Rechtbank 's-Gravenhage

Vordering strafrechtadvocaten inzake afluisteren telefoongesprekken afgewezen

âs-Gravenhage 16 maart 2005 - De voorzieningenrechter van de rechtbank âs-Gravenhage heeft gisteren een vordering in kort geding van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten inzake het afluisteren van gesprekken van advocaten met hun cliënten afgewezen.

De vereniging wilde dat de Staat verboden zou worden nog langer telefoongesprekken op te nemen of af te luisteren als vooraf bekend is dat aan het gesprek naar alle waarschijnlijkheid een advocaat in de uitoefening van zijn werkzaamheden, een zogenaamde geheimhouder, zal deelnemen en de advocaat zelf geen verdachte is. Ook zou de Staat gesprekken waarvan pas achteraf blijkt dat zij geheimhouders betreffen, moeten vernietigen zonder dat van de inhoud van de gesprekken wordt kennisgenomen en zonder dat de inhoud wordt vastgelegd. De Staat zou bovendien gesprekken die in het verleden zijn geregistreerd, moeten vernietigen.

De vereniging voerde onder meer aan dat de huidige praktijk ten aanzien van het nakomen van de vernietigingsplicht die in de wet staat, onrechtmatig is en een ernstige aantasting van het recht op vertrouwelijke communicatie met verschoningsgerechtigden inhoudt.

De Staat voerde aan dat voor het tappen van een telefoon kenmerkend is dat van tevoren niet bekend is welke gesprekken met welke personen zullen worden gevoerd en dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat ook gesprekken met geheimhouders worden opgenomen en in een proces-verbaal worden vastgelegd. Deze gesprekken worden vernietigd voorzover zij mededelingen bevatten die onder het verschoningsrecht vallen. Volgens de Staat vormt dit stelsel de uitkomst van de afweging die de wetgever heeft gemaakt tussen het zwaarwegende belang van de vertrouwelijke communicatie tussen geheimhouders en hun cliënten enerzijds en het belang dat is gemoeid wet de waarheidsvinding in strafzaken anderzijds.

De rechter heeft overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat de wetgever een keuze heeft gemaakt zoals door de Staat bedoeld. Voor een ingrijpen van de civiele rechter, zeker in kort geding, is dan geen plaats, behalve als strijd geconstateerd wordt met in het EVRM gewaarborgde rechten. Dit is volgens de voorzieningenrechter niet het geval.

De conclusie van de voorzieningenrechter is dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van de Staat ten aanzien van de wijze waarop de in de wet opgenomen vernietigingsplicht wordt nageleefd.

LJ Nummer

AT0304


Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 16 maart 2005