Federale regering Belgie


Maatregelen inzake gewelddaden tegen personen met functie van algemeen belang
(2005-01-21)

Persbericht van de Ministerraad

Op voorstel van mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, keurde de Ministerraad een voorontwerp van wet goed, dat verzwarende omstandigheden voorziet in geval van agressie tegen personen die een functie uitoefenen van algemeen belang. Ook werd een nota goedgekeurd waarin de uitwerking van een nationaal actieplan wordt voorgesteld, om het antwoord op dergelijke gewelddaden te verbeteren.

Het is de bedoeling om zo personen te beschermen die ten dienste staan van de gemeenschap en die in het kader van hun beroep aan agressie zijn blootgesteld, terwijl dit risico niet inherent is aan hun functie.

Het betreft hier dus de beroepsmensen (*) van de non-profitsector, onder andere chauffeurs van het openbaar vervoer, postbodes, onthaalpersoneel van de spoedgevallendiensten van de ziekenhuizen, geneesheren, verplegend personeel, onderwijzers (**) en sociaal assistenten.

Zwaardere straffen voor geweldplegingen

Door verzwarende omstandigheden in het Strafwetboek te voorzien, wil de Minister dit soort geweldplegingen in de eerste plaats ontmoedigen.

Deze verzwarende omstandigheden verhogen aanzienlijk de minimumstraf die kan worden opgelegd:

Voor de misdrijven wordt de minimumstraf verdubbeld


- in geval van vrijwillige slagen en verwondingen die een tijdelijke onbekwaamheid meebrengen, wordt de minimumstraf verhoogd van 2 tot 4 maanden,

- in geval van vrijwillige slagen en verwondingen die een permanente onbekwaamheid meebrengen, wordt de minimumstraf verhoogd van 2 tot 4 jaar.

Voor de misdaden wordt de minimumstraf verhoogd met 2 jaar


- in geval van vrijwillige slagen en verwondingen met de dood tot gevolg maar zonder het oogmerk om te doden, wordt de minimumstraf verhoogd van 5 tot 7 jaar.

Deze verzwarende omstandigheid zal slechts gelden indien de feiten worden gepleegd ten aanzien van de personen die in de uitoefening van hun functie worden geviseerd en die, in deze context, in contact komen met het publiek.

Een nationaal actieplan om het antwoord op deze gewelddaden te verbeteren

Er wordt ook een interministeriƫle werkgroep opgericht die de verschillende overheden samenbrengt die betrokken zijn bij de preventie en repressie van zulke gewelddaden.

In deze werkgroep zullen vertegenwoordigers zetelen van federale Ministers (Binnenlandse Zaken, Sociale Zaken en Volksgezondheid, Maatschappelijke Integratie, Werkgelegenheid en Justitie), en van de Gemeenschappen en Gewesten.

De werkgroep zal als opdracht krijgen een actieplan op te stellen om het antwoord te verbeteren dat op dit soort geweld kan worden gegeven, en dit via:

- een betere informatievergaring over dergelijke feiten,
- het opstellen van doelstellingen inzake sensibilisering, opvoeding en opleiding, preventie, het statuut van het slachtoffer, repressie,
- de evaluatie van deze verschillende actievormen.

Men wil zo een signaal geven aan de daders dat dit soort geweld in onze maatschappij niet getolereerd kan worden.

(*) Het nieuwe artikel 410bis van het Strafwetboek specificeert in deze: 'een personeelslid van een uitbater van een netwerk voor openbaar vervoer, een postbode, een brandweerman, een lid van de civiele bescherming, een ambulancier, een maatschappelijk werker van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, of een persoon bedoeld door het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, het personeel aangesteld voor het onthaal in de spoeddiensten van de verzorgingsinstellingen' (**) Het nieuwe artikel 410bis van het Strafwetboek voorziet verzwarende omstandigheden voor: 'de vader, moeder of familielid van een leerling die is ingeschreven in een onderwijsinstelling of er was ingeschreven tijdens de zes maanden die aan de feiten zijn voorafgegaan, of enige andere persoon die gezag over die leerling uitoefent of met zijn bewaring is belast (en die) de misdaad of het wanbedrijf heeft gepleegd tegen een lid van het personeel of van de directie van de onderwijsinstelling, in het kader van de uitoefening van hun ambt'