De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk: VD. 2005/654
datum: 03-03-2005
onderwerp: Natuurlijke weerstand veestapel TRC 2005/760
Bijlagen:
Geachte Voorzitter,
Hierbij ontvangt u mijn reactie op het rapport 'Naar een veestapel met
meer natuurlijke weerstand'.
Het InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster is een organisatie
die is ingesteld door het kabinet om grensverleggende vernieuwingen in
de landbouw en op het platteland te agenderen en te initiëren. Vanuit
deze taakstelling heeft het InnovatieNetwerk opdracht verleend aan de
Animal Sciences Gro(ASG) van Wageningen UR en het Centrum voor
Landbouw en Milieu (CLM) om een eerste verkenning uit te voeren naar
mogelijkheden om het huidige dierziektenbeleid te versterken. Het doel
hiervan is het genereren van debat, het aanzetten tot ontwikkeling van
nieuwe kennis en het stimuleren van initiatieven in praktijk en
beleid.
Rapport
In het rapport 'Naar een veestapel met meer natuurlijke weerstand' van
ASG en CLM wordt een beeld geschetst van een meer robuuste
veehouderij, waarin dieren beter bestand zijn tegen veranderingen in
de omgeving, met een versterking van de natuurlijke weerstand. Daartoe
zouden andere dierhouderijsystemen en productieketens moeten worden
ontwikkeld die uitgaan van het versterken van het eigen vermogen van
dieren om weerstand te bieden aan ziekten. Het rapport geeft aan
waarom een dergelijke benadering noodzakelijk én kansrijk is.
Het rapport bevat een aantal interessante gedachten. Zo legt het
rapport de nadruk op preventie. Verder spreekt het rapport van een
paradigmaverschuiving, daarmee doelend op de sterke nadruk die op
hygiëne wordt gelegd. Kiemen zouden onder bepaalde omstandigheden niet
langer een bedreiging vormen, maar een bondgenoot zijn in de strijd
tegen dierziekten. Ook wijst het rapport op de rol van genetische
selectie.
Reactie
Ik sta sympathiek tegenover een aantal gedachten in het rapport, die
zeker aandacht behoeven. Zoals de suggestie om een immunoloog te
benoemen in de Raad voor Dierenaangelegenheden. Er is, zoals het
rapport ook stelt, reeds een aantal onderzoeksprojecten gericht op een
meer robuuste veehouderij, zoals de invloed van voeding en houderij op
de weerstand van de dieren.
Toch dient ten aanzien van het rapport ook enige nuancering en
relativering aangebracht te worden, met name op het gebied van de
besmettelijke dierziekten, en moet de verwachting realistisch blijven.
Aangaande de verhoging van de natuurlijke weerstand tegen
besmettelijke dierziekten worden twee mechanismen in het rapport
genoemd:
* Verbetering van de weerstand tegen ziekten door goede
houderijomstandigheden en voeding; deze weerstand kan de ernst
bepalen waarmee de ziekte verloopt, maar deze weerstand beschermt
niet tegen een infectie met zeer besmettelijke dierziekten, zoals
mond- en klauwzeer, varkenspest en Aviaire Influenza. De koppeling
die het rapport legt met de voormalige OIE-lijst-A-ziekten is niet
onderbouwd;
* Genetische weerstand: het niet vatbaar zijn voor een ziekte (=
genetische resistentie). Een verminderde vatbaarheid of het
onvatbaar zijn voor een ziekte is slechts aangetoond bij een
beperkt aantal ziekten. Tot dusverre heeft dit alleen voor de
ziekte scrapie bij schapen geleid tot een bestrijdingsaanpak in de
praktijk. Deze aanpak is vernieuwend en de resultaten worden
nauwgezet gevolgd.
Voorts dient gerealiseerd te worden dat het vergroten van de
genetische selectie mogelijk pas op langere termijn vruchten zal
afwerpen. Overigens is het de vraag of het selecteren op weerstand
tegen bepaalde besmettelijke dierziekten ooit vruchten zal afwerpen.
Ook is het ontwerpen van nieuwe robuuste veehouderijsystemen, waarbij
het benutten en versterken van de natuurlijke weerstand van de dieren
centraal staat, geen zaak van korte termijn.
Ik deel niet de mening dat het huidige dierziektebeleid zou zijn
vastgelopen. Wel heb ik eerder aangegeven dat ik in de toekomst beter
gebruik wil maken van de mogelijkheden die vaccinatie biedt, met name
in het kader van het beteugelen van uitbraken van
bestrijdingsplichtige ziekten.
Gelet op het feit dat Nederland vrij is van een aantal dierziektes en
er grote belangen mee zijn gemoeid deze vrijstatus te behouden, blijft
een strikte hygiëne van essentieel belang. Dit geldt zowel op
bedrijfsniveau als op sectorniveau.
Ik zal de aanbevelingen van dit rapport overigens betrekken bij de
programmering van het diergeneeskundig en immunologisch onderzoek. Dit
zal ik met de voorzitter van de Raad voor Dieraangelegenheden opnemen.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit