OPEN UNIVERSITEIT NEDERLAND
http://www.ou.nl

Richtlijnen voor multimediale practica

Een multimediaal practicum moet veel aanwijzingen van verschillende aard bevatten. Maar studenten kunnen heel goed zélf bepalen wanneer ze gebruik maken van de geboden aanwijzingen. Sterker nog: als ze het zelf mogen bepalen zijn de leerresultaten beter. Het is ook niet nodig om vooraf alle mogelijke vragen van studenten te bedenken en in te programmeren. Een deel van de vragen kan ook door medestudenten worden beantwoord, als je ze ertoe aanzet om over elkaars rapporten te praten. Kortom: als ontwerpers van multimediale practica hun studenten minder betuttelen leidt dat tot een beter leerresultaat. Dat blijkt uit het onderzoek waar Hans Hummel op 1 april aan de Open Universiteit Nederland hoopt te promoveren.

Experimenteren
Hummel heeft in drie experimenten studenten gevolgd die een interactief practicum volgden. Door de opzet van het practicum te variëren kon hij zien wat het beste leerresultaat gaf. In één experiment bood hij verschillende soorten aanwijzingen aan om te zien welk type leidde tot de beste rapporten. In een ander experiment liet hij de ene groep zelf bepalen wanneer ze de aanwijzingen gebruikten, de andere groep mocht dat niet. In een derde experiment organiseerde hij de ene keer een groepsbijeenkomst om de rapporten te bespreken, de andere keer niet.

De resultaten zijn opvallend. Als je studenten ondersteunt door ze uitgewerkte voorbeelden te geven, leidt dat op korte termijn tot betere rapporten. Als je ondersteuning biedt in de vorm van een stappenplan om het probleem aan te pakken, dan heeft dat vooral op langere termijn effect. Een multimediaal practicum moet dus beide vormen van aanwijzingen bieden. Het is het beste om studenten zelf te laten bepalen wanneer ze welk soort aanwijzingen gebruiken. Dat levert namelijk betere leerresultaten op dan wanneer het programma bepaalt wanneer ze aanwijzingen krijgen. Bijkomend voordeel: het is makkelijker programmeren én het is levensechter.

Blended learning
Tot slot blijkt het ook heel efficiënt om het practicum, dat studenten via zelfstudie doorlopen, te combineren met een groepsbijeenkomst. In die bijeenkomst bespreken de studenten elkaars rapporten en helpen ze elkaar met vragen en problemen. Deze combinatie van afstand en contact levert het beste leerresultaat. Bovendien is het voordeel dat de makers van een multimediaal practicum niet hoeven te proberen om alle vragen te voorzien en in te programmeren: de studenten zijn heel goed in staat om elkaar te helpen.

Competentiegericht
Een minder betuttelende houding levert dus betere leerresultaten en bespaart in ontwikkeltijd. Bovendien doet het meer recht aan de beroepspraktijk. De beroepspraktijk vraagt immers om probleemoplossers: mensen die hun kennis en vaardigheden op een flexibele manier kunnen gebruiken om praktijkproblemen op te lossen. Dan is er ook niemand die zegt wanneer je welk hulpmiddel moet gebruiken. Het onderwijs moet studenten deze competentie aanleren. De resultaten van Hummels onderzoek helpen om betere, nog meer competentiegerichte practica te ontwikkelen.

Hans Hummel (1960, Ridderkerk) verdedigt zijn proefschrift op 1 april in gebouw Pretoria van de Open Universiteit Nederland (Heerlen). Promotores zijn prof. dr. E.J.R. Koper en dr. F. Paas van het Onderwijstechnologisch expertisecentrum van de Open Universiteit Nederland.