Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO7823 Zaaknr: C03/113HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 25-06-2004
Datum publicatie: 25-06-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/113HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
,
wonende te ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
DELTA FRESH B.V.,
gevestigd te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijn-Woude,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: - heeft bij exploot van
14 juni 1995 verweerster in cassatie - verder te noemen: Delta Fresh -
gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad, Delta Fresh te veroordelen om aan te
vergoeden de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de
wet, die door het in de dagvaarding omschreven tekortschieten
van Delta Fresh heeft geleden en/of nog zal lijden.
Delta Fresh heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 oktober 1995 een comparitie
van partijen gelast en bij eindvonnis van 26 februari 1997 de
vordering afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het
gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij tussenarrest van 17 oktober 2000 heeft het hof tot
bewijslevering toegelaten. Bij arrest van 4 februari 2003 heeft het
hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft beroep in cassatie
ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
Delta Fresh heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Delta
Fresh mede door mr. M.B.C. Kloppenburg, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie
leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu
de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het
belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op
deze uitspraak aan de zijde van Delta Fresh begroot op EUR 316,34 aan
verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter,
E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.
*** Conclusie ***
Rolnr. C03/113HR
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 16 april 2004
Conclusie inzake:
(hierna: )
tegen:
Delta Fresh BV
(hierna: Delta Fresh)
1. Inleiding
1.1. De zaak betreft na opslag in het koelhuis van Delta Fresh
geconstateerde schade door schimmel aan clematisstekken.
Het cassatieberoep bevat een enkele rechtsklacht en een aantal
motiveringsklachten, veelal gericht tegen de door het hof toegepaste
bewijslastverdeling en tegen 's hofs waardering van het vergaarde
bewijsmateriaal.
1.2. De klachten kunnen m.i. niet tot cassatie leiden en snijden m.i.
geen rechtsvragen aan die nopen tot beantwoording in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (art. 81 R.O.).
2. Feiten(1)
2.1. heeft in het najaar van 1994 plantgoed (clematis) ter
koeling aan Delta Fresh in bewaring gegeven. Het materiaal is in
dichte kisten op vijf pallets door bij Delta Fresh
aangeleverd.
2.2. Partijen zijn overeengekomen dat het plantgoed door Delta Fresh
diende te worden bewaard bij een temperatuur van -2ºC.
2.3. heeft zijn plantgoed in februari/maart 1995 bij Delta
Fresh weer opgehaald. De uitslag van de pallets heeft als volgt
plaatsgevonden: op 18 februari 1995 pallet 4; op 22 februari 1995
pallet 1; op 28 februari 1995 pallet 2; en op 2 maart 1995 de pallets
3 en 5.
2.4. Kort hierna bleek dat het plantgoed gedeeltelijk schade had
opgelopen. Delta Fresh heeft alleen met betrekking tot (het
plantenmateriaal op) de pallets 1 en 2 klachten van ontvangen.
2.5. Op de tussen partijen gesloten overeenkomsten zijn de algemene
voorwaarden van Delta Fresh van toepassing.
3. Procesverloop
3.1. Bij inleidende dagvaarding van 14 juni 1995 heeft Delta
Fresh gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd dat
Delta Fresh zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door
geleden schade, nader op te maken bij staat.
heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat Delta Fresh
het in bewaring gegeven plantgoed onjuist behandeld heeft, waardoor
het plantgoed schimmelvorming en verrottingsverschijnselen vertoonde
en wortelschade had.
3.2. Delta Fresh heeft de vordering gemotiveerd bestreden door te
stellen dat Delta Fresh bij de opslag van het plantgoed voldoende zorg
heeft betracht. Voorts heeft Delta Fresh een beroep gedaan op het in
haar algemene voorwaarden opgenomen exoneratiebeding.
3.3. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij tussenvonnis van 24
oktober 1995 een comparitie van partijen bevolen en bij eindvonnis van
26 februari 1997 de vordering van afgewezen. Daartoe overwoog
de rechtbank dat Delta Fresh een beroep op haar algemene voorwaarden
toekomt, dat Delta Fresh op grond daarvan slechts aansprakelijk is in
geval van grove schuld ten aanzien van het ontstaan van de schade en
dat grove schuld niet bewezen is.
3.4. is bij exploot van 17 maart 1997 van dit vonnis in hoger
beroep gegaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, onder aanvoering
van negen grieven.
3.5. Delta Fresh heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6. Bij tussenarrest van 17 oktober 2000 heeft het hof in rov. 6
geoordeeld dat zich terecht heeft beroepen op de
vernietigbaarheid van het exoneratiebeding van Delta Fresh, nu Delta
Fresh geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de
voorwaarden kennis te nemen, doch dat vooralsnog niet is komen vast te
staan dat Delta Fresh is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar
rustende verbintenissen (rov. 10).
Het hof heeft opgedragen te bewijzen dat de aantasting van het
plantgoed het gevolg is van een toerekenbare tekortkoming aan de kant
van Delta Fresh.
3.7. heeft als getuigen voorgebracht: ,
, en , alsmede zichzelf als
partijgetuige.
In contra-enquête heeft Delta Fresh als getuigen doen horen:
, , , ,
en .
3.8. Bij eindarrest van 4 februari 2003 heeft het hof geoordeeld dat
niet in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. Het hof heeft
het vonnis van de rechtbank, met verbetering van gronden, bekrachtigd.
3.9. De in cassatie van belang zijnde overwegingen van het eindarrest
luiden als volgt:
'6. Zoals het hof reeds heeft overwogen in zijn tussenarrest van 17
oktober 2000 in deze zaak, is op grond van de door overgelegde
bescheiden, waaronder brieven van de Dienst Landbouw Voorlichting
(DLV) en de Plantenziektenkundige Dienst (PD) van respectievelijk 22
en 13 maart 1995 alsmede het expertiserapport van van
26 juni 1995, mede in het licht van de in opdracht van Delta Fresh
vervaardigde rapportage van de PD, niet komen vast te staan dat de
schade is veroorzaakt door een tekortkoming van Delta Fresh.
7. Dat sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming van Delta
Fresh, kan naar het oordeel van het hof evenmin met voldoende
zekerheid worden afgeleid uit de afgelegde getuigenverklaringen. Geen
van de getuigen heeft uit eigen wetenschap verklaard dat in de
relevante periode door Delta Fresh fouten zijn gemaakt bij het koelen,
noch dat in die periode gebreken zijn geweest aan de koel- en/of
meetapparatuur bij Delta Fresh. De (in contra-enquête gehoorde)
getuigen , en hebben
uitdrukkelijk verklaard dat in die periode geen sprake is geweest van
een technische dan wel menselijke fout bij Delta Fresh. Zij hebben
hieraan toegevoegd dat als de temperatuur in de koelcel te hoog of te
laag zou zijn geweest het aanwezige alarmsysteem zou zijn afgegaan,
wat in die periode naar zij zeggen niet is gebeurd.
8. heeft zich er op beroepen dat het aannemelijk is dat de
schade aan de clematisstekken is ontstaan tijdens de koelperiode, en
heeft er in dit verband op gewezen dat behalve zijn clematisstekken
ook plantgoed van , welk plantgoed in ongeveer
dezelfde periode in dezelfde koelcel van Delta Fresh heeft gestaan,
schade heeft opgelopen. Het hof acht het vorenstaande echter
onvoldoende om op grond hiervan bewezen te achten dat de oorzaak van
de schade aan het plantgoed van gelegen is in een toerekenbare
tekortkoming van Delta Fresh. Het hof wijst er in dit verband
allereerst op dat de getuigen en , wier
plantgoed volgens de verklaringen van en
ook in de betreffende koelcel gekoeld werd, beiden hebben verklaard
dat zij geen schade hadden. De getuige heeft in dit
verband bovendien verklaard dat hij ter controle altijd een speciale
minimum/maximum thermometer bij zijn plantgoed verpakt, en dat deze
thermometer na afloop van de koelperiode in dit geval geen afwijkende
stand vertoonde. Verder overweegt het hof dat de getuige [betrokkene
1], bedrijfsdeskundige boomteelt, weliswaar heeft verklaard dat de
rottingsverschijnselen aan de clematisstekken op zo'n korte termijn na
de uitslag geen andere oorzaak kunnen hebben dan een probleem tijdens
de koeling, maar hieruit vloeit nog niet voort dat dit probleem
tijdens de koeling gelegen is in een toerekenbare tekortkoming van
Delta Fresh. De getuige , werkzaam bij de PD, heeft er
uitdrukkelijk op gewezen dat de oorzaak van de rottingsverschijnselen
kan zijn gelegen in een probleem bij de koeling, maar dat dit niet
noodzakelijk het geval hoeft te zijn.
9. Dat de stekken als gevolg van (handelingen bij) het koelproces,
zoals aanvoert, mogelijk in een stress situatie zijn gekomen
waardoor zij vatbaarder werden voor schimmels, brengt evenmin met zich
dat sprake is van een tekortkoming van Delta Fresh.'
3.10. Tegen deze arresten heeft - tijdig(2) - beroep in
cassatie ingesteld, onder aanvoering van een vijftal cassatiemiddelen.
Delta Fresh heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide
partijen hebben de zaak schriftelijk toegelicht. Er is niet
gerepliceerd noch gedupliceerd.
4. Bespreking van het cassatiemiddel
4.1. Middel 1 voert aan dat het hof een aantal stellingen van ,
aangevoerd bij memorie van grieven, onbesproken heeft gelaten en richt
zich daarnaast tegen de daaruit voortvloeiende bewijslastverdeling.
Onderdeel 1.1 klaagt er vooreerst over dat het hof het door in
grief VIII opgeworpen beroep op een uitspraak van het Scheidsgerecht
Bloembollenhandel onbehandeld heeft gelaten, in welke uitspraak het
Scheidsgerecht, aldus het onderdeel, oordeelde dat de betreffende
verweerder grovelijk nalatig had gehandeld door de partijen
bloembollen niet regelmatig te inspecteren.
4.2. Deze klacht kan niet tot cassatie leiden. De betreffende
uitspraak betreft - ook in de opvatting van , zie grief VIII,
onder 3.8.3 - een geval waarin de inbewaringnemer, de Verenigde
Koelhuizen, wordt verweten de inbewaringgever, Unex, niet te hebben
bericht toen zij gebreken aan de partij bloembollen had waargenomen.
De door het Scheidsgerecht vastgestelde grove nalatigheid aan de zijde
van de Verenigde Koelhuizen ziet dan ook hierop, en niet (zoals het
middel voorstaat) op het nalaten de in bewaring genomen objecten
regelmatig te controleren. Nu in casu gesteld noch gebleken is dat
door Delta Fresh gebreken waren geconstateerd aan het plantgoed, kon
het hof aan het beroep op deze uitspraak, wegens gebrek aan belang
voor onderhavige zaak, voorbijgaan.
4.3. Onderdeel 1.1 verwijt het hof voorts niet te zijn ingegaan op de
betwisting door (3) van de stelling van Delta Fresh dat in de
koelruimte een digitale thermometer hing en dat deze regelmatig werd
gecontroleerd.(4)
4.4. Deze klacht kan niet slagen, aangezien het hof niet gehouden was
met zoveel woorden op deze betwisting in te gaan.
Het hof kon aan dit betoog voorbijgaan, nu het niet gold als een
voldoende gemotiveerde betwisting van de uitgebreide stellingen van
Delta Fresh (bij conclusie van dupliek, p. 3) omtrent het
temperatuurcontrolesysteem.
4.5. Onderdeel 1.2 voert aan dat het vorige onderdeel tevens van
belang is voor de bewijslastverdeling. Indien Delta Fresh geen
thermometer heeft, dan wel niet regelmatig controleert, maakt zij zich
volgens het onderdeel schuldig aan een nalatigheid die op zijn minst
onzorgvuldig is en waaraan het risico is verbonden dat schade kan
ontstaan. In ieder geval is er, aldus het onderdeel, sprake van een
onzorgvuldig vervullen van de opdracht. Het onderdeel betoogt dat het
hof in dat geval bij de bewijslastverdeling rekening diende te houden
met de omkeringsregel en dat, nu het schadebeeld beantwoordt aan het
risico dat aan het onzorgvuldig vervullen van de opdracht verbonden
is, Delta Fresh had moeten worden opgedragen het bewijs van het
bestaan van andere oorzaken te leveren.
4.6. Nu dit onderdeel voortbouwt op de voorafgaande klachten, deelt
het het lot daarvan. Overigens zij opgemerkt dat toepassing van de
'omkeringsregel' veronderstelt dat een tekortkoming bij de uitvoering
van een overeenkomst of een onzorgvuldig handelen is komen vast te
staan. Het hof heeft evenwel geoordeeld dat zulks niet het geval is.
4.7. Onderdeel 1.3 klaagt erover dat het hof is voorbijgegaan aan de
in de memorie na enquête, tevens akte uitlating produkties (sub 12)
opgenomen klachten van over de bewijslastverdeling, alsmede
over de vraag of Delta Fresh kon volstaan met het enkel ontkennen van
de tekortkoming, dan wel met bewijs van het koelregime moest komen.
4.8. Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu de verwerping van deze
klachten besloten ligt in 's hofs voortbouwen in het eindarrest op het
eerdere oordeel (in r.ovv. 10 en 11 van het tussenarrest), dat op
grond van de hoofdregel van art. 177 Rv (oud) op de bewijslast
rust ten aanzien van de stelling dat de aantasting van het plantgoed
is veroorzaakt door een toerekenbare tekortkoming aan de kant van
Delta Fresh. Het hof heeft hiermee geen rechtsregel geschonden, noch -
mede gelet op de stellingen van Delta Fresh bij CvD, p. 3 - zijn
oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het hof hoefde verder niet expliciet
in te gaan op genoemde klachten.
4.9. Middel 2 richt zich tegen de motivering van de waardering van het
vóór de enquête in het geding gebrachte schriftelijke bewijs.
Het middel voert aan dat het hof in rov. 10 van het tussenarrest ten
onrechte vaststelt dat het voor de Dienst Landbouwvoorlichting (DLV)
niet duidelijk is wat de oorzaak van de door geleden schade
is, althans dat het hof nalaat aan te geven hoe dit uit de brief van
de DLV van 22 maart 1995 zou moeten blijken.
4.10. Het middel faalt, nu 's hofs (feitelijke) waardering van het
rapport van de DLV niet onbegrijpelijk is, en geen nadere motivering
behoefde.
In het betreffende rapport(5) wordt (niet limitatief) gesproken van
een viertal 'mogelijke oorzaken' van de door de Plantenziektenkundige
Dienst aangetroffen schimmelvorming (welke schimmelvorming tot de
schade heeft geleid). De DLV geeft niet dat één van deze mogelijke
oorzaken (en zo ja, welke) in casu daadwerkelijk tot de
schimmelvorming heeft geleid.
Op deze gronden kon het hof, met de daartoe in rov. 10 van het
tussenarrest gegeven motivering, tot het oordeel komen dat het voor de
DLV 'niet duidelijk' is wat de oorzaak van de schimmelvorming is.
4.11. Middel 3 richt zich tegen 's hofs waardering van de
getuigenverklaringen en van de daarop voortbouwende opmerkingen bij
memorie na enquête van .
In onderdeel 3.1 wordt het hof vooreerst verweten in zijn eindarrest
niet te zijn ingegaan op de in de memorie na enquête (p. 2, onder het
kopje "schademoment") geponeerde en uit de getuigenverklaringen
voortvloeiende stelling dat de schade aan de clematisstekken eerst is
ontstaan nadat de stekken de koelcel ingingen.
4.12. Blijkens rov. 8 van het eindarrest heeft het hof de hiervoor
weergegeven stelling wel degelijk onder ogen gezien, en besproken. De
hier bedoelde klacht mist dus feitelijke grondslag.
4.13. Onderdeel 3.1 voert voorts aan dat het hof in rov. 8 van het
eindarrest weliswaar vraagtekens plaatst bij de getuigenverklaring van
, doch nalaat te motiveren hoe zij tot de waardering van
deze getuigenverklaring is gekomen.
4.14. Deze, niet verder toegelichte, klacht faalt, nu het hof in rov.
8 van het eindarrest voldoende gemotiveerd en begrijpelijk uiteenzet
waarom aan de getuigenverklaring van geen
doorslaggevende waarde wordt toegekend.
4.15. Onderdeel 3.2 richt zich tegen rov. 7 van het eindarrest waarin
het hof grote waarde hecht aan de getuigenverklaringen van [betrokkene
5], en . Gelet op de verwantschap van
deze getuigen met Delta Fresh ( is directeur/groot
aandeelhouder en dient als partijgetuige te worden aangemerkt,
en zijn bedrijfsleider bij Delta Fresh),
had het hof, aldus het onderdeel, deze bewijswaardering nader moeten
motiveren.
4.16. Deze klacht wordt tevergeefs voorgesteld, aangezien het
middelonderdeel aan de motivering van 's hofs bewijswaardering eisen
stelt die hieraan niet gesteld kunnen worden.
Hierbij is relevant dat de bewijslast op rustte, dat het hof
het bewijs niet geleverd heeft geacht (zie r.ovv. 6-8 van het
eindarrest) en dat de betreffende, door Delta Fresh voorgebrachte
getuigen waren gehoord ter ontkrachting van de (nog niet bewezen)
stellingen van .
4.17. Onderdeel 3.3 brengt in herinnering dat heeft gewezen op
vergelijkbare problemen bij drie andere kwekers ([betrokkene 12 t/m
14]). Het hof heeft in rov. 8 overwogen dat dit onvoldoende grond
vormt om aan te nemen dat de oorzaak van de schade aan het plantgoed
van gelegen is in een toerekenbare tekortkoming aan de zijde
van Delta Fresh, nu er sprake is van nog twee andere kwekers die geen
schade hebben ondervonden. Door zijn bij memorie na enquête
over de waarde van deze twee getuigenverklaringen twijfels geuit, door
te stellen dat de stekken van eerder in de koelcel waren dan
de stekken van , dat niet vaststaat waar de stekken van
zijn gekoeld en dat onduidelijk is of er een
minimum/maximum thermometer in beide partijen is gelegd. Ook hier
geldt dus, aldus het onderdeel, dat de mogelijkheid bestaat dat de
stekken van gedurende drie weken zijn bewaard zonder dat er
een partij van bij heeft gelegen. Hier heeft het hof
evenwel met geen enkel woord over gerept, waardoor het oordeel van het
hof volgens het middelonderdeel onvoldoende is gemotiveerd, hetgeen
kwalijk is nu het hof juist de verklaring van gebruikt
om het belangrijke argument van , namelijk dat er drie andere
kwekers waren met schade, te weerleggen.
4.18. Het onderdeel faalt. Niet onbegrijpelijk is dat het hof, bij
zijn - feitelijk - oordeel over de aannemelijkheid van de stelling van
, dat de schade aan het plantgoed tijdens het koelen is
ontstaan, waarde heeft gehecht aan de verklaringen van
en (over het feit dat in de periode dat zijn
stekken in de koelcel van Delta Fresh had staan, in die cel ook
stekken van andere kwekers, waaronder en [betrokkene
9], stonden), van en (over het feit dat
hun plantgoed geen schade heeft ondervonden) en van
(omtrent de aanwezigheid van een minimum/maximum thermometer). Deze
verklaringen maken de stelling van immers minder
waarschijnlijk. Ook niet onbegrijpelijk is 's hofs kennelijke oordeel
dat de door geuite twijfels niet (voldoende) afdoen aan de
(ontkrachtende) waarde van deze getuigenverklaringen.
Het hof was ten slotte niet gehouden expliciet op deze twijfels in te
gaan.
4.19. Onderdeel 3.4 voert aan dat de waardering van de
getuigenverklaring van in rov. 8 van het eindarrest
onduidelijk is, nu evident is dat het schadebeeld bij een probleem aan
de koeling past. Nu bij memorie na enquête (onder 7 en 8)
heeft aangevoerd dat de schade enkel heeft vastgesteld
en geen uitspraak kan doen over de oorzaak, had het hof dienen te
motiveren waarom het zoveel waarde hecht aan de verklaring van
omtrent de schadeoorzaak en kon het hof deze bij
memorie na enquête geponeerde stelling niet ongemotiveerd passeren.
4.20. Ook deze klacht kan niet tot cassatie leiden. De opmerking van
(6), dat hij geen uitspraak kan doen over de precieze
oorzaak van de afstervingsverschijnselen, staat er geenszins aan in de
weg dat hij desgevraagd verklaart(7) niet te kunnen bevestigen dat de
rottingsverschijnselen zijn ontstaan door het koelsysteem (zoals
heeft getuigd) en, tegen die achtergrond, evenmin dat
hij aangeeft dat er ook nog andere oorzaken kunnen zijn geweest. Dat
het hof hieraan waarde heeft gehecht, is niet onbegrijpelijk.
4.21. Onderdeel 3.5 betoogt vooreerst dat het hof ten onrechte heeft
nagelaten op enigerlei wijze aandacht te besteden aan de verklaring
van dat heeft erkend dat sprake is
geweest van een koelfout.
4.22. Deze klacht is ongegrond. Het hof heeft deze stelling kennelijk
en, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de kant van Delta
Fresh(8) niet onbegrijpelijk, onvoldoende aannemelijk geacht. Het hof
was niet gehouden hier nog expliciet op in te gaan.
4.23. Onderdeel 3.5 verwijt het hof voorts niet te zijn ingegaan op de
verklaring van , inhoudende dat heeft
aangegeven dat de koelcel aan de voor opslag van groente,
fruit en aardappelen diende. 's verklaring bevestigt
bovendien de stelling van dat de schade is ontstaan tijdens
het koelen, aldus het onderdeel.
4.24. Ook deze klacht kan niet tot cassatie leiden. Het hof mocht
voorbijgaan aan de hierboven weergegeven verklaring, nu het belang van
deze stelling voor de beoordeling van het geschil niet wordt
aangegeven en ook niet vanzelfsprekend is.
4.25. In middel 4 worden klachten gericht tegen de gehele
bewijswaardering. Vooreerst wordt betoogd dat het hof, gezien de
voorliggende bewijsmiddelen, niet in redelijkheid tot het oordeel had
kunnen komen dat niet in het hem opgedragen bewijs is
geslaagd, waarbij met name op het volgende bewijsmateriaal wordt
gewezen:
- de verklaringen van en de rapportage van [betrokkene
11] waaruit onmiskenbaar volgt dat de schade enkel tijdens de koeling
kan zijn ontstaan;
- de bevindingen van de PD die deze koelschade niet uitsluiten;
- de verklaringen van de medewerkers van Delta Fresh die haaks staan
op datgene wat heeft gehoord van (dat er
sprake is van een koelfout);
- de bij memorie na enquête opgesomde aanwijzingen uit het
procesdossier die op koelschade duiden.
4.26. Vooropgesteld moet worden dat de waardering van het
bewijsmateriaal is overgelaten aan de rechter die over de feiten
oordeelt en dat deze waardering in cassatie niet op haar juistheid kan
worden getoetst.
Aangezien 's hofs waardering van het voorliggende bewijsmateriaal niet
onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd is, wordt het middel
tevergeefs voorgesteld.
Het hof heeft met name uitgebreid en op begrijpelijke wijze aangegeven
waarom uit de verklaringen van en de rapportage van
niet volgt dat de schade het gevolg is van een
wanprestatie aan de zijde van Delta Fresh. Zo wordt de verklaring van
in rov. 8 van het eindarrest gepasseerd op de grond dat
daaruit niet blijkt dat de door geconstateerde oorzaak
van de verrottingsverschijnselen (een probleem tijdens de koeling) ook
een toerekenbare tekortkoming van Delta Fresh oplevert en wordt de
conclusie van in rov. 10 van het tussenarrest niet
overtuigend genoemd, nu deze slechts gebaseerd is op het rapport van
de DLV.
Dat het hof aan het feit dat de PD een probleem aan de koeling als
oorzaak van de schade niet uitsloot, geen bewijs ontleent voor de
stelling dat een probleem aan de koeling de oorzaak zou zijn, is
geenszins onbegrijpelijk.
De omstandigheid dat de getuigenverklaringen van de medewerkers van
Delta Fresh tegenstrijdig zijn met hetgeen heeft
gehoord van (dat er sprake is van een koelfout), maakt
's hofs kennelijke oordeel dat die verklaring onvoldoende aannemelijk
is geworden, nog niet onbegrijpelijk (zie par. 4.22 supra).
Ten slotte zijn de bij memorie na enquête verzamelde aanwijzingen door
het hof alle expliciet dan wel impliciet onvoldoende aannemelijk dan
wel doorslaggevend geacht, hetgeen niet onbegrijpelijk, noch
onvoldoende gemotiveerd is.
4.27. Het middel voert voorts aan dat onduidelijk is wat het hof dan
wel nodig acht om te kunnen spreken van een koelschade. Het heeft er
volgens het middel alle schijn van dat het hof verlangt dat
aantoont dat zich een incident heeft voorgedaan, doch dit verlangen
gaat volgens het middel voorbij aan de aard van onderhavig geval:
essentie van inbewaringgeving is juist dat de planten
toevertrouwt aan de zorg van een ander en er dus niet bij is. Deze
last kan aan niet worden opgelegd.
4.28. Deze klacht wordt tevergeefs voorgesteld. Uit rov. 11 van het
tussenarrest blijkt dat het hof niet meer en niet minder verlangt dan
dat aantoont dat de aantasting van het plantgoed is
veroorzaakt door een toerekenbare tekortkoming van Delta Fresh. Er
rustte op het hof geen verplichting om aan te geven hoe dit dan
aangetoond kan worden. Voor zover het middel betoogt dat het hof
verwacht dat bewijst dat zich een incident heeft voorgedaan,
mist het, gezien het bovenstaande, feitelijke grondslag.
4.29. Ten slotte betoogt het middel dat het hof aan de hand van de
voorhanden zijnde feiten wel degelijk in redelijkheid had kunnen
oordelen dat een koelschade aannemelijk was. Hiermee lag het, aldus
het middel, voor de hand om aan Delta Fresh de last op te leggen het
tegendeel te bewijzen.
4.30. Ook deze klacht faalt. De enkele omstandigheid dat het hof op
grond van de voorliggende stellingen wellicht had kunnen oordelen dat
een koelschade aannemelijk was, waardoor de bewijslast mogelijkerwijs
op Delta Fresh was komen te liggen, maakt 's hofs bewijslastverdeling
en bewijswaardering in casu niet onbegrijpelijk.
4.31. Middel 5 voert ten slotte aan dat het hof in rov. 9 van het
eindarrest van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, nu de
rechtsverhouding tussen partijen met zich mee brengt dat Delta Fresh
zich moet inspannen om de planten zo goed mogelijk te verzorgen,
hetgeen impliceert dat Delta Fresh zich van handelingen moet onthouden
die planten in een stress situatie brengen. Het verrichten van
dergelijke handelingen impliceert dan ook, tenzij Delta Fresh aantoont
dat de handelingen moesten worden verricht, een toerekenbare
tekortkoming aan de zijde van Delta Fresh.
4.32. Dit middel is ongegrond. Het hof heeft in de bestreden
rechtsoverweging kennelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat
aan het koelen van planten, conform de gebruikelijke methode van Delta
Fresh, inherent is dat deze planten een bepaalde mate van stress
ondervinden. Het hof heeft slechts, kennelijk tegen deze achtergrond,
willen aangeven dat het enkele feit dat de stekken, als gevolg van het
koelen zoals dat normaliter geschiedt, mogelijk in een stress situatie
zijn gekomen, niet automatisch een tekortkoming van Delta Fresh
oplevert. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en
is niet onbegrijpelijk.
5. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1 Ontleend aan r.ovv. 1.1, 1.3 en 1.4 van het rechtbankvonnis van 26
februari 1997 en rov. 2 van 's hofs tussenarrest van 17 oktober 2000
(waarin het hof ook verwijst naar de door de rechtbank vastgestelde
feiten).
2 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 13 maart 2003.
3 Zie grief VIII, onder 3.8.4.
4 Zie CvD, p. 3.
5 Productie bij p.-v. van comparitie van partijen d.d. 11 december
1995, tevens prod. 1 bij CvR.
6 Proces-verbaal van zijn getuigenverklaring, eerste alinea.
7 Letterlijk: 'Ik kan en wil zover niet gaan', zie derde alinea van
zijn getuigenverklaring.
8 Zie CvD, pp. 2 en 3, en het p.-v. van het getuigenverhoor van
, p. 2, tweede alinea.