Ministerie van Buitenlandse Zaken

en MONUC

Kamerbrief inzake Rwanda en MONUC

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag

Directie Sub-Sahara Afrika

Afdeling Midden- en Oost-Afrika

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

10 februari 2005

Opsteller

Anne Marie van Bolhuis

Kenmerk

DAF-032/05

Telefoon

070-3486312

Blad


1/11

Fax

070-3486607

Bijlage


-

Annemarie-van.bolhuis@minbuza.nl

Betreft

Conflict Rwanda - DRC en uitvoering motie-Koenders inzake Rwanda / MONUC (21 december 2004).

Graag bieden wij u, naar aanleiding van het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer van 21 december jl., een analyse aan van het eind vorig jaar weer opgelaaide conflict tussen Rwanda en de Democratische Republiek Congo (DRC). Allereerst wordt een schets gegeven van de achtergrond van het conflict en de algehele veiligheidssituatie in het oosten van de DRC. Vervolgens wordt ingegaan op de mogelijkheden die kunnen bijdragen aan de oplossing van het conflict en verbetering van de situatie. Tenslotte zal de positie van de EU en Nederland in de Grote Merenregio worden toegelicht, waarbij tevens, naar aanleiding van uw schriftelijk verzoek van 21 januari jl. (05-BuZa-04) en uw verzoek van 8 februari (05-BuZa-11), de stand van zaken wordt aangegeven wat betreft de uitvoering van de motie-Koenders inzake Rwanda en MONUC.


1. Regionale veiligheidssituatie

Spanning Rwanda-DRC Top

De spanningen tussen de DRC en Rwanda liepen in november en december 2004 opnieuw hoog op als gevolg van een raketaanval op Rwandees grondgebied. Deze vond plaats aan de vooravond van de Top van de Conferentie over de Grote Meren in Dar es Salaam (19 en 20 november). Rwanda schreef deze aanval toe aan de aanwezigheid in het oosten van de DRC van ex-FAR/Interahamwe (het voormalige Rwandese leger/Rwandese volksmilities die verantwoordelijk worden gehouden voor de genocide in Rwanda in 1994). De aanval vormde een reden voor Rwanda om

onmiddellijk na de Top te dreigen de DRC binnen te vallen en zo eigenhandig met de Rwandese rebellen af te rekenen, hetgeen in schril contrast stond met de tijdens de Top ondertekende slotverklaring. Ook liet de Rwandese regering weten teleurgesteld te zijn in de internationale gemeenschap die er de afgelopen 10 jaar niet in is geslaagd de ex-FAR/Interahamwe te ontwapenen en te repatriëren. Onder sterke druk van de internationale gemeenschap, onder meer via uitspraken van de VN Veiligheidsraad op 7 december, een verklaring van de EU ministers van Buitenlandse Zaken op 13 december en inspanningen door de Afrikaanse Unie, heeft Rwanda haar dreigementen halverwege december officieel ingetrokken.

De Rwandese dreigementen hebben ervoor gezorgd dat het slepende probleem van de ex-FAR/Interahamwe opnieuw op de internationale politieke agenda is geplaatst. Hoewel een missie van de VN Veiligheidsraad in december concludeerde dat deze groep rebellen geen strategische dreiging vormen voor Rwanda, moet de psychologische impact van de aanvallen en de aanvalsdreiging niet worden onderschat, in het bijzonder voor de mensen in het grensgebied. Daarnaast eist ook de lokale Congolese bevolking het vertrek van deze rebellen aangezien zij in ernstige mate onder hun aanwezigheid te lijden hebben. Repatriëring van de ex-FAR/Interahamwe neemt bovendien het hoofdmotief weg voor een Rwandees ingrijpen in de DRC en is daarmee een voorwaarde voor duurzame stabiliteit en vrede in de regio.

Vrijwel gelijktijdig met de dreigende Rwandese inval vonden er gevechten plaats in de provincie Noord Kivu tussen dissidente militairen behorend tot de voormalige RCD-Goma en de enkele duizenden militairen die naar aanleiding van de dreigende inval van Rwanda, en voor ontwapening en repatriëring van de ex-FAR/Interahamwe, door de regering in Kinshasa naar deze regio werden overgebracht. Door daadkrachtig optreden van de VN-missie in de DRC (MONUC) kon escalatie worden voorkomen. De verdeeldheid binnen het Congolese leger, die in zekere zin het gebrek aan eenheid binnen de transitieregering weerspiegelt, compliceert het herstel van het staatsgezag in het oosten van de DRC.

Situatie in het oosten van de DRC Top

De veiligheidssituatie in het oosten van de DRC, met name in de Kivu provincies en het Ituri district, blijft uitermate zorgwekkend. In grote gebieden ontbreekt het aan staatsgezag en maken groepen rebellen, waaronder de ex-FAR/Interahamwe, de dienst uit. Deze verzetten zich tegen herstel van het centrale overheidsgezag en verrijken zich door middel van exploitatie van grondstoffen. De opbrengst hiervan wordt onder meer gebruikt voor de aanschaf van wapens en munitie waarmee de strijd kan worden voortgezet. Deze cyclus werd reeds in 2003 beschreven door de VN-experts belast met rapportage over de illegale handel in grondstoffen in het oosten van de DRC, en werd onlangs in een VN rapport over de naleving het wapenembargo opnieuw aan de orde gesteld.

Het aanhoudende geweld in het oosten van de DRC draagt er mede toe bij dat het ontwapenen, demobiliseren en reïntegreren van de gewapende groepen traag verloopt. Leiders van deze groepen vrezen door herstel van het staatsgezag hun machtspositie te verliezen en eisen voor zichzelf gegarandeerde posities in het nieuw te vormen Congolese leger alvorens zij toestaan dat hun ondergeschikten vrijwillig ontwapenen en demobiliseren.

Ondanks het feit dat begin janua rijl.enkelemilitaireleidersvan rebellengroepen in het Ituri-district werden geïntegreerd in het nationale leger, blijven zich gewapende confrontaties voordoen tussen rivaliserende etnische groepen (Hema en Lendu). Doordat gewapende confrontaties in de Kivu-provincies en Ituri aanhouden en de ontwapening en demobilisatie van rebellen maar moeizaam van de grond komt blijft bij de bevolking in Oost-Congo een gevoel overheersen van angst, wantrouwen en onveiligheid in de regio. Dit heeft recente pogingen van verzoening tussen de verschillende gemeenschappen in Ituri doen vastlopen. Door de toegenomen onveiligheid, hernieuwde gevechten en de angst voor een mogelijke terugkeer van een grootschalig conflict zijn in januari in Ituri enkele tienduizenden mensen op de vlucht geslagen.

Schendingen van de mensenrechten, waaronder seksueel misbruik van vrouwen en meisjes, komen veelvuldig voor en blijven vrijwel zonder uitzondering onbestraft. Wel is het Internationaal Strafhof in Den Haag (ICC) in 2004 begonnen met een onderzoek naar oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in de DRC. MONUC levert een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van het geweld, maar is bij lange na niet in staat de veiligheid in het hele gebied te waarborgen. Ze heeft bovendien aan geloofwaardigheid verloren doordat ook MONUC militairen zelf zich schuldig hebben gemaakt aan schendingen van mensenrechten. Inmiddels heeft de VN een intern onderzoek laten uitvoeren en beraadt het zich op maatregelen om een einde te maken aan deze ontoelaatbare situatie.

De internationale gemeenschap heeft de afgelopen jaren een aanzienlijk bedrag beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp in Oost-Congo. Door de slechte veiligheidssituatie kan de hulp echter niet op alle plekken geboden worden waar dat wenselijk zou zijn. MONUC heeft het mandaat de veiligheid van humanitaire hulpverleners te garanderen, maar kan dat gezien haar beperkte personele capaciteit en de omvang van haar takenpakket slechts in een beperkt aantal gebieden.

Het VN-wapenrapport Top

Het reeds genoemde VN-rapport over de naleving het wapenembargo (S/2005/30, d.d. 25 januari 2005) schetst niet alleen een beeld van de wijze waarop groepen rebellen zich in stand weten te houden, maar gaat ook in op de rol van Oeganda, Rwanda en de DRC zelf. Alle drie de landen worden ervan beschuldigd het embargo te hebben overtreden. In het geval van Oeganda zou het gaan om wapenleveranties aan milities in het Ituri district en het toelaten van illegale handelsactiviteiten door deze rebellen op Oegandees grondgebied. Rwanda zou hebben toegestaan dat Congolese rebellen in Rwanda mensen konden rekruteren in een vluchtelingenkamp. Ook zijn er volgens de VN-experts aanwijzingen dat Rwandese militairen in het oosten van de DRC zouden zijn achtergebleven. Harde bewijzen hiervoor geeft het rapport echter niet. Het Congolese leger wordt er onder meer van beschuldigd militaire steun te hebben verleend aan de ex-FAR/Interahamwe. Tenslotte wordt melding gemaakt van distributie van wapens door de gouverneur van Noord Kivu onder de lokale (Hutu-) bevolking. Geen van de drie landen heeft wat betreft het verlenen van informatie aan de VN-experts in voldoende mate meegewerkt, Rwanda zou dit zelfs in het geheel niet hebben gedaan. Rwanda heeft dit laatste overigens in een officiële reactie ontkend, evenals de andere beschuldigingen uit het rapport. Het wijst onder meer op inconsistenties in de weergave van de gebeurtenissen. Over de behandeling van dit rapport binnenkort in de VN Veiligheidsraad zult u zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd.


2. Mogelijkheden ter verbetering van de veiligheidssituatie


2.1 Algemeen

Verbetering van de regionale veiligheidssituatie hangt af van twee essentiële factoren: het welslagen van de transitie in de DRC en verbetering van de relatie tussen de DRC en Rwanda.

Om het geweld te doen afnemen is het noodzakelijk dat wordt ingezet op snelle uitvoering van de transitieakkoorden in de DRC. Van groot belang hierbij is het demobiliseren van de vele duizenden strijders en hun reintegratie in de maatschappij. Dit moet in samenhang gebeuren met de dringend benodigde hervorming van de veiligheidssector. Prioriteit moet liggen bij de opbouw van functionele staatsstructuren en hervorming van de veiligheidssector, met name justitie, politie en het leger, waarbij de verschillende strijdgroepen in de DRC geïntegreerd moeten worden in gemengde brigades en eenheden. Daarnaast is het houden van verkiezingen, als formele afronding van het transitieproces, cruciaal. Uitstel hiervan zou het vertrouwen van de Congolese bevolking in het transitieproces verder ondermijnen en de deur openzetten naar nieuwe interne vijandigheden.

Ten aanzien van de verbetering in de relatie tussen DRC en Rwanda is nog een lange weg te gaan. De meerjarige tendens geeft niettemin aan dat reële voortgang is geboekt. Na twee regionale oorlogen en de zware strijd in de Kivu's en Ituri, neemt langzamerhand het zicht op een onderhandelde uitkomst van de geschillen tussen beide landen toe. Verschillende ontwikkelingen dragen hiertoe bij.

Ten eerste is de internationale druk op beide landen om confrontaties te vermijden en naar een onderhandelde uitkomst te zoeken sterk toegenomen. Met name de gruwelijkheden begaan in Ituri hebben de internationale betrokkenheid vergroot. De schijnwerpers die op de regio staan gericht verminderen gaandeweg de mogelijkheid om onopgemerkt ondermijnende acties te ondernemen. Dit wordt versterkt doordat de internationale gemeenschap via MONUC nadrukkelijker aanwezig is in Oost-Congo dan voorheen.

Ten tweede is het speelveld voor confrontaties beperkter geworden. De spanningen in Oost-Congo spitsen zich thans vooral toe op Noord-Kivu. Rwanda weet bovendien dat het op weinig tot geen steun meer kan rekenen bij voormalige bondgenoten voor een nieuwe interventie in de DRC. De bereidheid die de AU heeft uitgesproken om mee te helpen bij het oplossen van het probleem van de ex-FAR/Interahamwe ondergraaft ook Rwandese argumenten voor nieuwe eenzijdige acties. Dit geldt des te meer daar zowel Rwanda als de DRC zich achter het beginsel van AU-steun hebben geschaard.

Tenslotte hebben de afgelopen maanden verschillende mechanismen het licht gezien die, mits ten volle benut, in bijzondere mate kunnen bijdragen aan het vreedzaam oplossen van geschillen in de grensregio, waaronder het probleem van de ex-FAR/Interahamwe. In het bijzonder dienen hier genoemd te worden het Tripartiete overleg tussen Rwanda, de DRC en Oeganda en het Joint Verification Mechanism tussen Rwanda en de DRC, waarbij ook de AU en MONUC zijn betrokken.

De kwetsbaarheid van de situatie in Oost-Congo bestaat nog immer zoals ook recente confrontaties tussen Hema en Lendu in Ituri aantonen. De inzet van Congolese militairen in Oost-Congo die nog geen deel uitmaken van geïntegreerde brigades (brigades die bestaan uit militairen van de verschillende groepen binnen de Transitieregering) kan conflicten aanwakkeren. Provocaties door ex-FAR/Interahamwe kunnen als rechtvaardiging worden gebruikt voor Rwandese tegenacties. Hetzelfde geldt voor acties in Oost-Congo tegen de Rwandees sprekende bevolking. Grote internationale betrokkenheid en waakzaamheid van de internationale gemeenschap blijven dus geboden. De recente gebeurtenissen hebben echter aangetoond dat Rwanda gevoelig is voor gecoördineerde internationale druk. Het is derhalve zaak, ook voor Nederland, om de bestaande invloed op de partijen te behouden en ten volle aan te wenden, en zo de positieve tendensen te kunnen versterken en ontsporingen te voorkomen dan wel snel te helpen herstellen.

2.2 Bijzondere aandachtspunten

Ex-FAR/Interahamwe Top

Hoewel de afgelopen jaren enkele duizenden buitenlandse rebellen in de DRC zijn ontwapend en gerepatrieerd, waaronder ex-FAR/Interahamwe, is dit proces het afgelopen jaar vrijwel geheel tot stilstand gekomen. Een aantal partijen, waaronder Rwanda, wijt dit aan het principe van vrijwilligheid waarop het programma is gebaseerd, en pleit voor meer militaire dwang.

De oplossing van het ex-FAR/Interahamwe vraagstuk vereist verhoogde inspanningen op verschillende terreinen. Allereerst zal, meer nog dan voorheen, moeten worden ingezet op maatregelen die een vreedzame ontwapening, demobilisatie, reïntegratie en eventuele repatriëring van de ex-FAR/Interahamwe mogelijk maken. Dit betekent onder andere het verbeteren van de voorlichting wat betreft de mogelijkheden omtrent terugkeer naar Rwanda. Het is bekend dat een groot deel van de ex-FAR/Interahamwe bereid is de wapens neer te leggen, maar hierbij wordt tegengewerkt door hun leidinggevenden. Daarom zouden de contacten tussen MONUC en (delen van) de ex-FAR/Interahamwe moeten worden geïntensiveerd.

Voor de harde kern van leidinggevenden die zich blijft verzetten tegen ontwapening lijkt de inzet van geweldsmiddelen echter onvermijdelijk. In dit licht dient te worden opgemerkt dat de DRC en Rwanda in januari jl. hebben ingestemd met een voorstel van de Afrikaanse Unie om deze organisatie in te schakelen bij het, zonodig gewapenderhand, uitschakelen van de ex-FAR/Interahamwe. Zoals bekend ondersteunt Nederland in algemene zin een nauwere betrokkenheid van de AU bij het bewerkstelligen van stabiliteit in de regio. De vraag in hoeverre deze betrokkenheid ook in een militaire vorm kan worden gegoten zal nader moeten worden onderzocht. Bij een eventuele AU-operatie in Oost-Congo dienen de volgende kanttekeningen te worden geplaatst. Ten eerste vereist AU-optreden mandatering door de VN-Veiligheidsraad, alsmede een duidelijke afbakening van taken tussen AU, het Congolese leger en MONUC. Het Congolese leger is eerstverantwoordelijk voor het aanpakken van de ex-FAR/Interahamwe. Op de tweede plaats dient rekening te worden gehouden met het feit dat deze rebellen zich vaak temidden van de plaatselijke bevolking ophouden en vrouwen, kinderen en ouderen bij zich hebben. Militaire actie zou kunnen leiden tot een verdere verslechtering van de humanitaire situatie, hetgeen moet worden voorkomen. Ten derde moet worden gewezen op het feit dat het Congolese leger uitermate zwak georganiseerd is, hetgeen het gevolg van het feit dat de verschillende eenheden nog niet geïntegreerd zijn en nog niet onder een eenduidige commandostructuur vallen. Van de ex-FAR/Interahamwe daarentegen is bekend dat ze, hoewel relatief gering in aantal (tussen de 8.000 en 12.000 strijders), goed bewapend en op professionele wijze georganiseerd zijn. Wel zou de beweging intern verzwakken en de afgelopen maanden politiek en militair kwetsbaarder zijn geworden.

MONUC Top

MONUC heeft het mandaat het Congolese leger te assisteren bij het ontwapenen en repatriëren van buitenlandse strijders in de DRC. In het laatste MONUC rapport (S/2004/1034) roept SGVN Annan betrokken landen op zich hiervoor gezamenlijk in te zetten, met behulp van de daartoe bestemde mechanismen. MONUC zal, als de uitbreiding van het troepenaantal in de Kivus voltooid is, op `pro-actieve' wijze steun verlenen aan het Congolese leger en de plaatselijke bevolking bescherming bieden, indien nodig met inzet van geweldsmiddelen. In november jl. hebben MONUC militairen voor het eerst gezamenlijke patrouilles met het Congolese leger uitgevoerd in gebieden waar de Rwandese rebellen zich ophouden. Nederland ziet dit als een positieve ontwikkeling die navolging verdient.

Mechanismen voor conflictoplossing Top

Verschillende reeds bestaande kaders bieden een bruikbaar kader voor de oplossing van de grensproblemen tussen de DRC en Rwanda. Het eerste betreft het op 23 september 2004 opgerichte Joint Verification Mechanism (JVM) tussen beide landen, waaraan ook MONUC en de Afrikaanse Unie (AU) deelnemen. Het doel van dit mechanisme is voorvallen en klachten of beschuldigingen te verifiëren, zowel wat betreft Rwandese klachten m.b.t. de aanwezigheid van de ex-FAR/Interahamwe in de DRC als Congolese klachten over mogelijke Rwandese betrokkenheid bij invallen in de DRC. Tot op heden heeft het JVM echter onvoldoende gefunctioneerd, wat mede te wijten valt aan onvoldoende medewerking door beide landen. Daarnaast werd eind oktober 2004 met steun van de Verenigde Staten een Tripartiete overeenkomst getekend tussen Rwanda, DRC en Oeganda. Het Tripartiete overleg heeft tot doel het verbeteren van de regionale verhoudingen en het oplossen van bestaande grensconflicten. Binnen het Tripartiete overleg is voorzien dat de ministers van Buitenlandse Zaken regelmatig bijeen komen, alsmede de ministers van Defensie.

Illegale handel in grondstoffen en wapens.

Zoals reeds eerder in deze brief naar voren is gekomen, is het van cruciaal belang dat illegale handel in grondstoffen en wapens krachtig wordt tegengegaan. Ingezet moet worden op versterking van nationale staatsstructuren, zoals douane en luchtvaartautoriteiten. Gezien het verval waarin deze verkeren zal hiermee langere tijd gemoeid zijn. Volledige inzet van de Congolese autoriteiten en de hulp van de internationale gemeenschap zijn daarbij onontbeerlijk. In de tussentijd blijven aanvullende maatregelen noodzakelijk die deze vredesondermijnende activiteiten tegengaan, zoals toezicht op de naleving van het embargo door MONUC en rapportage door de VN wapenembargo experts.

Grote Meren Conferentie Top

De slotverklaring van de eerste top van de AU-VN Conferentie over de Grote Meren in Dar es Salaam (ondertekend op 20 november 2004) bevat principes die nodig zijn voor het beëindigen van het geweld, de opbouw van functionele staatsstructuren en herstel van de relaties tussen de landen onderling. Eerbiediging van de territoriale integriteit, het niet dulden van buitenlandse rebellengroepen en herstel van de rechtstaat worden daarin expliciet genoemd. Naleving van deze principes is essentieel, waarbij moet worden aangetekend dat zij de komende maanden verder zullen worden geconcretiseerd en moeten uitmonden in een regionaal pact voor veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling. Deze zal volgens plan tijdens de tweede Top van de Conferentie, die gepland staat voor november 2005, worden aangenomen.


3. Nederlandse en EU-inzet

EU-inzet Top

De Nederlandse inzet in de Grote Merenregio wordt zoals bekend in belangrijke mate vorm gegeven in EU-verband. De EU is actief betrokken bij het stimuleren van een duurzame oplossing van de conflicten in de Grote Merenregio en de onderliggende oorzaken ervan. Tijdens de recente spanningen tussen de DRC en Rwanda is op gecoördineerde wijze gewerkt aan conflictpreventie en deëscalatie, onder andere door gesprekken van de EU speciaal gezant voor de Grote Merenregio met leiders uit de regio. Ook hebben de EU ministers van Buitenlandse Zaken op 13 december jl. een gezamenlijke verklaring afgegeven waarin ze de dreigende Rwandese inval scherp veroordeelden. Nederland heeft, mede in haar hoedanigheid van EU-voorzitter, direct contact onderhouden met een aantal van de belangrijkste actoren in de crisis, met name de Rwandese, Congolese en Zuid-Afrikaanse overheid.

De EU speelt een belangrijke rol in het herstel van de veiligheidsstructuren in de DRC. Zo is, ondermeer met een Nederlandse bijdrage, een nieuwe politiestructuur opgezet ter bescherming van de belangrijke regeringsinstanties in de hoofdstad Kinshasa. Daarnaast heeft de EU aangegeven te willen bijdragen aan de integratie van het leger. In december 2004 is hiertoe een verkennende EU-missie naar de DRC uitgevoerd, waaraan ook door Nederland is deelgenomen. Deze maand zal een vervolgmissie plaatsvinden. Op grond van de conclusies en aanbevelingen zal worden bepaald of en zo ja welke concrete steun kan worden gegeven. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan het sturen van een beperkt aantal experts uit EU-lidstaten die op cruciale plaatsen in de verschillende defensieorganen assistentie kunnen verlenen. Andere mogelijke vormen van hulp betreffen de inrichting van centra voor integratie en bijscholing van de nieuw te vormen brigades en het leveren van transportcapaciteit. Verder steunt de EU een grotere betrokkenheid van de AU in de Grote Merenregio. Op dit moment wordt nagegaan of en hoe de EU de plannen van de AU kan steunen om troepen naar Oost-Congo te sturen om het ex-FAR/Interahamwe-probleem aan te pakken.

Nederlandse inzet Top

Nederland is ook buiten EU-kader op verschillende manieren actief in het bevorderen van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio. Met name het covoorzitterschap van de `Group of Friends' van de Grote Merenregio, samen met Canada, maakt een voortrekkersrol van Nederland mogelijk in het mobiliseren en coördineren van steun aan de regio. Daarnaast vormt de regionale benadering een uitstekend kader voor het voeren van een kritische dialoog met alle landen van de regio.

De Nederlandse bijdrage van EUR 103 miljoen aan het regionale demobilisatieprogramma van de Wereldbank (MDRP) alsmede bilaterale initiatieven gericht op demobilisatie en hervorming van de veiligheidssector in Burundi en de DRC hebben nadrukkelijk bijgedragen aan de positionering van Nederland als pleitbezorger voor vrede en veiligheid in de regio, niet in de laatste plaats in de ogen van de landen in de regio zelf. Ook het EU-voorzitterschap heeft hieraan bijgedragen. Netwerken die kunnen worden gebruikt voor de beïnvloeding van cruciale processen zijn gaandeweg versterkt.

Uitvoering motie-Koenders Top

Wat betreft de Nederlandse bijdrage aan MONUC kan allereerst worden opgemerkt dat de Nederlandse generaal Patrick Cammaert met ingang van deze maand leiding geeft aan de voor het vredesproces cruciale oostelijke MONUC divisie, bestaande uit de Kivu en Ituri brigades. Daarnaast draagt ons land tot 2008 in totaal EUR 0.8 miljoen bij aan radio MONUC Okapi, de publieke nieuwszender van MONUC die een belangrijke rol vervult wat betreft het informeren van de lokale bevolking over het vredesproces. Verder zal nog deze maand een Nederlandse officier van de Koninklijke Marechaussee worden toegevoegd aan de Europese Politiemissie in Kinshasa voor het begeleiden van de onder meer met Nederlandse steun opgerichte geïntegreerde politie-eenheid. Deze zal voor een deel de taken van MONUC in de hoofdstad overnemen.

In lijn met de motie-Koenders is door Nederland aan de afdeling Vredesoperaties van de VN (DPKO) aangegeven dat er mogelijkheden bestaan voor aanvullende steun op het gebied van logistiek en / of materieel binnen het Stabiliteitsfonds. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot concrete verzoeken van de zijde van DPKO, maar het moet zeker niet uitgesloten wordt dat dit op korte termijn toch zal gebeuren. De lijst met wensen t.a.v. militair materieel die eind vorig jaar ook aan Nederland is toegegaan bevat materieel dat uitsluitend zinvol kan worden ingezet met personeel. De inzet van Nederlandse militaire eenheden stuit evenwel op beperkingen die voortvloeien uit het Toetsingskader.

Naar aanleiding van dezelfde motie zijn de Rwandese en Congolese ambassadeurs in Nederland op de hoogte gebracht van de Nederlandse zorgen inzake de ontwikkelingen van de laatste maanden, en zijn de Rwandese ambassadeur en de Congolese autoriteiten geïnformeerd over opschorting van de Nederlandse bilaterale relatie indien komt vast te staan dat Rwanda betrokken is bij invallen in de DRC.

Een structurele aanpak van de wapenhandel vereist herstel van het gezag in de DRC. Naast steun aan MONUC zet Nederland zich daarom in voor de hervorming van het Congolese leger. Nederland is binnen de EU nauw betrokken bij plannen om het integratieproces van het leger te begeleiden. Daarnaast wordt ook overwogen of, in samenwerking met andere actoren, op korte termijn bilaterale hulp gegeven kan worden. Over hervorming van de veiligheidssector, maar ook over het Tripartiete overleg tussen DRC, Rwanda en Oeganda, voert Nederland intensief overleg met in het bijzonder VS, VK, Frankrijk en België.

Nederlandse beleid in hoofdlijnen Top

Het door Nederland als EU-voorzitter ingezette beleid gericht op het bevorderen van een eensgezinde opstelling van de internationale gemeenschap, in het bijzonder de VN, de AU, de VS en de EU, zal onverminderd worden voortgezet, waarbij dit jaar in het kader van conflictoplossing tussen Rwanda en de DRC de nadruk zal komen te liggen op de volgende elementen.


1. Ondersteunen van initiatieven gericht op toenadering en opbouw van vertrouwen tussen de verschillende landen, zoals de verdere praktische uitwerking van de AU-VN Conferentie over de Grote Meren;


2. Actief toezien op de uitvoering van het regionale demobilisatieprogramma van de Wereldbank (MDRP), waarvan Nederland met een bijdrage van EUR 103 miljoen de belangrijkste donor is;


3. Daadkrachtige actie in geval van bewezen betrokkenheid van partnerlanden bij destabiliserende activiteiten in de DRC (in het geval van Rwanda is reeds aangeven dat dit opschorting van de bilaterale hulp betekent);


4. Pleiten voor uitbreiding van het wapenembargo, te weten:

a) over het hele grondgebied van de DRC, m.u.v. geïntegreerde eenheden en MONUC;

b) tot de landen in de regio waarvan onomstotelijk is komen vast te staan dat zij zich schuldig maken aan het overtreden van het embargo;

Daarnaast pleit Nederland voor verlenging van het mandaat van de VN experts belast met rapportage over de naleving van het embargo;


5. In internationale fora pleiten voor een hardere aanpak van de ex-FAR/Interahamwe. Nederland pleit hierbij voor een meer intensieve samenwerking tussen MONUC en het Congolese leger, mogelijk gekoppeld aan de versterking van het Congolese leger en, afhankelijk van de haalbaarheid, inzet van AU-troepen;


6. Druk uitoefenen op de DRC en Rwanda om een oplossing te vinden voor de problematiek van de ex-FAR/Interahamwe en aandringen op deelname aan mechanismen als het Joint Verification Mechanism en het Tripartiete overleg;


7. Verzoeken om ondersteuning van MONUC zullen worden beoordeeld met inachtname van de beperkingen van het Toetsingskader en in nauw overleg met de internationale partners;


8. Druk uitoefenen op de Congolese overheid om het transitieproces voortvarend uit te voeren, met bijzondere aandacht voor de hervorming van de veiligheidssector, herstel van het staatsgezag over het hele grondgebied, de voorbereidingen voor de verkiezingen (waar Nederland EUR 8 miljoen aan bijdraagt) en het tegengaan van de straffeloosheid;


9. Afhankelijk van de uitkomst van de tweede voorbereidende EU-missie bijdragen aan de hervorming van het Congolese leger;


10. Het op ruime schaal blijven verschaffen van humanitaire hulp in het oosten van de DRC; voor dit jaar is een bedrag van ongeveer EUR 6 miljoen beschikbaar.

De Minister De Minister
van Buitenlandse Zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking,

Dr. B.R. Bot
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven