VVD



Nieuws

23 feb 2005 - Johan de Wittlezing van Jozias
van Aartsen

Lezing van Jozias van Aartsen in de Augustijnenkerk te Dordrecht op woensdag 23 februari 2005 met als thema ''de toekomst van de democratie''.

Dames en heren,

Johan de Witt was een groot staatsman, maar een democraat in de moderne zin van het woord was hij niet. Dat hoefde ook niet. In zijn tijd was er geen publieke opinie. De Witt moest als raadspensionaris verantwoording afleggen aan de regenten van de Republiek. Verder sijpelde er wat politiek nieuws naar de bevolking via de preekstoel, van mond op mond, en soms via de pers. De Witt hoefde zich er niet om te bekommeren. In een brief bekende hij eens: "Ik lees nooit gazetten of nieuwe pamfletten." Dat maakt het politieke leven simpeler, maar ook saaier.

Op 20 augustus 1672 werden Johan de Witt en zijn broer slachtoffer van een gruwelijke lynchpartij, waarschijnlijk een complot. Tot niet zo lang geleden gold het als de laatste politieke moord in Nederland. Er volgde een omslag, het einde van het stadhouderloze tijdperk en de terugkeer van de Oranjes op het Hollandse toneel.

Driehonderddertig jaar later deed een andere politieke moord in Nederland het systeem schudden. De 'Opstand der Burgers', zo heet het jaar 2002 wel. Die opende een periode van sleutelen aan de raderen van de politieke macht, opdat de burgers er meer van krijgen. In dat omslagmoment zitten we nog. Daar wordt nog over gesproken en onderhandeld. Ik vind het daarom een eer dat ik vanavond in de geboortestad van Johan de Witt mag spreken over de 'toekomst van de democratie'.

De wirwar van de politieke macht

Wat is het probleem? Waarom hebben de burgers het vertrouwen in de staat verloren? De afstand tussen hoe macht formeel moet worden uitgeoefend en hoe het er in de politieke praktijk aan toegaat, is steeds groter geworden. Dat is de bron van de crisis. Het publieke debat tussen regering en parlement bepaalt lang niet altijd meer hoe de politieke macht wordt uitgeoefend. De macht heeft zich verplaatst naar departementale bureaucratieën, naar een onoverzichtelijk labyrint van zelfstandige bestuursorganen, adviesorganen en maatschappelijke organisaties. De burger raakt de weg kwijt en kan met zijn stem nergens heen. Hij heeft geen grip op de staat.

De VVD legt zich daar niet bij neer. De burger is de baas. Natuurlijk heeft de staat niet meer het quasi-monopolie op de vormgeving van de samenleving. Liberalen zijn daar alleen maar blij mee. Interactie, communicatie en internationalisering zijn de woorden van de dag geworden. Echter, dat wij een netwerk-samenleving zijn geworden, betekent niet dat we nu de netwerk-staat moeten omarmen. Integendeel. De draden van de politieke macht moeten weer worden aangeregen, de bestuurlijke wirwar ontknoopt. Er moet nieuwe macht worden gepompt in het klassieke politieke systeem. Ook moeten de controlemechanismen op de uitoefening van de macht worden aangescherpt. Alleen zo krijgen de burgers weer de macht die hun toekomt.

De machtsvraag

Dat brengt mij op het kiesstelsel. Politici in een democratie hebben een mandaat van de kiezer. Bevallen ze niet, dan kun je ze aan het einde van een periode wegstemmen. Zoals de Engelsen zeggen: 'de schurken eruit gooien'. Maar dat lukt bij ons niet, door het systeem van coalitiekabinetten. Altijd zit er iemand uit de vorige macht, in de volgende. Je kunt nooit een echte breuk maken.

De kiezers voelen dat haarfijn aan. Het electoraat is bereid hele rare bokkensprongen te maken om zijn zin te krijgen. Zo werd in 1994 na 75 jaar het CDA weggestemd en in 2002 Paars. Uit onderzoek blijkt dat die beide verkiezingen qua kiezersverschuivingen in de Europese top-tien zitten. Anders gezegd: het paradoxale gevolg van het gebrek aan breukmomenten is dat wij inmiddels een van de meest instabiele democratieën van Europa zijn.

De verkiezingen doen bij ons niet wat ze moeten doen: de machtsvraag beantwoorden. De kiezers zijn overgeleverd aan het ondoorzichtige spel van informatie en formatie. Nu zijn er wel meer problemen met ons kiesstelsel, zoals de zwakke band tussen kiezer en gekozene, of de lange perioden dat wij geen missionaire kabinetten hebben (één vijfde van de tijd) ­ hetgeen wij ons in de EU volstrekt niet kunnen permitteren. Maar de kwestie van de machtsvraag is het belangrijkst. Daarzonder voelen burgers niet hoe ze periodiek, door individueel te stemmen, collectief de volkssoevereiniteit uitoefenen. Ze weten 's avonds niet wie er in office is. Juist zo kan in Nederland het idee ontstaan, 'het doet er niet toe op wie ik stem'. De regenten blijven toch zitten ­ en als er eentje weg moet, wordt die wel ergens burgemeester...

Dat laatste gaat gelukkig veranderen, want we gaan de burgemeester kiezen. Laat ik daar eerst iets over zeggen alvorens terug te komen bij de nationale politiek.

Burgemeester

In het regeerakkoord is afgesproken dat de burgemeester voortaan niet langer zal worden benoemd door de Kroon, maar zal worden gekozen door de bevolking. Dat is vooruitgang voor de burgers. Ik mag hopen dat de Eerste-kamerfractie van de PvdA die vooruitgang niet zal blokkeren door tegen het schrappen van de Kroonbenoeming uit de grondwet te stemmen. Laat ik hen herinneren aan het PvdA-rapport 'de kaasstolp aan diggelen': de burger zal zulk regentesk gedrag afschaffen.

Er moet nog worden vastgesteld welke bevoegdheden de nieuwe burgemeester gaat krijgen. De voorstellen van minister De Graaf hierover zijn het net niet. De burgemeester wordt er te licht. Terwijl hier toch de kans ligt om mét het kiezersmandaat het burgemeestersambt weer de glans te geven die het vroeger had. Vroeger was de burgemeester de spil van het gemeentelijk apparaat. De burgemeester was het machtscentrum, de wethouders deden met hem mee. Iedereen had ontzag voor hem; hij was de regent bij uitstek. Dat spoort nu minder met onze ideeën van democratie. Vandaar dat de rol van de gemeenteraad is gegroeid. Nog steeds wordt de burgemeester door de Kroon benoemd, maar kandidaten worden nu voorgedragen door de gemeentelijke vertrouwenscommissie. Enerzijds een verbetering, anderzijds een verzwakking van zijn positie. De burgemeester is de gemeenteraad ingezogen. Zijn spilfunctie ging verloren. Van een sterke regent werd hij een slappe regent. Met een benoeming door de Raad wordt dat trouwens nog erger. Dan zeg ik: laat hem dan een sterke democraat worden! En niet de'gehandicapte' bestuurder die uit de plannen van De Graaf oprijst.

In het model dat de VVD voorstaat krijgt de burgemeester weer kracht. De bevolking kiest een persoon met een programma. Eenmaal gekozen kan de burgemeester wethouders om zich heen verzamelen. De gemeenteraad controleert de benoemingen en de uitvoering. Natuurlijk zit de burgemeester niet langer de Gemeenteraad voor. Beide bestuursorganen worden helder gescheiden. En als de burgemeester niet bevalt: dan stem je hem weg! De machtsvraag hoort ook thuis in de lokale democratie. Hiermee krijgt de burger weer greep op het lokale bestuur.

Gekozen formateur

Terug naar de landelijke politiek. Sinds 1917-1919 is aan ons staatsbestel nauwelijks iets veranderd. Toen kreeg de partijendemocratie zoals Lijphart die heeft geschetst vorm, met algemeen kiesrecht en evenredige vertegenwoordiging. Het kiesstelsel zorgt voor een goede afspiegeling, hetgeen paste bij de verzuiling. De machtsvraag werd onderdrukt, want pacificatie tussen de groepen stond voorop. Dat is nu anders.

Hoe kun je zorgen dat de machtsvraag wordt beantwoord? Eén manier is de verhoging van de kiesdrempel. Dan filter je de kleine partijen eruit en forceer je blokvorming. Dat is een beetje een regenteske methode, die terecht op verzet van de kiezers zal stuiten. Het blokkeert ook de intrede van nieuwe bewegingen in het systeem. Dat moeten we dus niet doen.

Een tweede manier is de herinvoering van het districtenstelsel, zoals het voor 1917 bestond. Dat is mijn ideaal. Als je het inricht zoals in Frankrijk, met twee ronden, dan behoud je ons veelkleurig partijensysteem én win je een antwoord op de machtsvraag. In de eerste ronde de overtuiging, in de tweede ronde ­ dankzij blokvorming tussen de partijen ­ de macht. Helaas is daar, naar ik begrijp, op Wouter Bos en mij na niemand in het Nederlandse parlement voor. Dat zit er dus voorlopig niet in.

Er is echter een derde idee, dat wellicht nu al een beweging op gang kan brengen. In het concept Liberaal Manifest, dat overmorgen verschijnt, wordt die derde weg bewandeld: de gekozen formateur. Het is de beste haalbare manier om de kiezer meer invloed te geven op kabinetsformaties. Nu klinkt het na verkiezingen 'De kiezer heeft gesproken', zonder dat iemand weet wat hij heeft gezegd. In die poldermist begint het formatiespel, de zwarte doos van Den Haag waar de banen en de miljarden worden verdeeld.

Het probleem wordt ook algemeen erkend. Hoewel het gaat om verkiezingen voor leden van de Tweede Kamer, willen de kiezers weten: 'Wie wordt de premier?'. Dat begreep Colijn al, dat poogde Den Uyl, dat wist Fortuyn. We zijn de facto al op weg naar een gekozen premier. Maar formeel hebben de kiezers er nu geen invloed op. Het kan zelfs voorkomen dat de winnende partij ineens een kandidaat-premier uit de hoed tovert die helemaal niet op de lijst stond.

Daarom stelt het Liberaal Manifest voor: laten we de kiezer bij landelijke verkiezingen twee stemmen geven. Eentje voor de samenstelling van de Kamer, eentje om de formateur te kiezen. De nieuw gekozen Kamer stelt in haar eerste vergadering vast wie de meeste stemmen heeft gehaald en draagt die persoon bij het staatshoofd voor als formateur. Het staatshoofd benoemt de formateur en draagt hem op een kabinet te vormen dat kan rekenen op het vertrouwen van de Kamer. Lukt hem dat niet, dan vraagt hij de Kamer een andere formateur voor te dragen.

Met de gekozen formateur sluiten Geert Dales en de leden van zijn commissie overigens aan bij een advies van de beroemde Staatscommissie van de KVP'er Cals en de ARP'er Donner uit 1968, en bij een wetsvoorstel van Van Thijn (PvdA) en Goudsmit (D'66) uit 1970. Destijds zijn deze voorstellen begraven. In de jaren zestig en zeventig werd veel over democratisering gepraat, maar dan ging het vooral om maatschappelijke democratisering. De staatkunde schoot erbij in ­ ondanks het amechtig streven van D66. Nu zitten we wel in een omslag en moeten we het momentum grijpen. De burger vraagt erom.

Er is nog een reden om de minister-president indirect een eigen mandaat te geven. Critici beweren vaak dat een krachtig mandaat voor de premier niet zou passen bij de Nederlandse consensus en coalitieverhoudingen. Feit is echter dat het idee van de premier als primus inter pares, eerste onder zijn gelijken, allang een fictie is geworden. Eén oorzaak is de hedendaagse mediadynamiek. Een andere is de Europese integratie. Dat laatste wordt vaak vergeten. De minister-president zit voor Nederland in de Europese Raad van regeringsleiders. Hij ontleent daaraan veel van zijn binnenlandse gezag. Je mag toch maar mooi met de grote jongens praten. Belangrijker, de Europese Raad is in dertig jaar uitgegroeid tot het belangrijkste politieke orgaan van de Unie. Nederland heeft dat altijd ontkend, omdat wij bleven hopen dat de politieke impulsen van de Europese Commissie en het Europese Parlement zouden uitgaan. Leuk of niet, die beide instellingen zijn overvleugeld door de Europese Raad. Al sinds Mitterrand en Kohl worden daar de grote beslissingen genomen ­ over de verdeling van geld en macht, over uitbreidingen, over politiek gevoelig nieuw beleid dat ons allemaal aangaat. Voor Nederland zit daar de minister-president aan de onderhandelingstafel. Die spreekt namens ons allen. Zouden de zestien miljoen Nederlandse burgers misschien invloed mogen hebben op wie daar zit?

Regenten, populisten, democraten

In het Liberaal Manifest zullen meer voorstellen staan om de democratie ­ met name de Tweede Kamer ­ te versterken. Steeds gaat het erom dat macht daar wordt neergelegd waar die democratisch wordt gecontroleerd. De gekozen burgemeester en de gekozen formateur kunnen helpen onze democratie te vitaliseren. Beide vernieuwingen kunnen wellicht de slingerbeweging doorbreken tussen regentesk gedrag en populisme.

Het punt is, in Nederland staan bevolking en bestuurders vanouds wat lijdzaam tegenover elkaar. Burgers weten niet goed wat ze van de staat kunnen verwachten, hoe en door wie ze zijn vertegenwoordigd. Dat schept ongenoegen. Veel politici en ambtenaren van hun kant vrezen volkse instincten en zijn niet geneigd de bevolking bij regeringszaken te betrekken. Op de winkel passen, de boel bij elkaar houden en zorgen dat de boeken kloppen, is in bestuurdersogen al heel mooi. (Dat is het ook, maar niet genoeg!)

De grenzen van deze regenteske depolitisering werden in 2002 bereikt. Het risico is een populistische overreactie. Het misverstand is dat naar de bevolking luisteren hetzelfde is als altijd doen wat 'het volk' wil. Zelf zie ik parlementariërs als veerlui tussen de stemmen van het volk en de verantwoordelijkheid van een regering. Zij varen belangen, eisen, verlangens, emoties over, van burgers naar staat. Maar ook berichten zij terug, in termen van algemeen belang, lange termijn, geopolitieke situatie. Heen en weer.

Gemakzuchtige politici weigeren dit prachtvak uit te oefenen. Ze varen niet. Daarvan heb je twee soorten. De populist staat te schreeuwen op de ene oever, de regent wil het liefst alles stilletjes regelen op de andere oever. De een isoleert zich, de ander vergeet dat hij is gekozen. De een toont geen verantwoordelijkheid, de ander legt geen verantwoording af.

De derde soort politicus doet beide wel. Dat is de democraat. Die overbrugt. De democraat betrekt de bevolking bij de politiek, én hij betrekt de overheid bij de bevolking. Beide kanten op. Om mijn drie typen politici in één zin te vatten: waar de regent zucht over het domme volk en de populist het populaire ongenoegen nog opstookt, daar gaat democraat aan het werk. Soms moet je luisteren, soms leiden. Ik deel dus niet de opvatting van de Franse revolutionair die zei: "Ik ben hun leider, daarom moet ik hen volgen." Politici moeten soms juist voorgaan, uitleggen wat de feiten en de situatie behelzen, en daarop kunnen worden afgerekend.

Prima, denkt u, doe mij maar wat van dat type 'democraten' ­ burgemeesters, Kamerleden, enzovoort ­ die zowel luisteren als leiden. Als liberaal weet ik dat je politici niet met een moreel appèl kunt dwingen zich zo te gedragen. Je moet het systeem erop inrichten. Je moet zorgen dat de lijnen tussen de burgers en de macht open zijn. Als we dat doen, is er een grote toekomst voor onze democratie.

(Jozias van Aartsen is voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van de VVD)


-------------------------

Herbert H. Rowen, John de Witt. Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (Princeton U.P. 1978) 150.

Ivo Opstelten, Thorbeckelezing te Zwolle, 21 oktober 2004.