Keuringsdienst van waren


Vertrouwen in voedsel nog steeds hoog in 2003

Jun 29 2004

De VWA heeft onderzoek gedaan naar het consumentenvertrouwen over voedselveiligheid. De metingen laten zien dat zowel in 2002 als in 2003 de respondenten in het algemeen een hoog vertrouwen hebben in de veiligheid van voedsel. Daarnaast steeg de naamsbekendheid van de VWA tussen 2002 en 2003 van 14 naar 32 procent. Van de mensen die in 2003 informatie zochten over voedselveiligheid, kwam 16 procent bij de VWA uit.

Uit het onderzoek blijkt dat het consumentenvertrouwen over 2002 redelijk hoog is. In 2003 is het niet veel gewijzigd: op twee vergelijkbare items geven respondenten gemiddeld nagenoeg hetzelfde antwoord. Wel verschillend is de tevredenheid over het voedselveiligheidsbeleid. In 2002 vindt 85 procent dat er (ruim) voldoende gedaan wordt aan de veiligheid van voedsel. In 2003 is dat 69 procent. Vervolgmetingen moeten uitwijzen of er sprake is van een trend.

Consumenten leggen de primaire verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid in 2002 bij de overheid (43 procent), in mindere mate bij fabrikanten (27 procent) en boeren (27 procent), terwijl slechts 3 procent de supermarkt als primair verantwoordelijk houdt. Deze resultaten vertonen een opvallend verschil met de werkelijkheid, waarin producenten primair verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van hun producten. Dat het vertrouwen niet per se voortkomt uit zorgeloosheid blijkt uit de open vraag naar primaire zorgen ten aanzien van voeding en levensmiddelen, gemeten in 2002. Slechts 15 procent maakt zich nergens zorgen over. De grootste zorgenposten zijn toevoegingen (19 procent), onnatuurlijke ingrediënten (14 procent) en genetische manipulatie (12 procent). In de tijd verandert de rangorde van de zorgen iets, maar de top vier blijft ongewijzigd.

Gevraagd spontaan productgroepen te identificeren die zij niet of niet helemaal vertrouwen, geeft 41 procent aan dat ze geen zorgen hebben ten aanzien van enige productgroep. Wanneer consumenten concreet geconfronteerd worden met productgroepen, blijkt dat de zorgen zich met name concentreren rond voedingsmiddelen die uitgebreid bewerkt zijn zoals kant-en-klaarmaaltijden, vitaminepreparaten en sport- en energiedranken. Agrarische productgroepen, zoals melkproducten en verse groenten, krijgen veel vertrouwen. In 2002 en 2003 is het vertrouwen in primaire producten relatief hoog en voor kip (vooral in de periode 2002-2003 sterk gedaald), kant-en-klaarmaaltijden en vitaminepreparaten relatief laag. Deze stabiliteit in de tijd laat onverlet dat er wel verschillen bestaan tussen specifieke doelgroepen, met name op basis van leeftijd en geslacht. Vrouwen hebben minder vertrouwen in bepaalde voedingsmiddelen dan mannen en ouderen zijn wantrouwender dan jongere mensen.

Uit deze analyse blijkt dat er geen duidelijk verband bestaat tussen het niveau van het consumentenvertrouwen en het vóórkomen van incidenten. Het meest opvallende voorbeeld daarvan is de productgroep kant-en-klaarmaaltijden: 55 procent van de respondenten geeft aan geen (volledig) vertrouwen in kant-en-klaarmaaltijden te hebben, terwijl er geen enkel incident met deze productgroep heeft plaatsgevonden in 2003. De VWA heeft in haar korte bestaan al veel gedaan om haar naam te vestigen. En met succes. De naamsbekendheid steeg tussen 2002 en 2003 van 14 naar 32 procent. Van de mensen die in 2003 informatie zochten over voedselveiligheid, kwam 16 procent bij de VWA uit, net zoveel als de Consumentenbond. Ter vergelijking: slechts 6 procent zocht informatie over dit onderwerp bij Postbus 51. De gevonden informatie werd, net als die van het Voedingscentrum en van de Consumentenbond, als zeer betrouwbaar ervaren.

Conclusie
Ondanks incidenten en crises in 2002 en 2003 blijkt de consumentenbeleving ten aanzien van voedselveiligheid stabiel. Deze consumentenmonitor maakt het mogelijk om op lange termijn de relaties te onderzoeken tussen externe gebeurtenissen, consumentenpercepties en consumentengedrag. Deze inzichten kunnen dienen voor (1) het funderen van het communicatiebeleid ten aanzien van voedselveiligheid, onder andere door te anticiperen op verwachte ontwikkelingen en door de afstemming van communicatieboodschappen, en (2) het evalueren van beleidsmaatregelen in termen van hun invloed op het vertrouwen van consumenten in voedselveiligheid.