Ministerie van Algemene Zaken

| | |

|Postadres      |               |     |Aan de voorzitter van de Tweede Kamer|
|               |               |     |der                                  |
|Postbus 20001                   |     |Staten-Generaal                      |
|2500 EA  Den Haag               |     |Lange Poten 4                        |
|Bezoekadres    |               |     |2511 CL DEN HAAG                     |
|Binnenhof 19, Den Haag          |     |                                     |
|               |               |     |         |                           |
|                                |     |         |                           |
|               |               |     |         |                           |
|                                |     |         |                           |
|               |               |     |         |                           |
|               |               |     |         |                           |
|               |Datum          |Kenmerk        |Onderwerp                  |
|               |8 februari     |05M471714      |Reactie op het rapport     |
|               |2004           |               |"Vitalisering van de       |
|               |               |               |Kenniseconomie"            |
|                                                                             |
U bent met mijn brief van 1 december 2004 geïnformeerd over de voortgang van het Innovatieplatform en ik heb u het rapport 'Vitalisering van de kenniseconomie' over de dynamisering van de kennisketen toegezonden. Hierbij doe ik u de reactie van de regering toekomen op het desbetreffende rapport.


1. Inleiding

In het kader van de Lissabonstrategie heeft Nederland zich de ambitie gesteld om in 2010 te behoren tot de kopgroep van dynamische kenniseconomieën. Het Innovatieplatform ziet het beter ontwikkelen en benutten van de mogelijkheden van mensen als de sleutel voor het realiseren van deze ambitie. Innoveren is mensenwerk en daarmee iets dat wordt gecreëerd door de vernieuwers in alle lagen van organisaties. De sleutel voor onze toekomstige welvaart en welzijn is dat elk mens het maximale uit zijn mogelijkheden moet kunnen halen. Investeren in analfabetisme is in deze visie nodig naast investeren in technologie. Uit deze visie volgt dat de uitdaging is om het kennis- en innovatiesysteem, van het bedrijfsleven tot universiteiten, zodanig te vitaliseren en in te richten dat het ruimte biedt aan en aanzet tot vernieuwing. Deze vitalisering vraagt over de volle breedte van het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem om maatregelen. Uitgangspunt is dat het samenspel tussen de verschillende spelers sterk bepalend is voor het uiteindelijke innovatieresultaat. Innoveren vindt plaats in dynamische netwerken waarin de actoren, wel vanuit hun rollen en verantwoordelijkheden, elkaar steeds meer nodig hebben. Daarbij liggen, zoals het rapport aangeeft, ook lijnen met andere onderdelen van het kabinetsbeleid zoals de sociaal-economische agenda

Het rapport 'Vitalisering van de kenniseconomie' onderscheidt drie thema's waarlangs voorstellen zijn gedaan aangaande de vitalisering van het onderzoeksbestel:
Meer en gericht investeren
Organisatorische en institutionele vernieuwing Verbeteren van verbindingen
Een aantal van de concrete voorstellen sluit aan bij beleid dat reeds door het kabinet in werking is gezet. Zo streeft het kabinet met het Innovatieplatform naar meer en gericht investeren en heeft daartoe dan ook fiscale prikkels geïntensiveerd en een kennisenveloppe beschikbaar gesteld om de kennisinvesteringsquote positief te stimuleren. Ook lopen momenteel enkele onderzoeken naar de mogelijkheden voor nieuwe fiscale prikkels. Het kabinet hecht eraan in dit verband ook de relevantie van concurrentie en het terugdringen van administratieve lasten te benadrukken. Ten aanzien van organisatorische en institutionele vernieuwingen zet het kabinet stevig in om onnodige bureaucratie waar mogelijk tegen te gaan. Het innovatieplatform vraag het kabinet daarnaast te onderzoeken of het mogelijk is ten aanzien van enkele specifieke punten tot een nadere afweging te komen. Het betreft dan mogelijkheden - zonder volledig te zijn - om private financieringsbronnen te stimuleren, te investeren in wetenschappelijk onderzoek, sociale innovatie en de mogelijkheid de coördinatie binnen de overheid te verbeteren. In de kabinetsreactie treft u aan wanneer het kabinet met een nadere standpunt bepaling zal komen en welke aanvullende informatiewensen benodigd zijn om tot een evenwichtige afweging te komen. Zo zal in 2005 een team van onafhankelijke experts worden ingesteld die gaan adviseren over een systeem dat de onderzoeksprestaties van universiteiten, ook per discipline, kan vaststellen. Daarnaast zal eind 2005 een verkenning plaatsvinden naar het rendement voor de kennisinvesteringsquote van de Nederlandse uitgaven en de resultaten van die uitgaven aan onderwijs en onderzoek. Het kabinet steunt de elementen die worden genoemd in de aanzet voor een agenda 2005 en wacht verdere adviezen en activiteiten van het Innovatieplatform met belangstelling af. Ten slotte zal het kabinet nader ingaan op het voorstel om te verkennen of het mogelijk is te komen tot een innovatieakkoord tussen publieke en private partijen. Nadrukkelijk geeft het kabinet aan dat het daarmee zijn verantwoordelijkheid neemt en de andere partijen in het innovatiesysteem, waaronder het bedrijfsleven en kennisinstellingen, wil uitdagen te investeren in innovatie en een betere samenwerking.


2. Meer en gericht investeren

Verhogen van bedrijfsinvesteringen in onderzoek Het kabinet deelt de analyse uit het rapport dat de verantwoordelijkheid voor het verhogen van de private investeringen in innovatie in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven is en dat de overheid een stimulerende rol heeft. Zoals beschreven in de Industriebrief (Kamerstuk 2004-2005, 29826, nr. 1) stimuleert het kabinet deze investeringen via fiscale prikkels en de andere stimuleringsinstrumenten van het innovatiebeleid. In de eerste plaats heeft het kabinet de WBSO (fiscale stimulering van speur- en ontwikkelingswerk) geïntensiveerd met 75 miljoen euro per jaar, per 2006 zal hier nog 25 miljoen euro aan worden toegevoegd. Het kabinet zal bij het project 'heroriëntatie Vpb 2007' bezien of het mogelijk is binnen de Vpb een box te creëren voor R&D. Dit naar aanleiding van de motie Dezentjé Hamming (TK 29210, nr.75). Het kabinet zal de Tweede Kamer voor de zomer 2005 informeren over zijn visie. Verder zal het kabinet in 2005 op basis van de evaluatie van de zgn. Tante Agaath-regeling, de fiscale durfkapitaal-regeling voor starters, bezien of deze regeling nader zal moeten worden aangepast. Naast de fiscale prikkels zijn er andere vormen van ondersteuning. Ten aanzien van starters heeft het kabinet eind 2004 de huidige borgstellingregeling (BBMKB) aantrekkelijker gemaakt door het maximaal gegarandeerde deel van het starterskrediet te verhogen (zoals beschreven in de eerder genoemde Industriebrief). Via de TechnoPartner-regeling wordt het starten van kennisintensieve bedrijven generiek bevorderd.

Het innovatiebeleid kent voorts instrumenten om de samenwerking tussen bedrijven en met kennisinstellingen te bevorderen. Zo zal, behalve het ministerie van EZ (zie paragraaf 5) ook het ministerie van LNV een pilot met een voucherregeling gaan uitvoeren waarbij zal worden gekeken of zo'n regeling kan werken als prikkel voor met name het MKB om de weg naar de kennisinstellingen te vinden en of een voucher de bereidheid opwekt om in de toekomst zonder premie (collectief) meer te investeren in R&D. Het kabinet ziet publiek-private R&D-samenwerking dan ook als een belangrijke sleutel voor het verhogen van private investeringen in innovatie. In paragraaf 4 wordt nader ingegaan op de intensivering van dit beleid.

Beter aanboren van private financieringsbronnen(onconventionele financiering)
Het kabinet staat in beginsel positief tegenover het voorstel om meer middelen uit private financieringsbronnen te krijgen voor de wetenschap. De uitwerking van het voorstel door het Innovatieplatform wacht het kabinet dan ook met belangstelling af. Daarnaast verwacht het kabinet aanbevelingen van de EU-werkgroep, die op initiatief van DG Research in Brussel momenteel de mogelijkheden om meer geld uit private stichtingen naar R&D te laten stromen inventariseert. Deze EU-werkgroep komt naar verwachting in het najaar van 2005 met concrete aanbevelingen.

Verhogen kennisinvesteringsquote (KIQ ) Het kabinet onderkent het belang van het voorstel om te komen tot een hogere kennisinvesteringsquote (KIQ). Dit vooral vanuit de gedachte dat het maatschappelijk rendement hierbij gebaat zal zijn. Juist ook door combinaties van publieke en private middelen kan wellicht groei worden gerealiseerd. Het uitgangspunt van de regering is dat Nederland op het terrein van de kennissamenleving wil behoren tot de koplopers van Europa. Benadrukt dient te worden dat de analyse van de KIQ van de werkgroep Wijffels zich baseert op cijfers tot en met 2001, wat juist in dit licht een omslagjaar was. Vanaf 2001 zijn de publieke uitgaven aan onderwijs tot en met 2005 11% sterker gestegen dan het Bruto Binnenlands Product, waarmee de publieke KIQ een forse positieve impuls heeft gekregen. Dit is mede het resultaat van de kennisenveloppen, oplopend tot ruim 1 miljard euro, die door dit en het vorige kabinet beschikbaar zijn gesteld. Dit naast de BSIK- impuls (Fonds Economische Structuurversterking) van 800 miljoen euro tot 2010 en de eerder genoemde WBSO-middelen van 100 miljoen euro structureel vanaf 2006 (deze laatste worden in de statistieken niet tot publieke uitgaven gerekend). Het kabinet zal een verkenning opstellen van de ontwikkeling van de publieke en private KIQ in Nederland vanaf 2001, met name voor de jaren 2004 en 2007. In deze verkenning zullen de Nederlandse uitgaven en de resultaten van die uitgaven aan onderwijs en onderzoek (de zogenaamde kennisproductiviteit) worden vergeleken met die in andere landen. Deze verkenning zal eind 2005 gereed zijn.

Het kabinet neemt het voorstel om bestaande uitgaven slimmer aan te wenden ten behoeve van innovatie, ter harte. Het slimmer inzetten van de middelen krijgt inmiddels vorm in bijvoorbeeld de SBIR-aanpak (Small Business Innovation Research), waarbij de overheid een bepaald percentage van haar onderzoek verplicht bij het MKB aanbesteedt. Het kabinet is in 2004 begonnen met een pilot en begin 2005 zullen nog enkele pilots volgen. Op basis van de resultaten van de pilot (de eerste resultaten worden verwacht in de tweede helft van 2005) zal het kabinet besluiten of en op welke wijze de SBIR in Nederland structureel zal worden verankerd.

Investeren in onderzoeksfaciliteiten Het kabinet deelt het besef dat grote onderzoeksfaciliteiten van strategisch belang zijn en dat bezien zou kunnen worden of voor de financiering van grote faciliteiten, zoals bijvoorbeeld voor toegepast onderzoek bij TNO en GTI's, aparte budgetten nodig zijn. In het verlengde hiervan wacht het kabinet met veel belangstelling de uitkomsten van de werkgroep Nijkamp van het Innovatieplatform af.


3. Organisatorische en institutionele vernieuwing

Dynamisering universitair onderzoek Het Innovatieplatform stelt voor de historisch bepaalde verdeling van de eerste geldstroom van het universitair onderzoek te vervangen door een vorm van prestatiebekostiging, en geeft tevens aan dat dit niet eenvoudig is en met zorgvuldigheid moet gebeuren. In de brief van de ministers van EZ en SZW met het onderwerp 'Voortgangsrapportage notitie 'Kiezen voor Groei' (17 december 2004) is aangekondigd dat het kabinet voornemens is met een nadere uitwerking te komen op het gebied van de zogeheten 'kleine' dynamisering. Daarnaast is besloten tot het instellen van een team van onafhankelijke experts dat gaat adviseren over een systeem dat de onderzoeksprestaties van universiteiten, ook per discipline, kan vaststellen. De minister van OCW en de staatssecretaris van Onderwijs stellen deze commissie begin 2005 in. Het team zal bestaan uit representanten van de biomedische wetenschappen, de overige bèta en technische wetenschappen, de alfa en gamma wetenschappen en het R en D intensieve bedrijfsleven met inbreng van internationale deskundigheid op deze gebieden. Het krijgt als taak om een samenhangend, toekomstgericht voorstel te doen over het vaststellen van de prestaties van de universiteiten en de systematiek van de totale financiering van het universitair onderzoek, inclusief tweede en derde geldstroom, en dus ook inclusief matchingsystematiek. Het kabinet realiseert zich dat een actieve betrokkenheid van universiteiten en bedrijfsleven noodzakelijk is om verbeteringen voor de toekomst te bewerkstelligen. Het kabinet zal nog deze kabinetsperiode een standpunt innemen over verdere stappen in de richting van een vorm dan wel vormen van prestatiebekostiging en de randvoorwaarden die daarvoor vervuld moeten worden.

In het rapport van het Innovatieplatform wordt als eerste stap de Smart Mix genoemd. De Smart Mix regeling wordt momenteel uitgewerkt door de ministeries van OCW en EZ in samenwerking met NWO en SenterNovem. Vanaf 2005 zullen mede voor dit doel middelen uit de kennisenveloppe worden ingezet. In 2005 is dit 20 miljoen euro met een oploop tot 100 miljoen euro structureel vanaf 2007. De uitgangspunten voor de Smart Mix regeling zijn - naast een zo eenvoudig mogelijk proces met een zo laag mogelijke administratieve lastendruk - als volgt.
1. Onderzoeksgroepen en -programma's worden gesubsidieerd met als centrale doelstellingen het bijdragen aan sociaal maatschappelijke waardecreatie in ruime zin en creëren van focus en massa. Dat betekent ook dat fundamenteel onderzoek - ook op alfa en gamma gebied - aan de orde kan komen.

2. Bij de beoordeling van de onderzoeksgroepen en - programma's spelen twee invalshoeken een rol: versterken van excellente onderzoeksgroepen aan universiteiten; en valorisatie door versterking van de wisselwerking tussen met name bedrijven en publieke kennisinstellingen. Beide invalshoeken dienen over het geheel genomen over een reeks van jaren in balans te zijn.
1. Programma's van samenwerkingsverbanden zoals (nieuwe) technologische topinstituten (TTI's ) en maatschappelijke topinstituten op het vlak van sociale en maatschappelijke innovatie, komen voor subsidie in aanmerking.

2. Alle universitaire directe projectkosten worden volledig vergoed, alsmede een vaste opslag voor overhead die voldoende is om te vermijden dat de matchinglast voor de universiteiten toeneemt.

Parallel aan de subsidieregeling wordt in 2006 50 miljoen euro en vanaf 2007 100 miljoen euro uit de eerste geldstroom voor onderzoek gedynamiseerd (de 'kleine dynamisering'): dit bedrag wordt vrijgemaakt door een voor alle universiteiten gelijke procentuele korting op hun zogenaamde strategische overwegingen component en vervolgens direct weer toegedeeld aan de universiteiten op basis van de aandelen die zij de voorgaande jaren hadden in de toekenningen uit de tweede geldstroom, de onderdelen van de derde geldstroom die betrekking hebben op strategisch wetenschappelijk onderzoek zoals wordt verricht in het kader van de IOP's, de TTI's, BSIK, EU- programma's, collectebusfondsen en van het lange termijn onderzoek voor bedrijven en andere maatschappelijke organisaties, en de toekenningen uit de smart mix. Ook hierbij dienen over het geheel genomen over een reeks van jaren de bovengenoemde invalshoeken excellentie en valorisatie in balans te zijn.
Hierdoor zal de matchinglast van de in deze geldstromen succesvolle universiteiten worden verlicht. Over de concrete vormgeving van de regeling zal het kabinet u voor de zomer van 2005 informeren.

Twee krachtige taakorganisaties Het kabinet onderschrijft het voorstel om NWO en SenterNovem als de twee centrale taakorganisaties op het gebied van uitvoering van het wetenschaps- en innovatiebeleid te positioneren. Het kabinet zal de suggestie om SenterNovem meer beleidsruimte te geven om maatwerk te leveren aan de doelgroep betrekken bij de departementale taakanalyse van EZ binnen het Programma Andere Overheid (PAO). Tevens wordt dit signaal meegenomen in het kader van de aan de Tweede Kamer toegezegde heroverweging van het financiële instrumentarium van EZ. De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd wat de consequenties zijn van de genoemde analyses voor de rol van SenterNovem.

Aanpak bureaucratie
Het kabinet onderschrijft het voorstel om onnodige bureaucratie tegen te gaan. De ministers van OCW en EZ in het bijzonder zullen streven naar een verdere vermindering van de administratieve lasten bij de instrumenten van NWO en SenterNovem. Het besluit van NWO om de 'overhead' terug te dringen met 6% is daar een goed voorbeeld van. Daarnaast kan aansluiting worden gezocht bij het OCW-brede project "OCW ontregelt". De resultaten van dit project worden aan de orde gesteld in het bestuurlijke overleg met de instellingen. Zij worden gevraagd targets te ontwikkelen voor het terugdringen van de aanvraagdruk op onderzoekers en deze op te nemen in de strategische plannen van de organisaties en daarover verantwoording af te leggen. Wat betreft het innovatiebeleid zijn ondermeer de mogelijkheden voor verdere stroomlijning van de uitvoering van de WBSO door de Belastingdienst en SenterNovem onderzocht. De vereenvoudiging wordt zo spoedig mogelijk ingevoerd. Daarnaast worden dit jaar de administratieve lasten in verband met de uitvoering van de Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten in 2005 substantieel verminderd. Ook bij de herijking van het EZ-instrumentarium, waarover de Tweede Kamer voor de zomer zal worden geïnformeerd, vormt de 'governance' een belangrijk toetsingskader.

In het rapport wordt ook verwezen naar Brussel als factor van belang. Het Marimon-rapport dat het 6e Kaderprogramma heeft geëvalueerd, bevat aanbevelingen voor het 7e Kaderprogramma om de hoge administratieve lasten terug te dringen. Ook het O&O-steunkader, dat in 2006 door de Europese Commissie zal worden herzien, zou kunnen worden geflexibiliseerd om de publiek-private onderzoekssamenwerking te bevorderen. Aanbevelingen hiervoor zijn gedaan tijdens de Nederlandse voorzitterschapconferentie 'Investing in Research and Innovation'. (Noordwijk, 12 en 13 oktober 2004). Het kabinet zal zich ervoor inzetten deze punten hoog op de Europese agenda te houden.

Versterken focus en massa in de onderzoeksinfrastructuur Het kabinet investeert via de Smart Mix en de dynamisering van het universitair onderzoek ook in versterking van focus en massa in de onderzoeksinfrastructuur en onderkent dan ook het belang om meer 'lerend vermogen' in het systeem te brengen. Ook de follow-up op het rapport van het Innovatieplatform over de sleutelgebiedenaanpak moet hierbij worden betrokken. Het kabinet wacht de resultaten van het genoemde TNO-onderzoek naar een 'vernieuwde kennisinfrastructuur' en de daarop te baseren voorstellen van het Innovatieplatform dan ook met grote belangstelling af.

Versterken coördinatie binnen de overheid Het Innovatieplatform stelt voor de coördinatie binnen de overheid te versterken. Betere coördinatie betekent dat met de beschikbare mensen en middelen meer kan worden bereikt. Binnen het kader van de rijksbrede takenanalyse die in het kader van het PAO wordt uitgevoerd, komt de coördinatieproblematiek binnen de overheid aan de orde. Een bijdrage aan de specifieke uitwerking op het gebied van innovatie is afkomstig van de werkgroep Van Vught uit het Innovatieplatform.


4. Verbeteren van verbindingen

Voortzetten en uitbreiden van nieuwe verbindingsvormen Het kabinet neemt de analyse ter harte dat de wisselwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen in Nederland voor verbetering vatbaar is. Het kabinet zal daarom het beleid gericht op deze wisselwerking intensiveren en meenemen in de rapportage van het kabinet in 2006 over de inrichting van het systeem. Bij de intensivering van de wisselwerking gaat het om de genoemde goede voorbeelden zoals TTI's, applicatiecentra en regieorganen (zoals rond Genomics en ICT). Ook bij alpha en gamma wetenschappen komen dergelijke samenwerkingsverbanden tot stand zoals het NETSPAR-institituut bewijst, welke als maatschappelijke topinstituten kunnen worden beschouwd. Dit sluit aan bij de sleutelgebieden zoals benoemd in het rapport 'Voorstellen Sleutelgebiedenaanpak' van het Innovatieplatform die u bij de brief van 1 december 2004 is toegezonden. De minister van OCW zal over het kabinetsbeleid aangaande dergelijke maatschappelijke topinstituten begin 2005 een brief aan de Tweede Kamer sturen. Zoals hiervoor beschreven voorziet ook de Smart Mix vanaf 2005 in extra middelen voor succesvolle vormen van publiek-private samenwerking en excellent onderzoek. Verder kunnen vakdepartementen vanuit hun rol van financier van onderzoekprogramma's een impuls geven aan de wisselwerking. Zo zal het ministerie van LNV de betrokkenheid van het bedrijfsleven organiseren bij de eigen kennisinvesteringen in het vraagarticulatietraject. Het betreft overigens niet alleen nieuwe kennis, maar ook de wijze waarop kennis kan doorstromen van universiteit naar de innovatiepraktijk en vice versa. Het ministerie van LNV geeft dat vorm in een kenniscoöperatie waarin het beroepsonderwijs een cruciale rol speelt.

Een voorbeeld van nieuwe verbindingsvormen zijn de innovatievouchers van het ministerie van EZ. De eerste pilot eind 2004 bleek een overweldigend succes: voor de 100 vouchers waarmee MKB-ondernemers kennis kunnen inkopen bij bijvoorbeeld hogescholen, universiteiten en TNO hebben zich de eerste dag al meer dan 800 bedrijven gemeld. Begin 2005 wordt de pilot opgehoogd met nog eens 400 vouchers, waarbij ook bezien wordt hoe de vouchers ingezet

kunnen worden bij bedrijven. Op basis van de ervaringen uit de pilot volgt in loop van 2005 een structurele regeling voor de innovatievouchers.


5. Mogelijkheid van een innovatieakkoord

Het Innovatieplatform heeft in zijn rapport verschillende voorstellen gedaan voor de vitalisering van het onderzoeksbestel. Om deze voorstellen te realiseren is inzet van alle betrokken spelers nodig. Een innovatieakkoord zou dit kunnen markeren. Innovatie wordt bepaald door excellente en individuele prestaties van mensen: ondernemers, wetenschappers, leerkrachten, bestuurders en anderen. Vooral de mate van samenspel tussen de verschillende spelers bepaalt het uiteindelijke innovatieresultaat. Het tot uitvoering komen van de adviezen van het Innovatieplatform binnen bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen moet daar leiden tot veranderingen die innovatie bevorderen. Een innovatieakkoord biedt meerwaarde als het bijdraagt aan de implementatie van de voorstellen uit de verschillende adviezen. Het kabinet wil het Innovatieplatform dan ook laten verkennen of en onder welke voorwaarden een innovatieakkoord nuttig en mogelijk is. Als de spelers in het veld zelf aangeven dat ze bereid zijn tot en meerwaarde hebben bij een of meerdere afspraken dan wil het kabinet dat graag faciliteren. Het gaat hierbij uitdrukkelijk niet alleen om technologische innovatie. Sociale innovatie, slimmer werken met inzet van alle beschikbare competenties is hierbij eveneens aan de orde. De minister en de staatssecretaris van EZ organiseren daarom samen met de staatssecretarissen van OCW en SZW in april 2005 een conferentie Sociale Innovatie. Het is de bedoeling dat hiermee het innovatiebewustzijn wordt verbreed en de kansen, knelpunten en mogelijke oplossingen op het gebied van sociale innovatie in kaart worden gebracht. Daarmee levert de conferentie ook de nodige input voor de verkenning van de mogelijkheden van een Innovatieakkoord. Na de genoemde verkenning, die in april gereed moet zijn, kan het kabinet vervolgens beslissen of het zijn participatie in een innovatieakkoord wenselijk acht.


6. Tot slot

Het kabinet is van mening dat het Innovatieplatform met dit rapport belangrijke voorstellen heeft gedaan voor vitalisering van kenniseconomie. De brede samenstelling van het platform en deze werkgroep blijkt van betekenis. Naast het bedrijfsleven en de kennisinstellingen, zijn van de zijde van de overheid meerdere departementen betrokken. Met de in deze brief genoemde voornemens hoopt het kabinet in 2005 en 2006 een belangrijke bijdrage te leveren aan verbetering van de wisselwerking tussen het kennis- en innovatiesysteem. Kort samengevat: de uitgaven aan onderzoek worden hoger, leiden tot hogere prestaties en deze resultaten worden effectiever ter beschikking gesteld van het bedrijfsleven. Doordat het kabinet reageert op suggesties van het - breed samengestelde - Innovatieplatform is deze inzet niet vrijblijvend: het kabinet gaat er van uit dat zijn inspanningen tot versterking van het innovatiesysteem en van de wisselwerking tussen bedrijven en publieke kennisinstellingen ook daadwerkelijk zullen leiden tot een versterking van het Nederlandse concurrentievermogen.

De MINISTER-PRESIDENT,
Minister van Algemene Zaken,

mr. dr. J.P. Balkenende


-----------------------
OECD: Public-Private Partnerships for Research and Innovation, an evaluation of the Dutch experience, 2003

Dit rapport is in december 2004 naar de Tweede Kamer gestuurd, op verzoek van de Tweede Kamer.