Toespraak minister tijdens herdenking bij het Indië-Monument Utrecht, tevens lustrum Stichting Indië-Monument Utrecht

18-12-2004 17:36:00

Geachte aanwezigen,

Sinds 1999 komt u hier elk jaar op de derde zaterdag van december bijeen om de 52 stadgenoten te herdenken die in de periode 1945-1962 zijn gesneuveld in Nederlands Oost Indië en Nederlands Nieuw Guinea. Dit jaar doet u dat voor de vijfde keer. Ik vind het een eer dat ik op uw eerste lustrum het woord tot u, de nabestaanden, oud-collegas en kameraden van deze omgekomen Utrechters, mag richten.

We herdenken vandaag militairen die tijdens een lang verzwegen verleden, uit naam van het Nederlandse volk en in opdracht van de Nederlandse regering hun plicht vervulden in een ver land.

De strijd in de voormalige overzeese rijksdelen is een strijd van vóór mijn tijd. Ondanks het feit dat ik als minister van Defensie regelmatig uitgezonden militairen bezoek, is het voor mij moeilijk een voorstelling te maken van de omstandigheden waarin Nederlandse militairen in díe tijd hun missie moesten vervullen. Maar met het lezen van, en luisterend naar de verhalen van veteranen, in combinatie met mijn eigen ervaringen, probeer ik mij een beeld te vormen.

Eén ding is duidelijk en dan richt ik mij tot de hier aanwezige veteranen: u heeft het zwaar gehad. Dat geldt zowel voor de voorbereiding van de missie, als de missie zelf en vervolgens de terugkeer in Nederland. Na een vooropleiding van nog geen half jaar vertrok u samen met tienduizenden andere jonge jongens, de meeste dienstplichtig, voor lange tijd naar de andere kant van de wereld. Nauwelijks voorgelicht over de taak die u moest vervullen, arriveerde u in een vreemd land, met onbekende gewoonten en culturen. U kreeg, anders dan u thuis was voorgeschoteld, niet te maken met een georganiseerde zichtbare vijand. Nee, u werd geconfronteerd met veelal onzichtbare bendes, guerrillastrijders en zogeheten rampokkers. De opleiding in Nederland was niet gericht op de moeilijke en gevaarlijke omstandigheden waaronder u daadwerkelijk moest opereren. U leefde voortdurend met de angst dat het lot uzelf of een kameraad zou treffen. Die angst is voor wie er niet bij was, niet of nauwelijks voor te stellen.

Hoe kwalijk is het dan ook, dat u bij terugkomst in Nederland, een kil en onbegripvol ontvangst te wachten stond. Nederland was bezig met de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Op verhalen over de strijd in Indië werd schouderophalend gereageerd. U moest niet zeuren, de draad maar gewoon weer oppakken, en de Indische bladzijde snel omslaan. Voor psychische klachten van teruggekeerde militairen was al helemaal geen aandacht. Dit gold overigens in z´n algemeenheid, maar in het geval van Indië-gangers werden dergelijke klachten vaak afgedaan als ´tropenkolder´.

Maar dat was nog niet alles. In de loop der jaren kwam er kritiek op het Nederlandse optreden in Indië en Nieuw Guinea. Er werd zelfs generaliserend gesproken over oorlogsmisdaden. Oog voor individuele omstandigheden was er helemaal niet meer. Helaas kwam deze kritiek, net zoals de afgelopen jaren rondom Dutchbat III, veelal van mensen die vanuit de eigen veilige huiskamer een oordeel meenden te kunnen vellen over dat wat er was gebeurd.

Gelukkig is er de laatste decennia, zij het langzaam, in dit opzicht het nodige veranderd. De voorzieningen en opvang voor oud-militairen en veteranen zijn in het algemeen aanmerkelijk verbeterd. En ook denkt de gemiddelde Nederlander nu anders over uw inzet onder oorlogsomstandigheden. Deze omslag is vooral door de Indië- en Nieuw Guinea-veteranen zelf tot stand gebracht. U heeft gestreden voor erkenning en waardering voor hetgeen u heeft gedaan. De oprichting van dit monument in Utrecht is daar een goed voorbeeld van. Ik vind het jammer dat u deze strijd heeft moeten leveren, maar ben wel blij dat het in belangrijke mate heeft bijgedragen aan veranderingen in het Nederlandse veteranenbeleid.

Overigens heeft ook Prins Bernhard hierbij een belangrijke rol gespeeld. Hij nam het altijd op voor de Indië- en Nieuw Guinea-veteranen. Dat was mede bepalend voor het hervinden van het gevoel van eigenwaarde van deze groep veteranen in een moeilijke periode.

In 2005 zal op 29 juni voor de eerste maal de Nationale Veteranendag gehouden worden. Met deze dag hopen we een brug te slaan tussen oude en jonge veteranen. Zij en de militaire missie die zij vervulden in Nederland, Nederlands Indië, Nederlands Nieuw Guinea en Korea, maar ook in Libanon, Bosnië, Afghanistan, Irak en al die andere landen waar Nederlandse militairen ingezet zijn geweest, staan die dag centraal. Zij verdienen waardering en respect. Ik hoop dat we op deze manier in Nederland een echte veteranencultuur ontwikkelen, zoals in vele andere landen al langer bestaat.

Terug naar vandaag. Wij zijn hier bijeen zijn om 52 Utrechtse mannen te herdenken. Mannen die door de Nederlandse overheid naar de andere kant van de wereld zijn gestuurd om een militaire opdracht te vervullen. Helaas zijn zij nooit naar hun vaderland teruggekeerd.

Dit jaar heb ik met nabestaanden gesproken van de twee omgekomen Nederlandse militairen in Irak. Er bestaan geen woorden om het leed van deze familieleden, partners en vrienden te verzachten. Wat nooit mag, is vergeten waarvoor zij zijn gestorven. Net zomin als dat wij de inzet van deze 52 militairen nooit mogen en zullen vergeten.

Om het uit te drukken met het credo dat de Nederlandse regering gebruikte toen destijds de eerste militairen uit Nederlands-Indië en Nieuw Guinea terugkeerden: ´Zij hebben hun ereplicht volbracht, nu is het onze beurt´ .

Ik dank u voor uw aandacht.