Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

-
Datum
28 januari 2005
Ons kenmerk
DGG/A 04/006683
Doorkiesnummer

-
Bijlage(n)
2
Uw kenmerk

-
Onderwerp
Instellingsbesluit Commissie Stedelijke Distributie

Geachte voorzitter,

Bijgaand zend ik u ter informatie het instellingsbesluit voor de Commissie Stedelijke Distributie en mijn brief hierover aan gemeenten en bedrijven.

Over de aanleiding en de opdracht van de Commissie Stedelijke Distributie heb ik u eerder geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003/2004, 29200 XII, nr. 151). De instelling werd mede mogelijk na een positieve bespreking van mijn aanpak rond stedelijke distributie tijdens het Nationaal Mobiliteitsberaad van 11 november 2004. Met deze Commissie onder voorzitterschap van het Eerste Kamerlid,
prof.dr. W. Lemstra ondersteun ik de regionale overleggen over stedelijke distributie die ik ook heb opgenomen in het beleidsvoornemen Nota Mobiliteit.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Karla Peijs

|Datum                       |                           |
|20 januari 2005             |DIRECTORAAT-GENERAAL       |
|Nummer                      |GOEDERENVERVOER            |
|DGG/A 04/006683             |                           |
|Onderwerp                   |                           |
|Instellingsbesluit Commissie Stedelijke Distributie      |
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Gelet op de brief van 12 juli 2004 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over stedelijke distributie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003/2004, 29200 XII, nr. 151),

BESLUIT:

Artikel 1

Er is een Commissie Stedelijke Distributie, verder aan te duiden als de Commissie.

Artikel 2

De Commissie heeft als opdracht:
advisering van regionale partijen bij de regionale afstemming van regelgeving en andere activiteiten inzake stedelijke distributie op hun verzoek;
bemiddeling of arbitrage in die gevallen waarin regionale tripartiete samenwerking inzake stedelijke distributie niet conform de daaraan door de Minister van Verkeer en Waterstaat in de nota mobiliteit gestelde minimum proceseisen tot stand komt;
ontwikkeling van een instrument van benchmarking voor regionale afstemming; ontwikkeling van een instrument gericht op bovenregionale samenwerking; onderzoek te doen naar de maatschappelijke en economische effecten van de organisatie en aanpak van stedelijke distributie en de ontwikkeling van een instrument om hier op regionale schaal inzicht in te verkrijgen; en onderzoek te doen naar het inbouwen van een prikkel om marktpartijen directer te belonen voor publiek verantwoord gedrag.

Artikel 3


1. De commissie bestaat uit vijf leden.

2. De leden zijn:
dhr.prof.dr. W. Lemstra (voorzitter)
dhr.drs. A.B. Sakkers (plaatsvervangend voorzitter) mw. A.H. van Arenthals-Kramer Freher
mw. dr. B.I. van der Burg
dhr. C.J. Driessen

3. De leden van de Commissie hebben zitting op persoonlijke titel
4. De leden van de Commissie worden op eigen verzoek door de Minister van Verkeer en Waterstaat ontslagen. De Minister van Verkeer en Waterstaat kan hen voorts schorsen en ontslaan wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Artikel 4


1. De Minister voorziet voor de ondersteuning van de Commissie in een secretariaat.

2. De medewerkers van het secretariaat zijn voor de uitoefening van hun taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de Commissie.

Artikel 5

De Commissie is onafhankelijk en rapporteert jaarlijks voor 1 april aan de Minister van Verkeer en Waterstaat over de uitvoering van de in artikel 2 genoemde taken.

Artikel 6

Naast de vergoeding op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 ontvangen de leden een tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland, voorzover zij niet reeds aanspraken kunnen maken op grond van een andere regeling.

Artikel 7

De archiefbescheiden van de Commissie worden na haar opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel 8

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 mei 2007. De werkingsduur van dit besluit kan met ten hoogste 12 maanden worden verlengd.

Dit besluit zal met de daarbij bijbehorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Karla Peijs

Toelichting

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft de Tweede Kamer der Staten- Generaal in juli 2004 geïnformeerd over de precieze invulling van het beleid gericht op stedelijke distributie en over het voornemen een tijdelijke commissie in te stellen ter ondersteuning van de verdere uitvoering. Dit besluit is een direct voortvloeisel uit deze invulling van het beleid.

De Commissie speelt een essentiële rol in de uitvoering van het beleid van de minister van Verkeer en Waterstaat rond stedelijke distributie. De Commissie zal zich richten op het ondersteunen van bedrijven en gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over stedelijke distributie. Daartoe kunnen regionale partijen een beroep doen op de commissie voor bemiddeling of advies en zal de commissie een aantal instrumenten ontwikkelen die het zicht vergroten op de effectiviteit van het ingezette regionale en lokale beleid en die de samenwerking tussen private en publieke partijen versterken. Daarnaast heeft de Commissie de taak om gemaakte regionale afspraken te toetsen aan de minimum proceseisen die door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden gesteld in de nota Mobiliteit (Hoofdstuk: 'Essentiële onderdelen van beleid en plankaarten'). In het beleidsvoornemen van de nota Mobiliteit betreffen deze: gemeenten en Wgr-plusregio's hebben de zorg voor voldoende mogelijkheden voor stedelijke distributie en regionaal goederenvervoer. Zij volgen hierbij een aanpak waarbij zij uniformiteit en regionale samenhang als uitgangspunt nemen.
in geval gemeenten regels stellen ten aanzien van tijdvensters en voertuigeisen, zijn zij verplicht deze in regionaal overleg af te stemmen met buurgemeenten, verladers, vervoerders en detailhandel; gemeenten moeten aandacht besteden aan de fysieke beperkingen voor het geldtransport, de mogelijkheden voor een (regionaal) ontheffingenbeleid en de activiteiten die zowel het vervoerend, verladend als ontvangend bedrijfsleven neemt om de bevoorrading te verbeteren. het overleg moet leiden tot bindende afspraken tussen de deelnemende partijen die worden opgenomen in de regionale verkeers- en vervoersplannen alsmede in het gemeentelijk beleid.
De Commissie zal uiteindelijk toetsen aan de eisen die in de definitieve nota Mobiliteit worden gesteld. Voldoen regionale partijen niet of niet in voldoende mate aan deze eisen dan zal de Commissie arbitreren door zich uit te spreken over de meest wenselijke regels en deze te melden aan de partijen in de betreffende regio en aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Gezien de taken zal de Commissie bestaan uit leden met ervaring in het bedrijfsleven of openbaar bestuur zonder dat vanuit hoofde van (één van) hun overige functies sprake is van directe betrokkenheid bij één of meerdere regionale overleggen. De Commissie opereert onafhankelijk.

Aan de Commissie wordt vanuit het ministerie van Verkeer en Waterstaat een ambtelijk secretariaat toegevoegd. De medewerkers zijn voor de werkzaamheden die zij voor de adviescommissie verrichten uitsluitend aan de adviescommissie verantwoording verschuldigd. De secretaris zal geen rol spelen bij de beoordeling van de rapportages en resultaten van de Commissie door de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Gezien de termijnen die gelden voor de doorwerking van de essentiële onderdelen van de nota Mobiliteit in het beleid van provincies, Wgr- plusregio's en gemeenten wordt verwacht dat de Commissie uiterlijk begin 2007 de laatste arbitragezaken zal hebben afgerond.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Karla Peijs

Contactpersoon
mr. T.L. Muller
Datum
24 januari 2005
Ons kenmerk
DGG/A 04/006682
Doorkiesnummer
070 - 351 16 22
Bijlage(n)

1
Uw kenmerk

-
Onderwerp
Commissie Stedelijke Distributie

Geachte heer, mevrouw,

Zoals u misschien al heeft gelezen in het recent door mij gepresenteerde beleidsvoor-nemen Nota Mobiliteit wil ik de komende jaren extra aandacht besteden aan de bevoor-rading van winkels en bedrijven in steden en dorpen. Een belangrijke rol in mijn aanpak speelt de Commissie Stedelijke Distributie die ik op ****** heb geïnstalleerd. Met deze brief aan vervoerders, gemeentebesturen, detailhandelaren en producenten wil ik aangeven wat ik van u verwacht en tegelijkertijd de Commissie Stedelijke Distributie introduceren als dé instantie die u en andere partijen daarbij zal ondersteunen.

Stedelijke distributie en nota Mobiliteit

Begin 2004 heb ik prof.dr. W. Lemstra gevraagd een probleemanalyse te maken over stedelijke distributie en te komen met aanbevelingen over de rol van de rijksoverheid. Zijn advies was om de inhoudelijke afwegingen over te laten aan bedrijven en gemeenten ter plekke en om als rijksoverheid een ordenende rol te spelen met een proceskader dat een einde maakt aan de vrijblijvendheid van overleg en afstemming tussen detailhandel, vervoerders, gemeentebesturen en producten.
Dit heeft ertoe geleid dat ik in het beleidsvoornemen van de Nota Mobiliteit eisen heb gesteld aan de manier waarop deze verschillende partijen met elkaar samenwerken rond stedelijke distributie. Elementen daarin zijn:
verplichting tot het maken van afspraken in een regionaal overleg tussen bedrijven en gemeenten over minimaal: tijdsvensters, voertuigeisen, (regionaal) ontheffingenbeleid, beperkingen voor geldtransport en activiteiten van bedrijven;
als deadline voor het maken van regionale afspraken geldt de doorwerkingtermijn die de andere overheden krijgen om de vastgestelde Nota Mobiliteit te vertalen naar de eigen beleidsplannen over verkeer en vervoer ;
verankering van deze afspraken in gemeentelijke en regionale beleidsplannen;
mogelijkheid tot eventueel ingrijpen door de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Kern vormt voor mij het evenwichtig aanspreken van alle mogelijke probleemeigenaren om zo te voorkomen dat de steden en dorpen ontoegankelijk worden voor producten bestemd voor bewoners en consumenten. De wethouders economie en verkeer en vervoer zie ik daarbij als de regisseurs voor het regionaal overleg. In de bijlage licht ik de proceseisen toe.

Commissie Stedelijke Distributie

Mijn bemoeienis bij stedelijke distributie beperk ik niet alleen tot het stellen van proceseisen aan bedrijven en gemeenten; ik wil de regionale overleggen ook ondersteunen en stimuleren. De Commissie Stedelijke Distributie onder voorzitterschap van de heer Lemstra speelt hierbij een belangrijke rol, doordat zij:
mee zal denken met regionale overleggen, op verzoek van de deelnemende partijen;
instrumenten zal ontwikkelen gericht op het beter inschatten van de effecten van afspraken en op het vergelijken van de situatie in verschillende regio's;
resterende discussiepunten af zal ronden wat betreft het prikkelen van marktpartijen om nog meer rekening met elkaar te houden en rond de vraag of bovenregionale afstemming noodzakelijk is.
Daarnaast zal de Commissie alle regionale afspraken toetsen aan de eerder genoemde proceseisen. Als regionale overleggen over stedelijke distributie niets hebben opgeleverd zal de Commissie tot een arbitrage- of bemiddelingsuitspraak komen. Op basis van deze uitspraak kan ik desnoods ingrijpen in de betreffende regio. Ten behoeve van haar rol bij het toetsen van afspraken en het bijhouden van het landelijk overzicht vraag ik u dan ook de afspraken die u in uw eigen regio maakt in te dienen bij de Commissie Stedelijke Distributie .

Samenstelling

Gezien de taken heb ik de Commissie zo samengesteld dat zij stevige ankers heeft in zowel het lokale bestuur, als in het bedrijfsleven zonder dat de leden zelf deelnemer zijn aan de regionale overleggen. Dit ziet u terug in de samenstelling van de Commissie:

|- prof.dr. W. Lemstra,       |Eerste Kamerlid, oud-burgemeester   |
|voorzitter                   |Hengelo en Leiden                   |
|- drs. A.B. Sakkers, plv.    |Burgemeester Eindhoven              |
|voorzitter                   |                                    |
|- mw. A.H. van Arenthals -   |Oud vice-voorzitter MKB-Nederland   |
|Kramer Freher                |                                    |
|- mw. dr. B.I. van der Burg  |Directeur BritBurg Advies, lid      |
|                             |Adviescollege toetsing adm. lasten  |
|- dhr. C.J. Driessen         |Directeur De Klok Logistics,        |
|                             |bestuurslid TLN                     |
Ik realiseer me dat ik met mijn aanpak van alle partijen die te maken hebben met de bevoorrading van onze winkels en bedrijven in Nederland een actieve inzet vraag. Gelukkig zie ik her en der in Nederland initiatieven die aantonen dat afstemming tussen overheden en bedrijven lukt. Een actieve vorm van samenwerking levert daar winst op in de vorm van goed bevoorrade winkels met veel consumenten en weinig overlast voor bewoners. Ik heb er dan ook het volste vertrouwen in dat u samen met andere detailhandelaren, vervoerders, producenten en gemeentebesturen (en met de hulp van de Commissie Stedelijke Distributie) in staat zult zijn afspraken te maken die leiden tot minder knelpunten in de bevoorrading, tot meer gezonde bedrijven en gemeenten en uiteindelijk tot meer tevreden bewoners en consumenten.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Karla Peijs

BIJLAGE

Aanleiding

Al langer speelt op nationaal niveau de discussie over wat de rijksoverheid samen met andere partijen zou kunnen doen om knelpunten bij de bevoorrading van winkels en bedrijven te verminderen. Zo weten we allemaal dat het goederenvervoer in de steden aan de ene kant grote baten heeft in de zin van volle winkels waarin consumenten kunnen kopen wat ze willen, maar aan de andere kant gepaard gaat met overlast in de vorm van bijvoorbeeld milieubelasting.
Om scherper in beeld te krijgen wat er allemaal speelt, is eerder dit jaar het Eerste Kamerlid prof.dr. W. Lemstra gevraagd een nadere probleemanalyse te maken. Hij heeft daarvoor een brede consultatieronde gehouden onder directeuren van verschillende bedrijven, wethouders, burgemeesters en wetenschappers. Onderliggende vraag: is het nodig dat de rijksoverheid maatregelen neemt en welke zijn dat dan? De bevindingen van de heer Lemstra zijn beknopt de volgende:
de problematiek heeft meerdere dimensies en er is niet één partij die deze problemen hoofdzakelijk veroorzaakt;
de problematiek concentreert zich op de instelling en het gebruik van tijdsvensters en de eisen aan of inzet van voertuigen; het probleem raakt bij uitstek de onderlinge afstemming van activiteiten tussen vervoerders, producenten, gemeenten en detailhandel. Er is met andere woorden nog veel winst te behalen bij betere samenwerking tussen bedrijven en overheden.
Deze probleemanalyse wordt herkend door verschillende gemeenten, bedrijven, koepel- en brancheorganisaties. Daarnaast is het principe van regionaal en lokaal maatwerk breed omarmd voor wat betreft het oplossen van mogelijke knelpunten. Dit is nog eens bevestigd tijdens het overleg van de Minister van Verkeer en Waterstaat met de verschillende overheden in het Nationaal Mobiliteitsberaad van 11 november jongstleden. De brede instemming met de probleemanalyse heeft ertoe geleid dat het advies is opgevolgd om als rijksoverheid hoogstens via een spelregelkader proceseisen te stellen aan de samenwerking en afstemming van activiteiten rond stedelijke distributie. Tegelijkertijd wordt een einde gemaakt aan de huidige vrijblijvendheid van deze afstemming door een deadline te stellen voor wat betreft het maken van afspraken. Mocht het nodig zijn dan zal de Minister van Verkeer en Waterstaat zelf ingrijpen in gebieden waar de afspraken niet voldoen aan de proceseisen.

Proceseisen Nota Mobiliteit

Procesgericht en verplicht

De Minister van Verkeer en Waterstaat richt zich puur op het stimuleren van samenwerking en afstemming door het stellen van proceseisen. Dit houdt in dat zij zich niet bemoeit met de vraag hoe bijvoorbeeld de voertuigeisen en tijdsvensters in de dorpen en steden moeten luiden. In de Nota Mobiliteit zijn de minimum proceseisen samen met een aantal ondersteunende maatregelen als volgt verwoord (vanaf pagina 138):


1. 'Gemeenten en Wgr-plusregio's hebben de zorg voor voldoende mogelijkheden voor stedelijke distributie en regionaal goederenvervoer. Zij volgen hierbij een aanpak waarbij zij uniformiteit en regionale samenhang als uitgangspunt nemen.

2. In geval gemeenten regels stellen ten aanzien van tijdvensters en voertuigeisen, zijn zij verplicht deze in regionaal overleg af te stemmen met buurgemeenten, verladers, vervoerders en detailhandel;
3. Gemeenten moeten aandacht besteden aan de fysieke beperkingen voor het geldtransport, de mogelijkheden voor een (regionaal) ontheffingenbeleid en de activiteiten die zowel het vervoerend, verladend als ontvangend bedrijfsleven neemt om de bevoorrading te verbeteren.
4. Het overleg moet leiden tot bindende afspraken tussen de deelnemende partijen die worden opgenomen in de regionale verkeers- en vervoersplannen alsmede in het gemeentelijk beleid.

De Minister van VenW stelt ter facilitering van het regionale overlegproces een onafhankelijke commissie in die op verzoek van de regionale partijen gedurende het overleg kan adviseren. Als na afzienbare termijn het regionaal overleg niet tot overeenstemming leidt, kan de commissie ingeschakeld worden om te bemiddelen tussen de partijen. Van dit bemiddelingsadvies kan alleen met zwaarwegende motieven worden afgeweken.'

Zoals u kunt zien, richten deze minimum proceseisen zich op de onderwerpen die aan de orde moeten komen, de samenstelling van het regionaal overleg en de manier waarop de gemaakte afspraken moeten worden verankerd. De eisen geven dus een soort minimale agenda aan, waarbij het gaat om onderwerpen die vaker worden besproken tussen bedrijven en gemeenten. De proceseisen zorgen dus niet dat u opeens aan allerlei nieuwe dingen aandacht moet besteden; het is vooral de verplichting die nieuw is.

Probleemeigenaren

De eisen richten zich tot àlle mogelijke probleemeigenaren en niet alleen tot de gemeenten. De gemeenten kunnen de problemen immers nooit verminderen zonder dat producenten, detailhandelaren en vervoerders ook zelf maatregelen nemen en efficiënter omgaan met de mogelijkheden die er nog zijn. De gemeenten worden gezien als regisseur in de verwachting dat het bedrijfsleven de inbreng die nu al zichtbaar is in regio's als bijvoorbeeld Den Haag en Utrecht verbreedt naar andere delen van het land. Dit vereist een actieve inzet van bedrijven en een duidelijk besef van de mogelijkheden die marktpartijen nu al hebben om elkaar en de gemeenten tegemoet te komen. De probleemanalyse van de heer Lemstra benadrukte het al: alle partijen zullen met elkaar rekening moeten houden wil er winst geboekt worden.

Regionaal overleg

Voor vraagstukken rond goederenvervoer is geen enkele gebiedsindeling te vinden die aansluit op de werkzaamheden van alle partijen. Zo is het afzetgebied van producenten vrijwel nergens hetzelfde en werken vervoerders bijvoorbeeld in totaal afwijkende gebieden. Wat betreft regio-indeling wordt het daarom zo praktisch mogelijk gehouden door uit te gaan van de bestaande bestuurlijke indeling in Nederland. Dit betekent dat gemeenten gevraagd worden met elkaar te overleggen voor zover zij in dezelfde WGR- regio of WGR-plusregio liggen. Dit zijn immers de regionale verbanden waarin lokale bestuurders elkaar al tegenkomen en kennen. Bedrijven zullen zich dus ook moeten richten op deze regionale indeling. Aangenomen wordt dat de verschillende brancheorganisaties daarbij een ondersteunende rol zullen spelen.
Overleg in een groter gebied dan de WGR-regio's kan, maar is niet verplicht. Zo zouden bijvoorbeeld enkele provincies buiten de Randstad kunnen bezien of provinciebreed overleg tussen de verschillende gemeenten gefaciliteerd kan worden. Overigens wordt de komende maanden ook door de Commissie Stedelijke Distributie aandacht besteed aan de vraag in hoeverre deze en andere vormen van bovenregionale afstemming noodzakelijk zijn. Dit sluit ook aan op de opmerking die de provincies hebben gemaakt tijdens het Nationaal Mobiliteitsberaad van 11 november jongstleden.

Initiatief en inrichting regionaal overleg

Wat betreft het initiatief tot regionaal overleg zijn de proceseisen deels al expliciet: een gemeente die bestaande regels aanpast of nieuwe introduceert is verplicht in overleg te treden. Daarnaast spreekt het voor zich dat overleg verder pas noodzakelijk is bij het signaleren door bedrijven of overheden van nieuwe of niet opgeloste problemen. Dus ook hier ligt een taak voor alle mogelijke probleemeigenaren en niet alleen voor de gemeenten om eventuele problemen te agenderen bij de andere relevante partijen. Wat betreft het betrekken van de verschillende gemeenten in het gebied wordt ervan uitgegaan dat de bestuurlijke partij die het grootste probleem heeft of zich het meest verantwoordelijk voelt het initiatief neemt. Het ligt voor de hand dat dit vooral de wethouders bij de centrumgemeenten zijn samen met de portefeuillehouders economie en verkeer en vervoer binnen het betreffende WGR-gebied. Dit past ook goed bij de regierol die de Minister voor de gemeenten ziet. Zij zal hen in ieder geval als eerste aanspreekpunt hanteren om te weten hoe het met het overleg in het betreffende gebied staat.

De proceseisen zijn zo geformuleerd dat alle partijen zelf kunnen bepalen hoe zij het overleg in willen richten. Dit overleg kan er dus overal anders uitzien. In de ene regio wellicht een beperkte overlegronde om al eerder gemaakte afspraken te herbevestigen, in andere regio's misschien een groter opgezet project omdat daar andere aspecten van het goederenvervoer en het gebruik van infrastructuur kunnen worden meegenomen. Ook hier dus een kwestie van maatwerk, waar de Minister zich niet mee bemoeit.

Deadline

Als deadline voor het maken van afspraken geldt de termijn die de andere overheden krijgen om de uitgangspunten in de vastgestelde Nota Mobiliteit over te nemen in de eigen beleidsplannen. Verwacht wordt dat deze termijn begin 2007 verloopt . Dit moet alle partijen voldoende tijd geven om afspraken te maken die de knelpunten rond stedelijke distributie verminderen. Mocht bij het verstrijken van de deadline blijken dat dit in een aantal regio's toch niet het geval is, dan zal de Commissie Stedelijke Distributie in actie komen. Op basis van de bevindingen beslist de Minister of zij al dan niet ingrijpt in het betreffende gebied.

Commissie Stedelijke Distributie

De Commissie Stedelijke Distributie is vanaf de start een belangrijke vraagbaak voor u en andere partijen. Voor informatie kunt u terecht bij: De Commissie Stedelijke Distributie
Postbus 20904
2500 EX Den Haag
www.stedelijkedistributie.nl

drs. O.R. Mudde, secretaris 070-351 1421
mw. Parmo-Redman 070-351 1423

Andere activiteiten Verkeer en Waterstaat

Naast de instelling en ondersteuning van de Commissie Stedelijke Distributie zal het Ministerie van Verkeer en Waterstaat nog twee punten oppakken. Allereerst zal met andere wegbeheerders worden gekeken naar de mogelijkheden en wenselijkheid om voor het geldtransport een collectieve ontheffing te verlenen ten aanzien van de venstertijden van gemeenten. Hierover wordt advies gevraagd aan het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Daarnaast zal met het CROW worden bekeken hoe kennis kan worden gebundeld en beschikbaar worden gesteld over: verschillende toegangssystemen in de stadscentra, en; de opname van de toegankelijkheid voor de bevoorrading in richtlijnen die gelden voor ontwikkeling of herstructurering van winkelcentra. Voor vragen over deze activiteiten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat kunt u terecht bij mr.T.L. Muller, 070-351 1622.


-----------------------
Naar verwachting wordt deel 4 van de Nota Mobiliteit eind 2005 vastgesteld. De doorwerkingtermijn bedraagt anderhalf jaar na deze vaststelling.
Meer informatie over de opdracht van de Commissie Stedelijke Distributie kunt u vinden op www.stedelijkedistributie.nl WGR staat voor de Wet Gemeenschappelijke Regelingen, de wettelijke basis voor gemeenten om onderling samen te werken op verschillende beleidsterreinen. Nederland telt ongeveer 37 van deze WGR-regio's. De WGR- plusregio's zijn beter bekend als de Kaderwetgebieden rond de grote steden. De Nota Mobiliteit is een Planologische Kernbeslissing in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit houdt in dat er 4 delen verschijnen: deel 1 is het beleidsvoornemen (door de Minister van Verkeer en Waterstaat gepresenteerd eind september 2004), daarna volgen de inspraakreacties, het kabinetsstandpunt en uiteindelijk na behandeling in het Parlement deel 4 met het vastgestelde beleid.