overwogen dat " op een aantal
punten tekort is geschoten".(7)
1.12 Bij vonnis van 30 januari 2002 heeft de rechtbank het vonnis van
de kantonrechter vernietigd en - opnieuw beslissende - De Zonnehof
veroordeeld om (kort gezegd) aan met ingang van 1
november 1989 wachtgeld te betalen overeenkomstig de
CAO-Bejaardentehuizen.
1.13 De Zonnehof heeft tijdig cassatieberoep ingesteld.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun
standpunten schriftelijk doen toelichten; heeft nog
gedupliceerd.
2. Bespreking van het middel
2.1 Onderdeel 1.2 - onderdeel 1.1 bevat geen klacht - is gericht tegen
rechtsoverweging 8.4 van het in cassatie bestreden vonnis:
"Bij de beantwoording van de vraag of de in artikel 43 CAO omschreven
wachtgeldregeling ook geldt bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst
door de kantonrechter komt het in de eerste plaats aan op de
bewoordingen van de betreffende CAO bepaling, gelezen in het licht van
de gehele tekst van de CAO.
Waar partijen ter onderbouwing van hun standpunt over en weer hebben
verwezen naar de toelichting op artikel 43 CAO, acht de rechtbank zich
vrij om die toelichting bij de uitleg van genoemde bepaling mede te
betrekken.
Anders dan De Zonnehof heeft betoogd volgt uit de omstandigheid dat in
de betreffende bepaling het begrip "ontslag" wordt gebezigd en dat in
de CAO op een aantal plaatsen de aanduidingen "ontslag" en
"ontbinding" afzonderlijk worden gebruikt, niet zonder meer dat
ontbinding buiten het toepassingsgebied van artikel 43 CAO valt.
Uit de schriftelijke toelichting op artikel 43 CAO volgt veeleer dat
de wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling genoemde gevallen
van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Dit
lijdt slechts uitzondering in die gevallen waarbij de werknemer schuld
treft. Daarmee verdraagt zich niet dat gevallen waarin op initiatief
van de werkgever de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt
uitgesproken en waarin de hiervoor bedoelde schuld niet wordt
vastgesteld buiten het toepassingsbereik van de CAO bepaling blijven.
Dat ontbinding de mogelijkheid biedt om een schadeloosstelling toe te
kennen levert geen aanknopingspunt op voor de door De Zonnehof
bepleite - beperkte - uitleg van genoemde CAO bepaling. Ook bij
beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging is immers
denkbaar dat aanspraak bestaat op een geldelijke vergoeding, namelijk
op de voet van art. 7:681, lid 1 BW (art. 7A:1639s oud BW), zij het
dat daarvoor een afzonderlijke procedurele weg dient te worden
bewandeld. In beide gevallen evenwel zal bij de beoordeling van de
hoogte van de vergoeding kunnen worden betrokken of, en zo ja in
hoeverre, recht bestaat op wachtgeld."
2.2 Het onderdeel klaagt dat onjuist althans onvoldoende gemotiveerd
is de overweging van de rechtbank dat deze zich vrij acht de
toelichting op artikel 43 CAO bij de uitleg van genoemde bepaling te
betrekken, nu partijen over en weer ter onderbouwing van hun standpunt
hebben verwezen naar deze toelichting. Bij de grammaticale
interpretatie gaat het om de bewoordingen van de desbetreffende
CAO-bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO en
niet om de toelichting, mogelijk tenzij deze van de CAO deel zou uit
maken; daarvan is evenwel niet gebleken, aldus het onderdeel.
2.3 Over de uitleg van CAO's is een ruime hoeveelheid rechtspraak
gepubliceerd en mede naar aanleiding daarvan veel geschreven(8). Voor
het meest recente overzicht verwijs ik naar de conclusie van A-G
Verkade vóór de zaak Acikel/Allied Signal Carpet Fibers B.V.
(C03/055). Ik citeer de kernoverweging uit HR 31 mei 2002, NJ 2003,
110 m.nt. Heerma van Voss onder HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111:
"Bij de beoordeling (...) wordt vooropgesteld dat het hier gaat om de
uitleg van CAO-bepalingen die algemeen verbindend verklaard zijn en
derhalve recht in de zin van art. 79 RO vormen. Voorts geldt als
uitgangspunt dat voor de uitleg van de bepalingen van de CAO en de
daarbij behorende uitvoeringsregeling in beginsel de bewoordingen
daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke
toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die
overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. HR 17 september
1993, nr. 15064, NJ 1994, 173). Daarbij komt het niet aan op de
bedoelingen van de partijen bij de CAO, voorzover deze niet uit de
CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis
die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO
en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht
worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op
de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op
zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden."
De Hoge Raad heeft deze overweging herhaald in HR 14 februari 2003, NJ
2003, 301.
2.4 In zijn arrest van 20 februari 2004, RvdW 2004, 34 dat ging over
de uitleg van een pensioenreglement heeft de Hoge Raad een nadere
uiteenzetting gegeven over de (verhouding tussen de) Haviltexnorm en
de CAO-norm. Deze laatste uitlegregel wordt - aldus de Hoge Raad -
niet alleen gehanteerd bij de uitleg van CAO's, maar ook toegepast op
andere geschriften waarin een overeenkomst of een andere regeling is
vastgelegd die naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden
te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of
de formulering van die overeenkomst/regeling, terwijl de onderliggende
partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is (rov. 4.3). Voorts
heeft de Hoge Raad nog eens expliciet overwogen dat ook de
bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke
toelichting bij de uitleg ervan moeten worden betrokken (rov. 4.4).
2.5 Tegen deze achtergrond is de overweging van de rechtbank dat bij
de uitleg van art. 43 CAO de toelichting mag worden betrokken juist.
Dit past ook bij het idee dat uitleg van CAO's geschiedt aan de hand
van factoren die redelijkerwijs kenbaar zijn voor bij de CAO betrokken
werknemers en werkgevers. In de onderhavige zaak was de toelichting
voor beide partijen kenbaar; deze is door beide partijen in het geding
gebracht en beiden hebben hierop een beroep gedaan.(9) Uit produktie 2
bij de conclusie van dupliek blijkt dat de toelichting deel uitmaakte
van het CAO-boekje. Dit alles maakt dat het oordeel van de rechtbank
niet onbegrijpelijk is. Ik wil er nog eens op wijzen dat uit de vele
rechtsgedingen waarin vragen spelen van uitleg van CAO's spelen blijkt
dat teksten van CAO's dikwijls juridisch niet adaequaat zijn
geformuleerd. De oorzaak hiervan is dat CAO's niet door juristen
worden opgesteld, het resultaat van onderhandelingen zijn die onder
tijdsdruk plaatsvinden en er in de loop van de tijd toevoegingen aan
een CAO kunnen plaatsvinden die niet altijd in overeenstemming zijn
met de verdere inhoud van de CAO. Tegen deze achtergrond is het te
meer juist om bij de uitleg van een CAO acht te slaan op publiek
gemaakte toelichtingen.
2.6 Onderdeel 1.3 klaagt dat de rechtbank heeft blijk gegeven van een
onjuiste rechtsopvatting met haar oordeel dat uit (de toelichting op)
art. 43 CAO veeleer volgt dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in
die bepaling genoemde gevallen van beëindiging van de
arbeidsovereenkomst door de werkgever, hetgeen volgens de rechtbank
"slechts uitzondering zou lijden in die gevallen waarbij de werknemer
schuld treft". Art. 43 CAO spreekt slechts van "de werknemer aan wie
eervol ontslag wordt verleend". Daaronder valt niet het geval dat de
arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wordt ontbonden, òòk niet
wanneer het initiatief tot ontbinding van de werkgever uitgaat.
Onderdeel 1.4 voegt aan deze klacht toe dat hetgeen de rechtbank
verder overweegt over de mogelijkheid van een vergoeding (zowel bij
ontbinding als bij een gegeven ontslag op basis van beweerde
kennelijke onredelijkheid daarvan) aan het voorstaande niet afdoet.
Dat maakt de ontbinding door de kantonrechter van de
arbeidsovereenkomst nog niet tot een aan de werknemer verleend
ontslag.
2.7 In het hiervoor genoemde arrest HR 20 februari 2004, RvdW 2004, 34
heeft de Hoge Raad overwogen dat uitleg van een schriftelijk contract
aan de hand van de CAO-norm en de Haviltexnorm niet dient plaats te
vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de
bewoordingen, waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de
taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van
dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het
maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van
dat geschrift vaak wel van groot belang, aldus de Hoge Raad in
rechtsoverweging 4.5.(10)
2.8 De woorden: "ontslag verlenen" betekenen in arbeidsverhoudingen
normaal gesproken hetzelfde als ontslaan. Ontslaan betekent niet
langer in dienst houden.(11) Hieronder zou ik ook willen begrijpen het
geval van een ontbinding van een arbeidsovereenkomst via de
kantonrechter op verzoek van de werkgever. Wanneer een werkgever
uitroept: "ik zal u ontslaan" en de werknemer vervolgens thuis vertelt
"ik word ontslagen", dan valt daaronder m.i. de situatie waarin de
werkgever dit ontslag wil effectueren met behulp van een op art. 7:685
BW gebaseerde ontbindingsprocedure.(12) Hierbij komt nog dat het
onwenselijk is dat de vorm waarin de werkgever een beeindiging van de
arbeidsverhouding giet bepalend is voor het antwoord van de vraag, of
er aanspraak op wachtgeld bestaat.
De klacht van onderdeel 1.3 faalt; onderdeel 1.4 dat hierop voortbouwt
deelt dit lot.
2.9 Onderdeel 1.5 dat zich mede richt tegen rechtsoverweging 8.6
klaagt dat de aanpak als door de rechtbank gevolgd in strijd is met de
leer dat in de ontbindingsbeschikking dient te worden beslist over de
aanspraken die de werknemer bij ontslag zal genieten. Tenzij een
voorbehoud is gemaakt, dient de beoordeling van het betreffende geval
tot uitdrukking te komen in de hoogte van de vergoeding die de rechter
op de voet van art. 7:685 lid 8 BW met het oog op de omstandigheden
van het geval naar billijkheid aan een van de partijen ten laste van
de wederpartij toekent, zodat daarnaast voor zodanige toetsing geen
plaats is. Dit geldt - aldus het onderdeel - ook in het onderhavige
geval, waarin het gaat om de toepassing van een wachtgeldregeling; dat
heeft de rechtbank miskend.
2.10 Het onderdeel faalt. Bij de toepassing van de zogenaamde
Baijingsleer staat centraal dat in beginsel alle aanspraken van een
werknemer terzake van de (wijze van) beëindiging tot uitdrukking komen
in de vergoeding die de kantonrechter naar billijkheid vaststelt. Deze
leer sluit evenwel niet uit dat een werknemer bepaalde aanspraken
geldend kan maken, nadat hem een ontbindingsvergoeding is toegekend.
Het gaat dan om aanspraken van een werknemer die zijn ontstaan tijdens
de dienstbetrekking en betrekking hebben op de periode vóór de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst en geen verband houden met de
(wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van
die beëindiging, zoals een aanspraak op achterstallig loon.(13) In
zijn conclusie vóór HR 10 januari 2003, JAR 2003, 39 heeft A-G
Huydecoper bovendien gesteld dat van belang is of een aanspraak al dan
niet in de ontbindingsprocedure is beoordeeld dan wel in die procedure
adequaat beoordeeld had kunnen worden. In dat verband merk ik op dat
een aanspraak van een werknemer uit overeenkomst, zoals die op
wachtgeld op grond van een CAO, in het algemeen niet in een
ontbindingsprocedure wordt beoordeeld en dit ook niet goed mogelijk is
in deze eenvoudige, op een spoedige beslissing gerichte
verzoekschriftprocedure. Voorts verwijs ik naar de conclusie van A-G
Spier (4.4 tot en met 4.12.3) vóór HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301
die uiteenzet dat het toegekende recht op wachtgeld is gebaseerd op
een overeenkomst en niet een uitwerking is van wat de redelijkheid en
billijkheid in de in art. 7:685 BW geregelde gevallen vereist. Van een
toetsing buiten art. 7:685 BW om aan de redelijkheid en billijkheid is
daarom geen sprake. De aanspraak op wachtgeld is n.m.m. een separate
vordering die naast de ontbindingsvergoeding geldend gemaakt kan
worden; uiteraard kan bij de vaststelling van de hoogte van de
ontslagvergoeding rekening worden gehouden met de aanspraak op
wachtgeld. In de ontbindingspraktijk gebeurt dat ook.
2.11 Onderdeel 1.6 klaagt dat hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging
8.4 laatste alinea overweegt de beslissing op dit punt evenmin, en
zeker niet zelfstandig, kan dragen. Het onderdeel faalt bij gebrek aan
belang nu de aangevallen rechtsoverweging de beslissing van de
rechtbank niet zelfstandig draagt; zou het onderdeel slagen dan kan
het vonnis op basis van hetgeen de rechtbank overigens in
rechtsoverweging 8.4 overwogene in stand blijven.
2.12 De onderdelen 2.1 en 2.2 klagen dat rechtbank heeft miskend dat
niet de toelichting, maar art. 43 CAO het criterium geeft voor
toekenning van wachtgeld. Uit dit artikel volgt - aldus de onderdelen
- niet dat de wachtgeldregeling geldt voor alle in die bepaling
genoemde gevallen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de
werkgever hetgeen slechts uitzondering zou lijden in de gevallen
waarbij de werknemer schuld treft.
2.13 De onderdelen falen nu - zoals hiervóór is uiteengezet - de
rechtbank (in navolging van partijen) bij de uitleg van art. 43 CAO de
toelichting op deze bepaling mocht betrekken.
2.14 Onderdeel 2.3 klaagt dat de rechtbank ten onrechte geen enkele
aandacht heeft besteed aan het bepaalde in art. 43 CAO dat het ontslag
"eervol" moet zijn.
2.15 Deze motiveringklacht faalt. De rechtbank heeft in
rechtsoverweging 8.4 voorop gesteld de toelichting te betrekken bij de
uitleg van art. 43 CAO, welk artikel in de aanhef spreekt van "eervol
ontslag". Deze toelichting stelt dat aanspraak op wachtgeld bestaat in
die gevallen, "indien" het ontslag niet door de werknemer zelf
veroorzaakt is; dat wil zeggen dat zijn aanspraak vervalt als hij
schuld heeft aan het ontslag. Die kwestie is door de rechtbank
uitgewerkt. In het licht van het partijdebat, waarin nauwelijks
(separaat) aandacht is besteed aan de vraag of het ontslag "eervol"
was, behoefde de rechtbank aan het al dan niet eervolle karakter van
het ontslag dan ook geen uiteenzetting te wijden.
2.16 Onderdeel 2.4 stelt voorop dat - wil aanspraak op
wachtgeld (kunnen) maken - zich toch (tenminste) één van de
betreffende, daar genoemde, gevallen moeten voordoen. De rechtbank
heeft evenwel (ten onrechte) noch naar opheffing van 's
betrekking, noch naar overbodigheid van 's werkzaamheden,
noch ook naar de vraag of sprake was van ongeschiktheid van
voor bij de werkgever te vervullen functies, anders dan
wegens ziels- of lichaamsgebreken, enig onderzoek ingesteld. De
rechtbank heeft zich echter (uitsluitend) de vraag gesteld of
betrokkene al dan niet schuld treft. Dat is volgens het
middelonderdeel niet het criterium dat in dezen gehanteerd dient te
worden. Minstgenomen had de rechtbank (mede) moeten onderzoeken of
al dan niet door "ziels- of lichaamsgebreken"de
geschiktheid miste voor functies bij Zonnehof, aldus het onderdeel.
2.17 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 8.4 voorop gesteld dat de
wachtgeldregeling geldt voor alle in art. 43 CAO genoemde gevallen van
beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever. Van een
uitzondering kan slechts in die gevallen sprake zijn waarin de
werknemer schuld treft. Vervolgens heeft de rechtbank in
rechtsoverweging 8.5 uiteengezet dat de kantonrechter niet is
uitgegaan van een situatie waarbij slechts schuld treft;
een dringende reden achtte hij niet aanwezig en hoewel
op een aantal punten van haar functioneren te kort is geschoten, is
zij niet als enige verantwoordelijk te achten. Nu de rechtbank bij de
uitleg van art. 43 CAO gebruik mocht maken van de daarbij behorende
toelichting, was zij niet gehouden het ontslag van
precies in een van de drie categorieën onder te brengen. Zij mocht
volstaan met vast te stellen dat geen sprake is geweest van een
situatie dat slechts schuld treft.
2.18 Onderdeel 2.5 klaagt - kort gezegd - dat in ieder geval niet het
in aanmerking komende criterium is of al dan niet als
enige verantwoordelijk is te achten voor de ontstane situatie dan wel
of er een dringende ontslagreden was. Zelfs indien "schuld" het juiste
criterium zou zijn, gaat het er niet om, zoals de rechtbank zich ten
onrechte tot uitgangspunt neemt, of slechts schuld
treft, nu een dergelijk beperkt criterium in ieder geval niet in de
betreffende bepaling valt te lezen c.q. daaruit voortvloeit. Of er een
"dringende ontslagreden" is, is volgens het middelonderdeel geheel
irrelevant.
2.19 Het middelonderdeel kan niet tot cassatie leiden. M.i. wordt met
"schuld" in de toelichting op artikel 43 CAO gedoeld op een zwaardere
graad van verwijtbaarheid dan het op een aantal punten tekortschieten
in het functioneren als werknemer. Er moet - blijkens de toelichting -
immers meer aan de hand zijn dan dat de oorzaak van het ontslag bij de
werknemer ligt; hij moet - zo voegt de toelichting daaraan toe -
schuld aan het ontslag hebben. Het lijkt mij aannemelijk dat de
toelichting hiermee wil uitdrukken dat het ontslag in overwegende mate
aan de werknemer te wijten moet zijn. Alleen dan vervalt de
wachtgeldaanspraak. Wanneer men de toelichting op deze wijze leest,
heeft de rechtbank in rechtsoverweging 8.5 het criterium voor het
bepalen van een aanspraak op wachtgeld toegepast dat uit artikel 43
CAO en de daarbij behorende toelichting afgeleid mag worden. De
rechtbank geeft immers te kennen dat niet slechts s
schuld treft. Hiermee geeft zij m.i. aan dat het onderhavige ontslag
niet in overwegende mate aan s te wijten was. Ter
onderbouwing hiervan verwijst de rechtbank m.i. terecht naar het
genuanceerde oordeel van de kantoonrechter over de redenen voor
ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.20 Onderdeel 2.6 klaagt dat onjuist is dat de rechtbank voor haar
oordeel of aanspraak heeft op wachtgeld slechts verwijst
naar hetgeen de kantonrechter heeft overwogen. De rechtbank heeft ten
onrechte slechts hetgeen de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking
overwoog en besliste aangehaald en maatstaf doen zijn. De vraag of
zich een eervol ontslag op basis van een of meer van de in art. 43 CAO
gegeven gronden voordeed, had de rechtbank zelf moeten beantwoorden,
aan de hand van alle over en weer in deze procedure verstrekte
gegevens en eventueel na bewijslevering.
2.21 De klacht faalt. De rechtbank heeft een zelfstandig oordeel
gegeven over de haar voorgelegde vraag of aanspraak kon
maken op wachtgeld. De rechtbank heeft geen rechtsregel geschonden
door - in navolging van de Zonnehof(14) - als grond voor het ontslag
de ontbindingbeschikking te nemen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 5 en 6 van het in cassatie bestreden vonnis van de
rechtbank alsmede rov. 1 van het vonnis d.d. 14 maart 1991 van de
kantonrechter te Amsterdam.
2 Zie het gevorderde weergegeven in rov. 7 van het vonnis van de
rechtbank.
3 Zie hiervóór onder 1.4.
4 Zie rov. 5 van het vonnis van de kantonrechter.
5 Zie rov. 8.2 van het vonnis van de rechtbank.
6 Zie pleitnota in appèl, nr. 6. Ontbreekt in A-dossier.
7 MvA, blz. 4.
8 Ik noem hier het overzichtsartikel van S.F. Sagel, De
objectief-tekstuele uitleg van CAO-bepalingen: betekenis en reikwijdte
(I) en (II), ArbeidsRecht 2003/11 en 12, blz. 12-25 en 27-34.
9 Zonnehof: cvd, blz. 2; cvr, nr. 6.2 sub c (overgelegd
bij akte d.d. 23 maart 2000).
10 Zie ook HR 5 maart 2004 R03/066 (rov. 3.7).
11 Van Dale, dertiende herziene uitgave, blz. 2315.
12 Zie ook de conclusie van A-G Langemeijer (nr. 2.7) voor HR 27
februari 2004, JOL 2004, 115: "Wil men een zinvolle betekenis geven
aan de door partijen veronderstelde toepasselijkheid van de
Wachtgeldverordening op de onderhavige arbeidsovereenkomst, dan zou de
term "ontslag"in art. 3 van de Wachtgeldverordening moeten worden
gelezen als een verzamelaanduiding, die alle vormen van beëindiging
van de dienstbetrekking omvat".
13 HR 1 maart 2002, NJ 2003, 210 en 211 beide m.nt. Heerma van Voss.
14 Zie de s.t. van mr. Duk nr. 31.