Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

Datum
3 maart 2005

Ons kenmerk
DGW/BI 2005/231
Doorkiesnummer

Bijlage(n)

-
Uw kenmerk
2040507680
Onderwerp
Beantwoording kamervragen.

Geachte voorzitter,

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Van Lith over lozingen van vervuild slib in de Rijn. Deze beantwoording is een aanvulling op de beantwoording van de vragen van het lid Boelhouwer waarover ik u eerder informeerde (DGW/BI 2005/150).


1. Heeft u kennisgenomen van het bericht met de titel "Duitsland laat vervuild slib in Rijn stromen"? 1


1. Ja.


2. Welke argumenten hebben ertoe geleid dat de regering niet langer bezwaar heeft tegen lozing van verontreinigd slib in de Rijn bij het Duitse Iffezheim?


2. Zodra het voornemen bekend werd is Nederland daarover met Duitsland in overleg getreden. Duitsland heeft de zorgen bij Nederland weg kunnen nemen omdat verzekerd is dat:
men zich zal houden aan de in de Internationale Commissie voor de Bescherming van de Rijn (ICBR) gemaakte afspraken over de acceptabele achtergrond-concentraties. Alleen sediment dat voldoet aan de achtergrondconcentraties wordt op stroom gezet (het sterker verontreinigd sediment wordt in depot geborgen);
met het oog op de verplichtingen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water is afgesproken om een strategie te ontwikkelen voor het opruimen van de oude verontreinigingen in het stroomgebied van de Rijn en voor het sedimentbeheer van de Rijn in het algemeen.
de kwaliteit van het Rijnwater zal worden gevolgd met een intensief meetprogramma in ICBR-verband.


3. Waarom vreesde de regering blijkbaar eerder wel vervuiling op Nederlands grondgebied?

3. Nadat het voornemen bekend werd heeft Nederland onmiddellijk nadere informatie verlangd omdat onduidelijk was welke aard en omvang de lozing zou hebben.


4. Hoe beoordeelt de regering de lozing van de stof Hexachloorbenzeen in relatie tot de normering in het kader van de Kaderrichtlijn Water?

4. Vooralsnog bestaat er binnen de Kaderrichtlijn Water geen normering voor hexachloorbenzeen. De Europese Commissie zal daar nog een voorstel voor doen. Zodra dit bekend is zal dit worden meegenomen in de strategie voor het sedimentbeheer dat de ICBR opstelt.


5. Hoe beoordeelt de regering de lozing in het licht van de uitgangspunten 'standstill', 'afwenteling' en 'historische belasting' in het kader van de Kaderrichtlijn Water?

5. Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.


6. Hoe wordt de mate waarin Rijnwater wordt vervuild gemeten mede in relatie tot de gewijzigde motie-Van Lith/Van der Staaij over uniforme meetmethoden? 2

6. De Rijnoeverstaten beschikken elk over een nationaal meetnet voor het meten van de kwaliteit van het Rijnwater. Daarnaast heeft de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) een internationaal geharmoniseerd meetprogramma ingesteld voor het meten van de kwaliteit van het Rijnwater. De eerste meetgegevens van dit internationale meetnet dateren al van 1953. In de loop van de jaren is dit meetprogramma regelmatig geactualiseerd. Het meetnet telt momenteel 8 internatio-nale meetstations. Ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water onderzoekt de ICBR welke aanpassingen aan het meetprogramma noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichtingen van de richtlijn.


7. Welke gevolgen heeft de lozing van verontreinigd slib mogelijk voor baggerwerkzaamheden en de scheepvaart en in het bijzonder in de haven van Rotterdam?

7. Op basis van de gemaakt afspraken met Duitsland wordt er vanuit gegaan dat de lozing bij Iffezheim niet zal leiden tot verhoogde gehalten in het Rijnwater en daarmee extra baggerwerkzaamheden van verontreinigd slib in Nederland.


8. Wat zijn de mogelijkheden om de kosten van sanering van vervuild slib als gevolg van eerdergenoemde lozing op de veroorzaker te verhalen?

8. In het algemeen geldt dat het verhalen van de kosten bij de veroorzaker een gedegen juridische basis vereist. Daaruit moet blijken dat er sprake is van onrechtmatig handelen. Voorts moet het verhaal zich richten op de eventuele extra kosten die gemaakt zouden worden als gevolg van een lozing en moet een sluitend bewijs worden geleverd welk aandeel van het vervuild sediment voor rekening komt van de veroorzaker.

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

mw drs M.H. Schultz van Haegen

1 NRC-Handelsblad, 21 januari 2005

2 Kamerstukken II, 2003-2004, 28 808, nr. 20