Ministerie van Justitie

Persbericht

Daling aantal coffeeshops zet nog steeds door
22 december 2004

Het aantal coffeeshops in Nederland daalt nog steeds. In 2003 zijn er in totaal 754 coffeeshops geteld, in 105 gemeenten, waarvan het grootste gedeelte (258) zich in Amsterdam bevindt. In 2002 waren er nog 782 coffeeshops. In vergelijking met 1997 is het totale aantal coffeeshops met 36% gedaald. Toen waren er nog 1179 coffeeshops. Uit het onderzoek blijkt verder dat het weren van jongeren onder de achttien jaar de meeste prioriteit heeft. Daarna volgt het tegengaan van overlast rond coffeeshops. Als derde prioriteit geldt het harddrugsverbod. Het harddrugcriterium speelt nog nauwelijks een rol omdat hier zeer weinig overtredingen plaatsvinden. De duidelijkheid van de regels rond het afficherings- en overlastcriterium laten nog te wensen over. Van alle 489 gemeenten heeft 93% een coffeeshopbeleid. Hiervan voert 65% een nulbeleid en heeft 17% een maximumbeleid. Dat blijkt uit het jaarlijkse onderzoek naar het aantal coffeeshops en het gemeentelijk beleid, dat minister Donner van Justitie vandaag naar de Tweede kamer heeft gestuurd.

Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit van Tilburg. In 21 gemeenten waar coffeeshops gevestigd zijn, is gekeken hoe het zit met de handhaving en naleving van het coffeeshopbeleid. Hiervoor zijn gesprekken gevoerd met gemeente, politie en coffeeshophouders. In deze gemeenten lijkt een van de grondbeginselen van het coffeeshopbeleid, de scheiding tussen markten van harddrugs en softdrugs, te zijn bereikt. Politie, gemeente en coffeeshophouders geven aan dat overtredingen van het verbod op harddrugs niet of nauwelijks voorkomen in de coffeeshops in de onderzochte gemeenten.

De regels die voor het coffeeshopbeleid gelden, zijn bekend als de AHOJ-G criteria. Dit houdt in dat coffeeshophouders slechts 'summier' mogen afficheren, geen harddrugs mogen verkopen, geen overlast mogen veroorzaken, geen toegang voor jongeren onder de achttien jaar en niet meer dan vijf gram per persoon per dag verkopen. Daarnaast mag er geen gecombineerde verkoop zijn van alcohol en drugs (met uitzondering van drie gelegenheden in Amsterdam) en mag de maximale handelsvoorraad slechts vijfhonderd gram bedragen. Gemeenten hanteren zelf vaak nog lokale criteria, vaak gaat het daarbij om het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een coffeeshop en scholen.

Uit het onderzoek blijkt dat de regels bij alle partijen over het algemeen goed bekend zijn. De duidelijkheid van de regels vormt echter een probleem, vooral voor het afficherings-criterium en voor het overlast-criterium. Voor alle partijen is het niet duidelijk wat er nu precies verstaan wordt onder 'summier afficheren' en ook het definiëren van overlast blijkt in de praktijk lastig. Dit wordt versterkt door de lokale invulling van de criteria: elke gemeente mag zelf de precieze invulling van het coffeeshopbeleid bepalen. Zo kan het voorkomen dat een coffeeshop in de ene gemeente een uithangbord mag hebben, terwijl een coffeeshop in de andere gemeente niet eens een menukaart van de softdrugs op de bar mag hebben liggen. De onduidelijkheid kan worden opgelost door het helder invullen van de criteria en een goede communicatie hierover tussen gemeente, politie en coffeeshophouders.