Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

-
Datum
21 maart 2005
Ons kenmerk
DGL/05.u00759
Doorkiesnummer

-
Bijlage(n)

-
Uw kenmerk

-
Onderwerp
Kamervragen

Geachte voorzitter,

Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van Kamerlid Gerkens inzake de problemen bij Holland Exel.


1. Wat is uw mening over de problemen bij Holland Exel? (zie artikel in Algemeen Dagblad, 4 februari 2005 en www.anvr.nl)


1. De ontwikkelingen bij Holland Exel worden nauwlettend gevolgd en geven aanleiding tot verscherpt toezicht op de maatschappij door de Inspectie Verkeer en

Waterstaat.


2. Hoe is de vergunningverlening geregeld voor de vluchtuitoefening van luchtvaartondernemingen? Is daarbij inbegrepen een toets op solvabiliteit? Wordt er tevens getoetst op kennis en ervaring in het vak? Zo ja, hoe zwaar zijn deze toetsen? Zo neen, waarom niet?


2. Wanneer een Nederlandse luchtvaartmaatschappij vervoersvluchten uitvoert, moet het beschikken over een tweetal basisvergunningen; een exploitatievergunning en een vergunning tot vluchtuitvoering (AOC- Air Operators Certificate). De exploitatie-vergunning, ook wel economische vergunning genoemd, is primair gericht op de duurzaamheid en economische levensvatbaarheid van de onderneming. De vergunning tot vluchtuitvoering is primair gericht op de veiligheid. De geldigheid van de exploitatievergunning is te allen tijde gekoppeld aan het beschikken over een geldige vergunning tot vluchtuitvoering en omgekeerd.

Voor de afgifte en het houden van toezicht op de exploitatievergunning zijn nadere regels gesteld in de EG verordening 2407/92, inhoudende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen, en in art. 16 van de Luchtvaartwet. De exploitatievergunning draagt er toe bij dat, met het oog op een betrouwbare en adequate dienstverlening, wordt gewaarborgd dat een luchtvaartmaatschappij onder gezonde economische voorwaarden en op een hoog veiligheidsniveau haar activiteiten uitvoert.

De Verordening biedt verschillende handvatten om de financiële situatie en prestaties van de luchtvaartmaatschappijen te onderzoeken. De nadruk ligt daarbij met name op de luchtvervoersonderneming zelf, waarbij voor de afgifte van een vergunning altijd een toets op solvabiliteit is inbegrepen.

Europese veiligheidsnormen vereisen dat de luchtvaartexploitant over de beroepsbekwaamheid en de kwaliteitsorganisatie beschikt om de veilige exploitatie te kunnen waarborgen. Voor de afgifte van een vergunning tot vluchtuitvoering (AOC) wordt aan de hand van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (JAR-OPS
- Joint Aviation Requirements

Operations) getoetst op de kennis en ervaring in het vak.

Ongeacht zijn of haar plaats in de organisatie van een luchtvaartmaatschappij dient een persoon aan de Inspectie van Verkeer en Waterstaat aan te tonen te beschikken over aanvaardbare en bij de functie passende technische kwalificaties en managementervaring.

Bij de afgifte van een vergunning tot vluchtuitvoering dient de onderneming een verantwoordelijk manager te hebben benoemd (accountable manager) die de bevoegdheid heeft om zeker te stellen dat alle operationele en onderhoudsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd en gefinancierd overeenkomstig de gestelde normen. De verantwoordelijk manager moet aanvaardbaar zijn voor de Inspectie van V&W, evenals de belangrijkste functionarissen (òf leidinggevenden of verantwoordelijken) op het gebied van vluchtuitvoering, onderhoud, opleiding en grondafhandeling. Voor het personeel dat direct betrokken is bij de vluchtuitvoering, zoals vliegend personeel, geldt een brevettenstelsel gebaseerd op zware, in

Europees verband afgesproken, opleidings- en trainingseisen.


3. Bent u van mening dat een zwaardere toets op de solvabiliteit en kennis en ervaring deze problemen wellicht hadden kunnen voorkomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u treffen?

3. De financiële situatie en prestaties van grote en middelgrote luchtvaartmaatschappijen worden thans door de Inspectie van V&W periodiek onderzocht overeenkomstig de in april 1994 aan de Tweede Kamer aangeboden Nota Vergunningenbeleid.
In deze nota ­ welke als beleidsregel kan worden aangemerkt - staat onder andere beschreven hoe de bevoegdheden uit genoemde verordening door V&W worden ingevuld. De nota gaat in op de gestelde financiële normen, die in de verordening ruim zijn geformuleerd. Daarbij is geoordeeld dat een marginale toets volstaat.
Op basis van een dergelijke marginale toets op de solvabiliteit en liquiditeit kunnen financiële problemen worden gesignaleerd. Naar aanleiding van de huidige ervaringen laat ik thans echter onderzoeken of de bevoegdheden ten aanzien van de verlening van de economische vergunning (exploitatievergunning) moeten worden aangescherpt. De Kamer zal ik informeren over de bevindingen hiervan.


4. Wat is uw mening over de uitspraken van de ANVR, dat de reiziger die een los ticket koopt te weinig beschermd is tegen faillissementen?

4. De reiziger die een los ticket koopt is minder beschermd tegen faillissement dan de reiziger die een ticket koopt als onderdeel van een pakketreis waarvoor de voorwaarden van SGR (Stichting Garantiefonds Reisgelden) van kracht zijn. Er zijn initiatieven ontplooid door de reisbranche die er op zijn gericht om, in de toekomst, de reiziger met een los ticket eenzelfde bescherming te kunnen bieden als bij pakketreizen. Daarnaast bieden sommige reisbureaus momenteel een ticketverzekering aan bij de aankoop van een los vliegticket.


5. Deelt u de mening dat het Passengers Protection Plan reizigers betere bescherming kan bieden bij faillissementen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u treffen?


6. Bent u bereid om evenals Groot-Brittannië te overwegen een systeem in te voeren waar alle consumenten bij faillissementen dezelfde bescherming krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe ziet dit systeem er voor Nederland uit en wanneer laat u dit ingaan?

5+6. Initiatieven als een Passenger Protection Plan, voorgesteld door internationale verenigingen van reisorganisaties (IATA, UFTAA, ECTAA) en het systeem waaraan Groot-Brittannië denkt, kunnen bijdragen aan een betere bescherming van consumenten bij faillissementen. De genoemde organisaties hebben aangegeven initiatieven in EU kader wenselijk te achten. De EU Commissie werkt thans aan voorstellen op dit gebied. Ik deel de mening dat maatregelen op dit vlak bij voorkeur op EU niveau moeten worden bezien. Ik wil me dan ook aansluiten bij de initiatieven die de Europese Commissie op dit gebied ontwikkelt.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

mw drs M.H. Schultz van Haegen