Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Contactpersoon

-
Datum
21 maart 2005
Ons kenmerk
DGG/TW/05/000960
Doorkiesnummer

-
Bijlage(n)

-
Uw kenmerk
2040508550
Onderwerp
Kamervragen

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen gesteld door het lid Van Hijum aan de minister van Verkeer en Waterstaat over de arbeidstijden voor vrachtverkeer.


1. Bent u op de hoogte van de vrees die momenteel bestaat in de transportsector dat de voorschriften die Nederland wil opnemen in het Arbeidstijdenbesluit vervoer verder zullen gaan dan de Europese Arbeidstijdenrichtlijn voorschrijft?


1. Ja, de zienswijze van de transportsector in deze kwestie is mij bekend.

Klopt het dat Nederland, in afwijking van de hierboven genoemde EU- richtlijn, vakantiedagen, ziektedagen, feestdagen en ADV wil meetellen bij het bepalen van de arbeidstijd van 48 uur? Waarop is dit gebaseerd?


2. Nee, dit is niet juist. Op dit moment wordt in overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nagegaan op welke wijze vanuit de Europese richtlijn bij de implementatie met vakantie, ziekte en feestdagen moet worden omgegaan bij het bepalen van de arbeidstijd. ADV- dagen mogen gelden als rusttijd.
Wat zijn de redenen om de Arbeidstijdenrichtlijn strenger te willen interpreteren?
6. Bent u bereid om de Europese Arbeidstijdenrichtlijn één op één, dus zonder aanvullende bepalingen of beperkingen, over te nemen in de nationale regelgeving?


3. en 6. De voorbereidingen van de Nederlandse implementatie zijn erop gericht de richtlijn zo te implementeren dat de effecten niet beperkender zijn dan de richtlijn toestaat.


4. Deelt u de zorg van de sector dat deze strenge interpretatie van de hierboven genoemde richtlijn slecht is zowel voor de flexibiliteit als voor de inkomens van de chauffeurs?

5. Deelt u de mening dat een strengere interpretatie van de hierboven genoemde richtlijn slecht is voor de concurrentiepositie van de Nederlands transportsector, met name ten opzichte van die in de Oost- Europese landen?

4. en 5. Er zal geen sprake van zijn dat in Nederland een van de overige EU-landen afwijkende implementatie zal plaatsvinden, dus hoeft ook niet gevreesd te worden voor een nadelig effect voor de Nederlandse concurrentiepositie.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Karla Peijs