Den Haag, 16 maart 2005

Bijdrage van Jeroen Dijsselbloem (PvdA) aan het plenaire debat Wet inburgering in het buitenland

Gesproken woord geldt

MdV,

Deze week behandelen we de wet Inburgering in het buitenland. Het is het eerste (van drie) wetsvoorstellen van deze minister rond inburgering. Het tweede betreft het vrijgeven van de inkoop van inburgeringscursussen voor de gemeenten. De behandeling daarvan is uitgesteld in afwachting van een akkoord over het transitieproces tussen het Kabinet en de ROC s. Het derde zal de nieuwe Wet Inburgering zijn. Deze wet is nog steeds niet ingediend. Op dat punt gaat veel tijd verloren.

De wet inburgering in het buitenland regelt dat vreemdelingen die mvv-plichtig zijn èn na aankomst in Nederland zouden behoren tot de doelgroep van de WIN, voortaan in het land van herkomst eerst een basisexamen inburgering moeten af leggen.

Zoals aangeven in het PvdA rapport Integratie aan het werk van de commissie Patijn (pagina 22) is ook de PvdA van mening dat huwelijksmigratie kan leiden tot een ernstige vertraging van integratie.

Het recht je eigen partner te kiezen en het recht op een gezinsleven zijn universeel. Tegelijkertijd staat het landen vrij voorwaarden te stellen aan gezinshereniging of gezinsvorming.

Deze voorwaarden moeten in onze visie leiden tot een grotere kans op snelle en succesvolle integratie in Nederland.

Deze voorwaarden moeten zich daarom richten op de naar Nederland komende partner en zijn/haar kansen op een zelfstandig bestaan in Nederland, en niet zozeer op de al in Nederland verblijvende partner (zoals de inkomenseis).

Daarvoor is het opleidingsniveau van de migrant natuurlijk een belangrijk criterium.

Het durven stellen van opleidingseisen aan de komende partner past bij onze inzet gericht op volwaardige en zelfstandige participatie van migranten en in het door de commissie Patijn bepleitte selectieve migratiebeleid (pagina 21).

In het debat over Blok is mede op ons initiatief de motie Dittrich c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken in hoeverre het huidige systeem waarbij vooral eisen worden gesteld aan de in Nederland verblijvende partner, vervangen kan worden door een systeem waarbij vooral eisen aan de migrerende partner worden gesteld; verzoekt de regering tevens te bezien in hoeverre in dat systeem van migrerende partners ten minste alfabetisering in de eigen taal is gewenst . De Minister heeft de motie voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ). Van de staatssecretaris van SZW ontvingen we vorige week een brief over de relatie tussen sociale zekerheid en migratie. Het debat daarover zal later worden gevoerd.

De PvdA is van oordeel dat aan migranten die vrijwillig kiezen voor een toekomst in Nederland gevraagd mag worden zich voorafgaand aan de migratie zo goed mogelijk op de integratie/inburgering in Nederland voor te bereiden. Oogmerk van dergelijk beleid is wat ons betreft niet het beperken van de migratie. Juridische adviezen (ACVZ) wijzen erop dat de migrant redelijkerwijs in staat moet zijn aan de voorwaarden te voldoen. Ook indien dat het geval is, zal een zekere mate van selectie een onontkoombaar gevolg zijn.

De Minister betoogt dat haar basisexamen selecteert op motivatie (bereidheid, inzet, startbekwaamheid, doorzettingsvermogen, kunnen en willen investeren in de eigen inburgering, etc maar niet op opleidingsniveau). Met andere woorden, als je maar wilt, dan haal je het. De minister wijst daarbij naar de evaluatie van de WIN waaruit zou blijken dat velen het beoogde eindniveau niet halen vanwege een gebrek aan motivatie.

Een betere analyse van de evaluatie van de WIN leert dat er twee oorzaken zijn van de slechte resultaten. In de eerste plaats het lage niveau van instroming (geen of weinig opleiding) en daarna pas motivatie.

Ook de PvdA is van mening dat de inburgering veel beter moet verlopen (Patijn pagina 34/35), om dat voor elkaar te krijgen, zal er veel meer inspanning moeten komen van zowel de nieuwkomers als de Nederlandse samenleving. Het lage niveau van instroming betekent dat velen een grote achterstand moet overwinnen. Een deel van de achterstand wordt in de voorstellen van de minister al aangepakt in het land van herkomst. Maar zij slaat de eerste stap over en dat is alfabetisering. Onder met name huwelijksmigranten uit Turkije en Marokko komt dat nog veel voor. Voor hen is het van groot belang is dat al in eigen land wordt geleerd te lezen en schrijven in de eigen taal. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de migrant zelf en bij de overheid van het herkomstland (Patijn pagina 36).

De ACVZ stelt dat alfabetisering in eigen taal als voorwaarde juridisch niet staande kan worden gehouden, omdat analfabeten niet redelijkerwijs in staat zijn aan die voorwaarde te voldoen. Daarbij zijn de nodige kanttekeningen te maken. De belangrijkste is deze: analfabetisme is geen gegeven maar een te overwinnen achterstand. De vraag is niet of die achterstand moet worden weggewerkt, maar de vraag is waar, wanneer en voor wiens verantwoordelijkheid dat het beste kan gebeuren.

Onze voorkeur heeft het dus niet te kiezen voor een heel laag niveau Nederlands maar ons te richten op die eerste cruciale stap, alfabetisering.

De Minister lijkt nu om de problematiek van analfabetisme heen te lopen. Ook in haar voorstellen tot inburgering in Nederland komt het niet voor. Hoe denkt zij dit reële probleem aan te pakken? Of is het zo, zoals één van de deskundigen met wie wij spraken zei, dat analfabeten deze basistoets in werkelijkheid nooit kunnen halen, alleen al vanwege de gekozen manier van examinering?

Graag een uitgebreide reactie van de minister.

Dan kom ik bij een aantal concrete voorstellen bij het wetsvoorstel van de Minister:

1. Het wetsvoorstel creëert feitelijk alleen een kapstok in de vreemdelingenwet om extra voorwaarden te kunnen stellen (lees examen inburgering in het buitenland) in lagere regelgeving. Wij steunen het amendement van Groenlinks om een voorhangprocedure voor het Vreemdelingenbesluit af te spreken.

2. De Minister stelt een basistoets Nederlands taal voor op niveau A1-min. Maar de toets heeft een grotere reikwijdte tot niveau C. Dat maakt het voor de examinandi veel lastiger. Ik vraag de minister hier van af te zien en slechts te toetsen of men voldoet aan A1-min.

4. De commissie Franssen heeft geadviseerd het onderdeel Kennis van de Nederlandse samenleving niet te toetsen in de Nederlandse taal omdat dan uitgegaan moet worden van het hele lage niveau (A1-min) en daarmee belangrijke kennis over Nederland niet kan worden overgedragen. De Minister kiest er wèl voor de informatiefilm, in 17 talen ter beschikking te stellen. Waarom niet ook het examen in één van de 17 talen afnemen zodat op voldoende niveau kan worden geëxamineerd?

5. De ACVZ en de RvS achten het wetsvoorstel niet strijdig met art 8 AVRM omdat het hier gaat om eerste toelating van vreemdelingen. Het wetsvoorstel voldoet in de ogen van de RvS aan de fair balance die door de jurisprudentie worden gesteld. Maar of het vereiste ook in concrete (individuele) gevallen verenigbaar is met het recht op gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM, is niet op voorhand zeker. Daarom is in het wetsvoorstel een kan bepaling opgenomen; het wetsvoorstel verplicht niet tot afwijzing bij het niet voldoen aan het nieuwe inburgeringsvereiste. Indien bijzondere, niet verdisconteerde omstandigheden in een individueel geval zouden leiden tot kennelijke onevenredigheid kan de Minister de mvv dus tóch verlenen.

Juristen hebben erop gewezen dat de vraag óf de wet in strijd zal komen met artikal 8 afhankelijk is van het aantal echtgenoten dat in feite niet aan de eis zal kunnen voldoen. Is de minister het daar mee eens en bij welk percentage afwijzingen zal zij de wet versoepelen cq opschorten? Zij spreekt de verwachting uit dat 25-30% het examen niet zal halen. Is dat ook haar grens?

6. De verwachting is reëel dat het aantal huwelijksmigranten het eerste halfjaar drastisch zal dalen en daarna zich op een lager niveau (minister verwacht 25 á 30% minder) zal herstellen. Kan de Minister toezeggen dat de budgetten voor inburgering (in NL) van nieuwkomers die onbenut blijven als gevolg van deze terugloop, kunnen worden ingezet voor de inburgering van oudkomers?

7. Bijzondere aandacht voor gezinsleden van ex-asielzoekers die een reguliere vergunning (niet-asiel) kregen en van genaturaliseerde vluchtelingen. Op hen wil de minister het inburgeringsvereiste wèl van toepassing laten zijn. Dit in tegenstelling tot de gezinsleden van alle andere vluchtelingen. De minister hanteert als argument aan dat zij niet zijn erkend als vluchteling resp. door naturalisatie geen vluchteling meer zijn. Zij wil slechts in individuele gevallen hun belangen afwegen conform art 8 EVRM en geen generieke vrijstelling. Met name in de laatstgenoemde categorie is de positie van de Minister véél te formeel; betrokkenen kwamen wèl als vluchteling naar Nederland en hun familieleden lopen daarom nog steeds een extra risico. Ik vraag de Minister voor deze groep een generieke uitzondering te maken.

9. De kosten van het examen. Deze zijn tot stand gekomen door de verwachte vaste en variabele kosten om te slaan per afgenomen examen. Hierbij is echter een risico-opslag van 20% ingebouwd. Het risico dat er minder examens worden afgenomen dan verwacht en daardoor de vaste kosten er niet uit worden gehaald, legt de minister bij de migrant neer! Daarom is de prijs van 350 euro dus 20% te hoog. Graag een toezegging van de Minister dat dit wordt gecorrigeerd.

10. Tot slot een belangrijk en heel kwetsbaar punt: het verloop van het examen en de techniek van het examen. Ik begrijp dat we nog worden geïnformeerd over het verloop van de pilots. Klopt dat? Wanneer? Wordt nu op enig moment nog een proef gedaan met een representatieve groep die zich daadwerkelijk nog in een herkomstland bevindt? Wij stellen voor onder verantwoordelijkheid van de commissie Franssen of een andere onafhankelijke commissie het hele systeem vóór invoering aan een exacte evaluatie wordt onderworpen. Dit is óók in het belang van de minister die, gegeven haar problemen met de IND, niet nog een grote uitvoeringszeperd kan hebben. Graag een toezegging op dat punt.

Tot slot voorzitter: wat zegt het over de Nederlandse volksaard dat men als onderdeel van het examen de volgende zinnen na moet kunnen zeggen: Het is niet helemaal gegaan zoals we hadden verwacht , Dat kan iedereen wel zeggen en We zien geen oplossing voor uw probleem ? Wantrouwen, defaitisme en berusting?