ChristenUnie


Vierde tranche algemene bestuurswet Donderdag 9 December 2004 - 12:07

Verslag door André Rouvoet

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeggen dank voor de zeer uitgebreide en heldere toelichting.
De stukken geven deze leden aanleiding tot het maken van een aantal vragen en opmerkingen. Zij volgen daarbij de volgorde van de MvT.

Bestuursrechtelijke schulden
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of in verband met de toepassing van titel 4.4. ook private instellingen die met een publiekrechtelijke taak zijn belast met een bestuursorgaan worden gelijkgesteld. Als voorbeeld noemen zij de ziektekostenverzekeraars. Zowel de zieken-fondspremies als de omslagpremies berusten op een wettelijke verplichting. Inzake de verhou-ding tussen verzekeraar en verzekerde moet echter gezegd worden dat deze primair door civielrecht wordt beheerst.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een nadere toelichting op de keuze de beta-lingsverplichting na verloop van 5 jaren te laten verjaren. Deze termijn komt de aan het woord zijnde leden zeker vanuit het bestuursorgaan geredeneerd onwenselijk lang voor, zeker daar het het bestuursorgaan te allen tijde mogelijk is door bijvoorbeeld aanmaningen of invorderingsac-ties de termijn van verjaring te stuiten. Het komt onredelijk over als alsnog een betalingsver-plichting van kracht blijft in gevallen dat het bestuursorgaan jarenlang helemaal niets van zich heeft laten horen. Zij wijzen er in dit verband op dat nog onlangs een motie in de Kamer is aan-genomen die een termijn van twee jaar stelt inzake de betaling van eigen bijdragen in de thuis-zorg en vragen mede naar aanleiding daarvan of een termijn van twee jaar niet meer in de rede ligt. Een andere overweging zou kunnen zijn om in de termijn onderscheid te maken tussen burgers zijnde natuurlijke personen en rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen, omdat van de laatsten meer dan van burgers kan worden verondersteld dat zij in een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van de overheid verkeren. Graag ontvangen zij een reactie op deze suggestie.

Artikelsgewijs
4.4.1.6.
Hierin is de hoofdregel neergelegd dat betaling giraal geschiedt. De afwijking is pas aan de orde als dit naar het oordeel van het bestuursorgaan bezwaarlijk is. De burger zou echter ook argumenten kunnen hebben waarom girale betaling bezwaarlijk is. Op welke wijze worden die argumenten gewogen?

Bestuurlijke handhaving
Artikel 5.0.1
Er kan krachtens rechtspraak niet worden opgetreden tegen gedragingen in verband met buiten-wettelijke voorschriften, zoals voorwaarden verbonden aan gedoogbeschikkingen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of dit het wenselijk maakt te bezien of en in hoeverre anderszins deze voorwaarden beter gehandhaafd kunnen worden, zeker gelet op het feit dat het softdrugsbeleid in belangrijke mate gestoeld is op gedoogbeschikkingen.

Inzake het daderschap is er voor gekozen de medepleger evenzeer aan te spreken. Er lijkt op zich goede reden te zijn de regeling zich niet te laten uitstrekken tot medeplichtigheid. Omdat bij de vormgeving van de afdeling wel degelijk goed gekeken is welke begrippen uit het wetboek van strafrecht ook in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving aan de orde zijn, doet zich naar het oordeel van deze leden wel de vraag voor of en in hoeverre enkele andere algemene bepa-lingen uit het strafrecht niet met zoveel woorden toepassing zouden moeten vinden. Zij wijzen bijvoorbeeld op de bepalingen inzake overmacht, noodweer en uitvoering van een wettelijk voorschrift. Nu is een en ander vertaald in de algemene bepaling inzake de rechtvaardigings-grond. Verdient dit geen nadere omschrijving, zeker omdat de strafrechtelijke traditie inzake strafuitsluitingsgronden wel als uitgangspunt voor de uitleg wordt genomen. Zij stellen vervol-gens de vraag of het in elk geval aanbeveling verdient te spreken van strafuitsluitingsgrond in plaats van rechtvaardigingsgrond.

Artikel 5.02
De leden van de fractie van de ChristenUnie attenderen op het wegvallen van de aanduiding a en b bij de respectievelijke onderdelen van het eerste lid. Verder vragen zij voor alle duidelijkheid (de MvT geeft daar aanleiding toe) of de bestuurlijke sanctie het meeromvattende begrip is en de herstelsanctie en de bestraffende sanctie beide als bestuurlijke sanctie moeten worden gezien. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de definitie van de bestraffende sanctie luidt zoals die luidt: beoogt om leed toe te voegen. Waarom is het nodig om tot een precieze omschrijving over te gaan? Kan daar niet net zo goed, of zelfs beter van worden afgezien?
In elk geval leidt de huidige definitie tot misverstanden. In de eerste plaats wijzen zij er op dat het ook in het strafrecht is het immers niet zo dat dit oogmerk het enige is. Te denken valt aan in de literatuur en wetsgeschiedenis voorkomende andere oogmerken, zoals in het bijzonder gene-rale en specifieke preventie. Deze oogmerken zullen ook gelden voor de bestuurlijke boete. Je zou zelfs heel goed kunnen beweren dat preventie, of anders gezegd, het voorkomen van herha-ling door de dader zelf of door anderen, het belangrijkste motief is. Anders dan in het geval van misdrijven is een overtreding in bestuurlijke zin immers niet in zichzelf strafwaardig in morele zin, dus verwerpelijk. De overtreding in bestuurlijke zin is slechts in de context van de bestuur-lijke handhaving en handhaving van de openbare orde een gedraging waarop een sanctie van toe-passing kan worden geacht. Het rijden zonder deugdelijke fietsverlichting is bijvoorbeeld enkel afkeurenswaardig in het licht van de verkeersveiligheid, maar is niet te vergelijken met bijvoor-beeld het opzettelijk vernieuwen van andermans eigendommen. In die zin zou je dus kunnen stellen dat de kern van het opleggen van een sanctie is gelegen in het oogmerk om er voor te zor-gen dat men zich overeenkomstig de bestuurlijke regels gedraagt. Zij wijzen in dit verband ook naar de criteria om te onderscheiden tussen bestuurlijke boete en strafrechtelijke sanctie op blz. 118 en 119.
De leden van de fractie van de ChristenUnie concluderen op dit punt dat bestraffende sancties, waaronder de bestuurlijke boetes primair als doel hebben herhaling van ongewenst gedrag te voorkomen en normovereenkomstig gedrag te bevorderen. Het toebrengen van leed is in dat verband niet zozeer doel, als wel middel. Dit in tegenstelling tot strafrechtelijke sancties, waar leed toebrengen vanwege het oogmerk van vergelding wel een zelfstandig motief kan zijn. Graag ontvangen zij een reactie op deze beschouwing.
Overigens is deze leden daarnaast opgevallen dat het voorkomen van herhaling als motief enkel wordt gekoppeld aan de herstelsanctie. Kan dit worden toegelicht.
Tenslotte constateren deze leden op dit punt dat de bestraffende sanctie ook een andere vorm kan kennen dan de bestuurlijke boete. Dit blijkt naar hun oordeel niet voldoende helder uit de wettekst.

Bestuurlijke boete
Artikel 5.4.1.2
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de meerwaarde is van deze bepaling boven de in zijn strekking gelijke bepaling als vervat in artikel 5.05.

Artikel 5.4.1.6
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een nadere toelichting op de voorgestelde termijnen van invordering. Bestuurlijke boetes kunnen naar hun aard slechts gaan om gedragingen die qua zwaarte met strafrechtelijke overtredingen vergelijkbaar zijn. Bovendien is de overtreding niet in zichzelf verwerpelijk. Is het tegen die achtergrond niet van belang, gelet op het naar het oordeel van deze leden voornaamste doel van de boete, nl. gedrag conform de regels afdwingen, de boete zo snel mogelijk op te leggen. Kan de boete nog een redelijk doel dienen indien deze lang na het plegen van de bestuurlijke overtreding wordt opgelegd?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts hoe de termijnen genoemd in dit artikel zich verhouden tot de termijn genoemd in artikel 5.4.2.4.

---