Toespraak staatssecretaris ter gelegenheid van het 15 jarig jubileum van het Veteranenplatform

17-12-2004 17:45:00

Dames en heren, bestuursleden van het Veteranen Platform,

Laat mij u allereerst van harte feliciteren met uw 15 jarig jubileum. 15 jaar inzet voor veteranen, 37 aangesloten organisaties, waarmee u 160.000 leden vertegenwoordigt. Absoluut iets om trots op te zijn.

Er is in die 15 jaar veel bereikt en gedaan op het terrein van veteranen. Het geeft aan dat de aandacht voor veteranen binnen de maatschappij groeit. Een aantal mijlpalen van de afgelopen jaren wil ik zo noemen.

Maar allereerst wil ik stilstaan bij het overlijden van prins Bernhard. Over hem is de afgelopen weken veel gezegd en geschreven. Zeker over zijn relatie met veteranen. Dè veteraan van Oranje, het symbool van de strijd en het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Allemaal lovende woorden en terecht. Hij was vooral zo bepalend voor het gevoel van eigenwaarde van menig veteraan, jong en oud. De prins nam het altijd voor hen op, onderhield persoonlijke contacten met diverse oud-militairen en stond sommigen van hen bij in tijden van nood. De reacties van de veteranen op zijn dood en hun aanwezigheid in grote getale bij de uitvaart, spraken boekdelen. Hij was, is en blijft het boegbeeld van de Nederlandse veteraan.

Ik wil bij deze ook mij enorme waardering uitspreken voor de grote inzet van het Veteranen Platform bij de uitvaart van de prins. U heeft gefunctioneerd als coördinator van de bij de ceremonie betrokken veteranen. Dat heeft u voortreffelijk gedaan, net als bij de uitvaart van prinses Juliana en prins Claus.

Dan wil ik nu, zoals dat hoort op een jubileum, terugblikken op de afgelopen jaren. De eerste jaren heeft het Veteranen Platform vooral nieuwe impulsen gegeven aan het veteranenbeleid. Dit heeft onder andere geleid tot een aantal concrete voorzieningen, zoals de veteranenpas, de regeling reünie-faciliteiten, de instelling van het ´Draaginsigne Gewonden´. Daarnaast is een divers stelsel van veteranenuitkeringen tot stand gebracht, zoals de Uitkeringswet KNIL-dienstplichttijd voor voormalig KNIL-personeel. Ook de instelling van de functie van Inspecteur der Veteranen is een belangrijke stap geweest in de erkenning van veteranen en hun belangen.

Kijken we naar de recente jaren, dan zien we dat er nog een aantal flinke stappen zijn gezet op weg naar een compleet veteranenbeleid.

Ten eerste is er de oprichting van het Instituut voor Veteranenzorg geweest. Als resultaat van het rapport Tiesinga is dit instituut in 2000 in Doorn geopend. Dit samenwerkingsverband tussen Defensie, het Veteranen Platform, de Stichting Dienstverlening Veteranen, de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogsslachtoffers en het BNMO-Centrum, groeide in korte tijd tot een herkenbaar aanspreekpunt voor de veteraan. Twee jaar geleden is gekozen om het instituut over te laten gaan in de Stichting Veteraneninstituut. Op die manier kon de samenwerking verder geïntegreerd worden en kwam er helderheid op bestuurlijk en financieel gebied. Het Veteranen Platform, als representant van alle veteranen, is adviseur in de raad van bestuur.

Dan een volgende mijlpaal: in januari 2003 heb ik met veel trots de eerste draaginsignes voor veteranen mogen uitreiken. En nooit zal ik de dag vergeten waarop ik op Paleis Soestdijk het insigne bij prins Bernhard mocht opspelden. Met het veteraneninsigne is de waardering vanuit de maatschappij op symbolische wijze omgezet in erkenning voor het belangrijke en risicovolle werk dat onze militairen hebben verricht en verrichten.

In oktober van datzelfde jaar heb ik in het bijzijn van veteranen en nabestaanden in Roermond het monument voor omgekomen militairen tijdens of als gevolg van vredesoperaties, onthuld. Ik heb dat ervaren als een zeer indrukwekkende gebeurtenis. En ik denk een ieder die daarbij aanwezig was. De verhalen van de aanwezige veteranen en hun familieleden staan mij nog altijd bij.

Het monument in Roermond vraagt ook aandacht voor militairen die met mentale problemen kampen na een uitzending. Het herstel van ernstige mentale verwondingen verloopt vaak grillig, met een moeilijk van tevoren voorspelbaar tijdspad en zonder garantie op succes. Op het monument is een aparte plaquette aangebracht ter nagedachtenis aan hen die psychisch beschadigd zijn geraakt door deelname aan een uitzending.

En dames en heren, ook terwijl wij hier nu bijeen zijn, zijn duizenden Nederlandse militairen actief in crisisgebieden zoals Irak, Afghanistan en Bosnië. Het gaat om missies die niet zonder risico zijn. Ook deze militairen kunnen tijdens hun uitzending geconfronteerd worden met gevaarlijke situaties, die een diepe indruk kunnen maken en in sommige gevallen diepe sporen achterlaten. Dat weten we. We weten ook dat dit zich soms pas jaren na terugkeer van een uitzending manifesteert. Defensie is zich er van bewust dat deze klachten kunnen voorkomen en wat de impact ervan kan zijn op veteranen zelf, maar ook op het thuisfront.

In het nog niet zo verre verleden was deze hulpverlening voor militairen en veteranen geen thema. Het paste niet in de militaire cultuur en ook niet in de toenmalige tijdsgeest.

Gelukkig is de afgelopen decennia de bewustwording binnen de maatschappij en Defensie op dit gebied gegroeid en ontwikkeld. Het Veteranen Platform heeft daar een belangrijke rol in vervuld.

Defensie draagt verantwoordelijkheid voor uitgezonden militairen, en moet die ook nemen als het gaat om de geestelijke gezondheidszorg, ook als militairen de dienst hebben verlaten.

Niet voor niks heb ik vorig jaar voormalig Inspecteur Generaal der Krijgsmacht luitenant-generaal b.d. Cees De Veer gevraagd een advies op te stellen voor het beleid en uitvoering van de geestelijke gezondheidszorg voor veteranen. In juli jongstleden heeft hij mij dit advies aangeboden.

Overigens wil ik hierbij wel benadrukken, dat heb ik ook gedaan toen ik het rapport in ontvangst nam, dat alhoewel de berichtgeving in de media ons de afgelopen tijd wellicht doet geloven dat alle uitgezonden militairen sterk getraumatiseerd terugkomen, we niet moeten vergeten dat een overgrote meerderheid géén problemen overhoudt aan hun operationele inzet. Slechts een aantal kampt met klachten. Of de oorzaak hiervan ligt in de uitzending of dat daar andere problemen aan ten grondslag liggen, blijft moeilijk vast te stellen. Dat neemt niet weg dat Defensie als goed werkgever zich ook voor deze groep militairen en veteranen blijft inzetten.

Een grove samenvatting van het advies van De Veer komt er op neer dat er binnen Defensie de meeste ingrediënten voor een goede zorg ´vóór´, ´tijdens´ en ´na´ een uitzending aanwezig zijn, maar dat enige structurering nog wel op zijn plaats is.

En daarmee kom ik bij de toekomst: het advies van De Veer neem ik grotendeels over. Zo streef ik ernaar dat er komend voorjaar een duidelijke en eenduidige zorgvisie voor heel Defensie komt. Geen verschillen meer tussen de krijgsmachtdelen. Daarnaast zal in de zomer de blauwdruk voor de herinrichting van de geestelijke gezondheidszorg gereed zijn. Professor Gersons van de Universiteit van Amsterdam, die veel expertise heeft op dit terrein, adviseert ons daarbij. Verder zal er een expertisecentrum worden opgezet waarin al het wetenschappelijk onderzoek naar gezondheidsproblemen in relatie tot een uitzending wordt gebundeld.

Het rapport van De Veer hekelt de gebrekkige veteranenadministratie en pleit voor het implementeren van een nieuw registratiesysteem om zo veteranen beter te kunnen bereiken en monitoren. Dit onderschrijf ik zeer en momenteel is Defensie bezig een nieuwe registratie op te zetten. Daarbij beginnen we met UNIFIL-veteranen, omdat het vooral de jonge veteranen zijn die voor Defensie moeilijk bereikbaar zijn. De oude veteranen zijn immers of via het Veteranenplatform of de veteranenpasadministratie wel te traceren.

Ten slotte heb ik het advies van De Veer gevolgd over de relatie met het Veteraneninstituut. Deze zal worden omgevormd tot een klant-leverancierrelatie, wat betekent dat wij faciliteiten van het VI zullen inkopen.

Eén aspect van het advies neem ik niét over en dat is dat er één loket voor alle zorgvragen en voor alle veteranen zou moeten komen. Ik zal u uitleggen waarom niet. De stichting het Veteraneninstituut fungeert momenteel al als centraal aanspreekpunt, waar veteranen en hun relaties met allerlei vragen terecht kunnen. Dat is goed en dat moeten we ook in stand houden. Maar als het gaat om geestelijke gezondheidszorg is in mijn optiek één loket niet toereikend. We moeten niet vergeten dat het vaak niet de veteranen zèlf zijn die aan de bel trekken. Het zijn juist familieleden, buren, collega´s. Zìj worden immers geconfronteerd met gedragsveranderingen of andere problemen. Vaak nemen zij liever contact op met de huisarts, het maatschappelijk werk, of een andere civiele zorginstantie. Daarom ben ik groot voorstander van een verdere inrichting van een regionaal militair-civiel netwerk voor geestelijke gezondheidszorg voor veteranen in héél Nederland. Op die manier ontstaat een betere wisselwerking tussen de militaire gezondheidszorg en de civiele zorginstellingen. De kennis op dit gebied bij militaire instellingen, die nodig is om veteranen en hun omgeving beter te ondersteunen bij problemen die voortkomen uit hun uitzendperiode, wordt zo breed gedeeld en voor zoveel mogelijk veteranen en hun omgeving bereikbaar.

Het veteranenbeleid zal ik op verzoek van de Tweede Kamer vastleggen in een nieuwe Veteranennota. Deze zal naar verwachting juni volgend jaar worden aangeboden.

Tot slot een mijlpaal die nog komen gaat, maar waarvoor de basis de afgelopen jaren is gelegd: de Nederlandse Veteranendag. Volgend jaar op 29 juni, de geboortedag van Prins Bernhard, vindt deze voor het eerst plaats. Het thema en ook het doel van deze eerste veteranendag is: ´bewustwording en erkenning van de veteraan door de Nederlandse samenleving.´

De voorbereidingen zijn in volle gang. Er is reeds gestart met een pilot scholenproject: jonge en oude veteranen praten met leerlingen van de hoogste klassen van het voortgezet onderwijs over hun ervaringen en over het werk van militairen. Op die manier wordt geprobeerd jongeren meer beeld en geluid te geven bij wie en wat een veteraan is. Dat zij niet alleen denken aan zeer oude mannen die maar over de oorlog praten zoals ik dat zelf als kind wel eens dacht-, maar dat ze begrip en waardering krijgen voor het werk dat militairen, doen.

De dag zelf zal starten met een ceremonie in Den Haag. ´s Avonds vindt de afsluiting plaats in de vorm van een grootschalig evenement.

Er is de afgelopen tijd veel gesproken over de relatie tussen het Defilé in Wageningen en de Veteranendag. Zoals u weet heeft de prins kort voor zijn overlijden in een brief aan minister-president Balkenende laten weten dat het zijn wens is dat na 2005 het defilé in Wageningen plaats maakt voor een defilé op Veteranendag. Op die manier krijgen àlle veteranen de eer die hen toekomt. Defensie respecteert die wens en zal na 2005 de ondersteuning aan Wageningen beëindigen.

Het jaar 2005 wordt daarmee een bijzonder jaar voor de Nederlandse veteraan. We vieren 60 jaar bevrijding met op 5 mei het laatste defilé in Wageningen. Helaas, voor het eerst zonder prins Bernhard. En op 29 juni de Nederlandse Veteranendag. Tijdens die dag staan àlle veteranen centraal: jong en oud, van alle krijgsmachtdelen, ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog tot en met Irak. De 29^ejuni is vanaf 2005 de dag waarop de Nederlandse samenleving de veteranen de erkenning en waardering geeft die zij zo verdienen.

We moeten ons realiseren dat het om een nieuw fenomeen gaat en het enige tijd kan duren voordat deze dag een ingeburgerde traditie zal zijn in Nederland. Ik ben dan ook blij dat de heer Knoppien net heeft uitgesproken dat het Veteranen Platform er alles aan gelegen is de Veteranendag een succes te laten zijn.

Bestuursleden van het Veteranen Platform, u bent de afgelopen jaren dè gesprekspartner voor mij en mijn voorgangers geweest waar het gaat om het ontwikkelen van veteranenbeleid. Ik dank u daarvoor en hoop dat u dat ook blijft. Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw jubileum.

Ik dank u voor uw aandacht.

Nieuws Nieuwsberichten