Actuele berichten
23 maart 2005
Toelichting op het hoger beroep in de zaak Eric O.
Hieronder volgt de toelichting die vanmorgen door de
advocaat-generaal is gegeven op het hoger beroep in de
zaak Eric O.
Dank U, meneer de Voorzitter, dat ik nu meteen de
gelegenheid krijg, overigens niet ongebruikelijk, het
hoger beroep in deze toch wel speciale zaak publiekelijk
kort en bondig toe te lichten, zodat over de omvang ervan
geen misverstanden hoeven te bestaan en de behandeling kan
worden beperkt tot de punten, waar het om moet gaan.
Uiteraard zal ik in mijn requisitoir in navolging van de
overtuigende appèlmemorie van de officier van justitie
uitgebreid ingaan op de bezwaren tegen de ook naar mijn
mening onbegrijpelijke, integrale vrijspraak.
Het hoger beroep richt zich vanzelfsprekend niet tegen de
beslissingen van de rechtbank, waarbij alle verweren zijn
verworpen, welke door de verdediging in eerste aanleg zeer
uitgebreid zijn gevoerd met betrekking tot de
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn
vervolging van verdachte. De rechtbank heeft aldus
geoordeeld dat er geen sprake van is geweest dat, ik
citeer, door het OM doelbewust en met grove
veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan
aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn
zaak. Ik wacht met een gerust hart af of de verdediging de
gelegenheid aangrijpt die kwestie ook aan Uw College voor
te leggen, maar wat mij betreft hoeft het daar dus niet om
te gaan.
Voor het OM gaat het in elk geval wel om enkele
wezenlijke, uitermate belangrijke, vragen, feitelijke en
juridische, die aan Uw Hof, in Uw hoedanigheid van
militaire kamer, moeten worden voorgelegd om de vereiste
duidelijkheid te krijgen, te kunnen krijgen, eventueel bij
de Hoge Raad, en dat mede in het belang voor het goed
kunnen functioneren van de Krijgsmacht bij situaties als
de onderhavige, nu en in de toekomst. De Nederlandse
vredesmissie in Irak is weliswaar beëindigd, maar de
militair heeft er natuurlijk blijvend recht op om precies
te weten waar hij of zij ook juridisch dan aan toe is.
Ik zal de hoofdpunten zo in het kort aangeven.
Eerst nog even het volgende. Het is een zeer weloverwogen
beslissing geweest om appèl in te stellen. Daarbij heeft
het OM zich terdege ook rekenschap gegeven van de positie
van verdachte om wie alles in feite toch draait, ook nu
weer. Een langere onzekerheid geldt bij een behandeling in
hoger beroep overigens voor iedere verdachte.
Ook de omvangrijke maatschappelijke belangstelling, noem
het maar commotie over de vermeende gang van zaken, vooral
de rol van het OM heeft natuurlijk meegespeeld. Het is een
heftig publiek debat geworden en dat terwijl de zaak nota
bene nog onder de rechter was en is. Ik wil mij verder
niet over de aandacht vanuit de politiek uitlaten. Laten
we ons hier op de strafzaak concentreren.
Immers dat alles kan en mag in onze rechtstaat geen
doorslaggevende reden zijn om de taak van het OM in ons
rechtssysteem opeens anders te moeten gaan opvatten. Zelfs
Uw rol als hoger beroepsrechter zou dan in het geding
zijn. De mogelijkheid van hoger beroep is er niet voor
niets. Het gaat uiteindelijk om de waarheidsvinding. We
voelen ons daarbij gesterkt door de steunbetuigingen van
vooral rechtsgeleerden om juist deze toch wel unieke zaak
aan Uw Hof voor te leggen.
De volgende standpunten van de rechtbank welke tot de
vrijspraak hebben geleid, zullen wat het OM betreft in elk
geval aan de orde moeten komen. Daartegen is het hoger
beroep met name gericht. Samengevat:
* de rechtbank geeft in haar vonnis aan dat in de lijn
van eerdere, wat het OM betreft aanvechtbare,
uitspraken van kennelijk krijgsraden te velde in
Indië 1949/1950 van een militair niet meer bewijs
voor de noodzaak van geweldsgebruik kan worden
gevraagd dan dat hij een op zichzelf niet
onaannemelijke verklaring geeft van zijn
handelswijze. Dat is een absoluut niet toepasbaar
criterium in ons rechtssysteem mede tegen de
achtergrond van de ontwikkelingen sindsdien van het
militaire strafrecht en ook de
mensenrechtenverdragen. Tegenover de lezing van
verdachte, waarbij de rechtbank zelfs vraagtekens
heeft gezet, staat meer dan voldoende belastend
bewijs;
* de rechtbank heeft de reikwijdte van de
dienstvoorschriften onaanvaardbaar opgerekt. Ondanks
het feit dat ook de rechtbank oordeelde dat er geen
sprake was van een dreigende situatie op grond
waarvan volgens de geweldsinstructie eventueel
dodelijk geweld mocht worden toegepast, vond zij in
de (overigens geheime) Rules of Engagement een
aanknopingspunt dat op grond van "potentiële
dreiging" een waarschuwingsschot wel was toegelaten.
Dat is nadrukkelijk in strijd met het
legaliteitsbeginsel, ons w ettelijksysteem.
* de rechtbank heeft bovendien ten onrechte geoordeeld
dat deze ervaren onderofficier, laat daar geen
misverstand over zijn, niet disproportioneel en
onzorgvuldig heeft gehandeld tijdens het afvuren van
het (tweede) waarschuwingsschot. Uit het vonnis
blijkt onvoldoende dat de rechtbank het aanzienlijke
risico heeft meegewogen van een ricochet bij een
schot zoals kennelijk door verdachte afgevuurd in de
richting van een aantal burgers, gelet op de
mogelijkheid van onvoorspelbaar gedrag en dodelijke
restenergie van een kogel. Het betreft de
beantwoording van de juridische vraag of er in zo'n
situatie sprake kan zijn van op zijn minst
voorwaardelijk opzet, dan wel schuld. Wel heeft de
rechtbank in het vonnis reeds vastgesteld dat
daardoor een persoon in elk geval zwaar lichamelijk
letsel heeft bekomen.
Kortom, Edelgrootachtbaar College, Uw Hof zal bij de
beoordeling of het door het OM aan deze verdachte gemaakte
ernstige verwijt, dat hij tijdens het uitoefenen van zijn
taak, onnodig een onschuldige Irakese burger heeft
neergeschoten, terecht is, naar mijn mening vooral die
punten moeten betrekken. Dat zal dan, in bevestigend
geval, moeten uitmonden in een passende bestraffing van
verdachte.
Dat alles is de inzet van het Openbaar Ministerie en niet
het willen winnen van een prestigestrijd of iets
dergelijks, een onterecht en zelfs onaanvaardbaar stempel
dat op deze zaak lijkt te zijn gedrukt.
Openbaar Ministerie